In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft op 11 maart 2024 een beroepschrift ingediend waarin hij verzoekt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 december 2023 te vernietigen. De rechtbank had eerder de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders verlengd. De vader verzoekt primair om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen, dan wel subsidiair om plaatsing in een ander pleeggezin buiten het netwerk, met een omgangsregeling die het hof passend acht.
De pleegouders hebben op hun beurt verweer gevoerd en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en de V6-formulieren van de vader. De mondelinge behandeling in hoger beroep is gepland op 22 april 2024.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vader het gezag over [minderjarige] uitoefent en dat [minderjarige] sinds 20 november 2021 bij de pleegouders verblijft. De rechtbank heeft eerder een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing verleend, die nu ter verlenging voorligt. Het hof heeft besloten om de bijzondere curator opnieuw te benoemen, zodat deze [minderjarige] kan vertegenwoordigen in het hoger beroep. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 11 april 2024.