ECLI:NL:GHSHE:2024:119

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
200.334.061_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling en informatieverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had op 24 oktober 2023 de schuldsaneringsregeling beëindigd, omdat de appellant niet aan zijn informatieplicht had voldaan en nieuwe schulden had gemaakt. De appellant, die sinds 23 november 2021 in de schuldsaneringsregeling zat, had verzuimd om belangrijke informatie over zijn financiële situatie en de inwonende meerderjarige zonen van zijn partner te verstrekken aan de bewindvoerder. Dit leidde tot een boedelachterstand van meer dan € 15.000, wat de rechtbank als reden voor beëindiging van de regeling aanvoerde. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2024 heeft de appellant betoogd dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de medewerking van zijn partner en dat hij in principe aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant zelf verantwoordelijk is voor het aanleveren van de benodigde informatie en dat hij onvoldoende actie heeft ondernomen om de situatie te verbeteren. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling voorop staat. De appellant kan zich niet verenigen met de beëindiging van de regeling, maar het hof heeft geconcludeerd dat de tekortkomingen van de appellant van dien aard zijn dat de beëindiging gerechtvaardigd is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 18 januari 2024
Zaaknummer : 200.334.061/01
Insolventienummer : [insolventienummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.G.P. Voragen te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 oktober 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie (het vonnis waarvan beroep), ingekomen ter griffie van dit hof op 31 oktober 2023, heeft [appellant] het hof verzocht de bestreden beschikking van 24 oktober 2023 geheel of ten dele te vernietigen en opnieuw rechtdoende te beslissen als het hof juist toeschijnt.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant], bijgestaan door mr. Voragen en
  • mevrouw [de bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder.
mevrouw [de beschermingsbewindvoerder] van [kantoor], hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder, is hoewel daartoe opgeroepen niet verschenen op de mondelinge behandeling in hoger beroep.
2.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de rechtbank Limburg van de zitting van 12 oktober 2023, ter zake het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling;
  • de met V6-formulier ingediende aanvullende stukken (waaronder het verzoek tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling) namens [appellant], ingekomen ter griffie van dit hof op 23 november 2023;
  • de brief van 29 december 2023 met producties (nr. 1 t/m 10) van de bewindvoerder, ingekomen ter griffie van dit hof op 2 januari 2024;
  • de e-mail van 9 januari 2024 van mr. Voragen met daarbij de brief van de beschermingsbewindvoerder van 22 december 2023 en
  • het bij V6-formulier nogmaals ingediende nadere stuk – ‘verzoek tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling’ – namens [appellant], ingekomen ter griffie van dit hof op 9 januari 2024.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). Uit het feit dat de beschermingsbewindvoerder haar standpunt in de brief van 22 december 2023 ten aanzien van [appellant] kenbaar heeft gemaakt, blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 23 november 2021 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
De bewindvoerder heeft een verzoek ingediend om de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen onder omzetting in een faillissement, omdat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen onvoldoende is nagekomen. De rechter-commissaris heeft zich hiermee akkoord verklaard.
3.4.
Bij vonnis van 24 oktober 2023 heeft de rechtbank Limburg de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd. Aangezien er voldoende baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen, zal de saniet volgens de rechtbank van rechtswege in staat van faillissement verkeren zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen:
“2.2. De saniet is op de hoogte van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. Hij heeft namelijk bij de toelating een formulier met de regels daarvan ondertekend. Al tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 25 februari 2023 [het hof begrijpt 15 februari 2023] is hij erop gewezen dat hij kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling niet voldoende nakomt. Onder meer de informatieplicht: van de saniet wordt, gelet op art. 327 juncto art. 105 Faillissementswet, verwacht dat niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de bewindvoerder of rechter-commissaris worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan hij weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Aanvankelijk heeft de saniet verzwegen dat er twee meerderjarige zonen van zijn partner bij hem inwonen. Belangrijker nog echter het stelselmatig niet verstrekken van de inkomensgegevens van zijn partner. De advocaat van de saniet heeft aangevoerd dat de saniet daar weinig aan kan doen en dat het zuur is als de saniet de dupe wordt van gebrek aan medewerking van zijn partner, maar het niet overleggen van deze vereiste informatie behoort tot de risicosfeer van de saniet. Het is uiteindelijk hij die ervoor kiest om in deze huishouding te
leven. Hoe dan ook, hij had maatregelen moeten nemen waardoor hij deze informatie kon overleggen. Als hij daar zelf niet toe in staat was, had hij voor hulp moeten zorgen. Tijdens het verhoor is geadviseerd ondersteuning voor de saniet in te schakelen. Inmiddels heeft hij een buddy, maar ook die buddy is er kennelijk ook niet in geslaagd de saniet te helpen zijn partner te overtuigen van het belang van het slagen van de schuldsaneringsregeling voor de saniet en dus van het belang van het verstrekken van alle noodzakelijke informatie.
Verder bleek pas ter zitting dat de saniet al vanaf augustus 2022 geen leefgeld meer ontvangt, omdat daarvoor geen ruimte is, gegeven de betaling van vaste lasten, en dat ook de beschermingsbewindvoerder geen zicht krijgt op de inkomsten en uitgaven van de saniet en zijn gezin. Ter zitting heeft de saniet verklaard dat het gezin al meer dan een jaar financiële ondersteuning krijgen van de ex partner van zijn partner, tevens de vader van de
inwonende kinderen. Dit alles heeft de saniet niet gemeld aan de bewindvoerder, terwijl hij dat uiteraard wel had moeten doen.
Voorts heeft de saniet verwijtbaar nieuwe schulden doen ontstaan. In de eerste plaats een schuld van € 742,30 wegens onverzekerd rijden. Verder is er door het niet-aanleveren van de inkomensgegevens van de partner een boedelachterstand ontstaan van – zo bleek ter zitting – € 15.057,67.
Doordat de inkomensgegevens van de partner al vanaf begin niet zijn aangeleverd, heeft de rechter-commissaris besloten dat de ingediende vtlb's niet worden vastgesteld, maar dat ze moeten worden opgemaakt conform het vtlb rapport, dus zonder gegevens van de partner.
De beslagvrije voet van de saniet wordt dan vastgesteld op de helft van 95% van de bijstandsnorm voor echtparen (excl de correctie voor woonlasten). De bewindvoerder heeft de vtlb's met ingang van januari 2022 tot heden opnieuw berekend, met als resultaat dat de saniet een boedelachterstand van € 15.057,67 heeft.
2.3.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de saniet niet aan kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling heeft voldaan en dat de van de saniet te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Door dit doen of nalaten is de uitvoering van de schuldsaneringsregeling belemmerd dan wel gefrustreerd. Deze tekortkomingen kunnen de saniet worden
aangerekend en zijn van dien aard dat, een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling
zonder de zogenaamde schone lei gerechtvaardigd is.
(…)”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij heeft in het beroepschrift – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
  • [appellant] stelt dat hij niet heeft verzwegen dat er twee meerderjarige zonen van zijn partner bij hem inwoonden. Hij ging ervan uit dat dit bekend was en op enig moment – in ieder geval al in de loop van 2022 – is dat ook bekend geraakt.
  • De vraag is of [appellant] – en niet zijn partner – aan zijn verplichtingen heeft voldaan. [appellant] is daarom van mening dat de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) ten aanzien van hem niet beëindigd kan worden, omdat hij in beginsel aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
  • Daarbij komt dat sinds 1 januari 2023 de WSNP nog maar anderhalf jaar duurt. [appellant] is al vanaf 23 november 2021 in de WSNP en dus bijna twee jaren. Dit zou betekenen dat hij, conform de nieuwe regeling, de WSNP met succes zou hebben doorlopen. Volgens [appellant] is het dan zuur dat hij thans uit de WSNP wordt gezet, terwijl hij onder de nieuwe regeling deze met succes zou hebben doorlopen. Dit zou volgens [appellant] overigens ook reden zijn om de WSNP niet te beëindigen, maar om deze eventueel te verlengen. Als deze immers met twee jaren (als voorbeeld) zou worden verlengd, dan zou [appellant] uiteindelijk nog langer bezig zijn dan als hij thans nieuw in de WSNP zou komen. Volgens [appellant] is er derhalve eigenlijk ook geen goede grond om deze te beëindigen.
  • [appellant] kan niet zelf informatie van zijn partner overleggen, omdat hij daartoe niet bevoegd is. Daarbij is dat volgens [appellant] ook geen verplichting binnen de WSNP en al helemaal geen verplichting op grond waarvan de WSNP beëindigd kan worden. Volgens [appellant] valt er daarnaast ook niets te overleggen, omdat de partner niet werkt. De partner en ook de zoons van de partner verdienen niets, aldus [appellant].
  • [appellant] krijgt inderdaad geen leefgeld. Dit wordt als een vaststaand feit aangenomen, maar dat kan volgens [appellant] natuurlijk uiteindelijk niet. Leefgeld zal te allen tijde als eerste betaald moeten worden om te kunnen leven. Als men geen geld heeft voor eten, zal men volgens [appellant] ergens eten vandaan moeten halen. In plaats van stelen, heeft de ex-partner van de partner van [appellant] besloten om in te springen. Volgens [appellant] is dit een uiting van liefdadigheid, althans kan dit ook gezien worden als een gift, en zou dit niet afgestraft moeten worden.
  • Een boedelachterstand van meer dan € 15.000,= wordt door [appellant] betwist. Daar is volgens [appellant] ook geen bewijs van aangeleverd.
  • Het is voor [appellant] onduidelijk welke kernverplichting van de schuldsaneringsregeling hij heeft geschonden. Hij is van mening dat eventueel zijn partner daar niet aan heeft voldaan, maar dat dit niet voor [appellant] zelf geldt. Volgens [appellant] heeft hij altijd gewerkt en getracht geld te verdienen. In die zin heeft hij juist zijn beste beentje voorgezet. Er wordt nog aangegeven dat ook de buddy niet heeft kunnen bewerkstelligen dat de inkomensgegevens van de partner zijn overgelegd. Evenwel valt niet in te zien hoe een buddy dit kan bewerkstelligen. De enige die dit kan is de partner zelf. [appellant] heeft niet eens de mogelijkheid om deze gegevens te overleggen aangezien hij deze gegevens niet heeft en deze gegevens hem ook niet toebehoren.
3.5.1.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep – kort weergegeven – toegevoegd dat mr. Voragen met de partner van [appellant] heeft gesproken en dat zij zeer kort voor de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft toegezegd mee te willen werken en dat zij meer haar best wil gaan doen. Inmiddels heeft de partner de jaaropgave 2023 naar mr. Voragen gestuurd. Hieruit blijkt dat zij minimale inkomsten heeft en dat er dus ook niet veel is om aan te leveren. Volgens [appellant] kan hij er niets aan doen en zou het zuur zijn als de WSNP wordt beëindigd doordat zijn partner niet meewerkt.
Volgens [appellant] wist de beschermingsbewindvoerder dat de twee zoons van zijn partner bij hem inwonen. [appellant] ging er daarom vanuit dat de bewindvoerder er eveneens bekend mee was.
3.5.2.
De beschermingsbewindvoerder heeft in de brief van 22 december 2023 aangegeven dat zij de goede wil van [appellant] met betrekking tot zijn WSNP-traject inziet en dat hij al die tijd, als dat mogelijk was, heeft gewerkt. Het lijkt er echter op dat de partner van [appellant] ervoor zorgt dat het traject is gestagneerd en beëindigd. Volgens de beschermingsbewindvoerder levert mevrouw namelijk geen stukken aan en zorgt zij er duidelijk voor dat [appellant] op alle overige vlakken belemmerd wordt om aan de overige zaken met betrekking tot het WSNP-traject te voldoen.
3.6.
De bewindvoerder heeft in de brief van 29 december 2023 als reactie op het beroepschrift – zakelijk weergegeven – het hof het volgende bericht.
Volgens de bewindvoerder heeft [appellant] pas tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris van 15 februari 2023 bekendgemaakt dat er sprake is van twee meerderjarige inwonende zonen en heeft hij op 31 mei 2023, na veelvuldige e-mails van de bewindvoerder, haar geïnformeerd dat beide zonen sinds 29 september 2015 inwonend zijn.
De bewindvoerder heeft de correspondentie tussen haar en [appellant] overgelegd (productie 5). Uit de vele e-mails blijkt volgens de bewindvoerder dat het voldoen aan de verplichtingen zeer moeizaam verloopt en dient [appellant] diverse keren aangeschreven te worden om de stukken compleet te krijgen.
Volgens de bewindvoerder is het niet relevant dat de WSNP per 1 juli 2023 is gewijzigd, omdat voor alle WSNP-zaken die vóór het moment van inwerkingtreding van de wetswijziging zijn uitgesproken de "oude looptijd" van 36 maanden blijft gelden.
Volgens de bewindvoerder ontvangt de partner van [appellant] toeslagen, namelijk zorgtoeslag en kindgebonden budget, en had daarmee voorzien kunnen worden in het leefgeld. Daarnaast wonen beide meerderjarige zonen van de partner van [appellant] bij hen in en dienen zij een financiële bijdrage te leveren. Dat beide zonen geen inspanningen ondernemen om inkomen te vergaren is volgens de bewindvoerder het probleem dat [appellant] dan ondervindt.
Omdat de partner van [appellant] geen medewerking verleent met betrekking tot het aanleveren van de (juiste) inkomstengegevens, heeft dit consequenties voor het VTLB en dient volgens de bewindvoerder uitgegaan te worden van de helft van 95% van de bijstandsnorm voor echtparen. Omdat in deze schuldsaneringsregeling geen/onvoldoende informatie wordt aangeleverd met betrekking tot de inkomsten van de partner van [appellant], is de boedelachterstand tot en met december 2023 berekend op € 17.727,48, aldus de bewindvoerder.
Volgens de bewindvoerder blijkt uit de vele e-mailwisselingen tussen haar en [appellant] welke kernverplichtingen door hem zijn geschonden.
Tijdens de toelatingszitting tot de WSNP (productie 9: zittingsaantekeningen) heeft de rechter [appellant] duidelijk erop gewezen dat de informatie van de partner naar de WSNP-bewindvoerder moet. Van de partner wordt medewerking verwacht. Volgens de bewindvoerder is aan [appellant] toen gevraagd of de partner daartoe bereid is, omdat [appellant] erop wordt afgerekend als het niet goed gaat en de partner deze stukken niet geeft. Volgens de bewindvoerder heeft [appellant] toen aangegeven dat hij ervan uitgaat dat het goed gaat, omdat de partner achter het verzoek staat.
Tevens heeft [appellant] op 10 november 2021 de regels en informatie wettelijke schuldsaneringsregeling (productie 8) ondertekend waarin exact benoemd staat wat van hem wordt verwacht gedurende de looptijd van de WSNP.
[appellant] is ermee bekend dat als de partner geen medewerking verleent dit zijn WSNP in gevaar brengt. Tijdens het verhoor van 15 februari 2023 heeft [appellant] al te kennen gegeven dat hij eigenlijk alleen wil wonen, dat hij genoeg van haar heeft en dat hij haar invloed niet meer wil. De partner van [appellant] gaat echter niet weg. Ondanks alles wat [appellant] heeft aangegeven over de thuissituatie, heeft hij volgens de bewindvoerder geen verdere stappen/actie ondernomen voor een beter verloop van de schuldsaneringsregeling.
De bewindvoerder heeft het hof dan ook verzocht het vonnis van de rechtbank Limburg van 24 oktober 2023 te bekrachtigen. Een eventuele verlenging van de schuldsaneringsregeling is naar mening van de bewindvoerder geen optie zolang [appellant] geen stappen/actie onderneemt in de gezinssituatie. Tijdens een verlenging van de schuldsaneringsregeling zullen de problemen rondom het aanleveren van informatie van de partner en [appellant] moeizaam blijven, aldus de bewindvoerder.
3.6.1.
De bewindvoerder heeft hieraan ter zitting in hoger beroep – kort weergegeven – toegevoegd dat zij sinds de zitting in eerste aanleg in Maastricht niets meer van [appellant] zelf heeft vernomen en dat zij haar standpunt zoals verwoord in de brief van 29 december 2023 handhaaft nu zij geen verbetering ziet en om die reden ook een verlenging niet ziet zitten.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Op grond van artikel 350 lid 1 Fw kan de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigen op voordracht van de rechter-commissaris of op verzoek van de bewindvoerder, van de schuldenaar dan wel van een of meer schuldeisers. Zij kan dit ook ambtshalve doen. Een beëindiging geschiedt ingevolge artikel 350 lid 3 onder c Fw indien de schuldenaar een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert (c-grond). Een beëindiging geschiedt ook als de schuldenaar bovenmatige schulden doet of laat ontstaan (d-grond).
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds heeft beëindigd. Het hof licht dit toe.
3.7.3.
[appellant] heeft in de eerste plaats niet aan de informatieplicht voldaan. Zo heeft hij ten tijde van de toelating tot de WSNP niet vermeld dat de twee meerderjarige zonen van zijn partner bij hem inwonen. Eerst tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 15 februari 2023 heeft hij dit bekendgemaakt. Hij heeft vervolgens pas per e-mail van 31 mei 2023 de bewindvoerder erover geïnformeerd dat beide zonen sinds 29 september 2015 op zijn adres staan ingeschreven. Volgens [appellant] was de beschermingsbewindvoerder hiermee wel bekend ten tijde van de toelating, maar dit betekent niet dat hij aan zijn informatieverplichting onder de WSNP heeft voldaan. Van [appellant] wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Fw, immers verwacht dat niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de
bewindvoerderof rechter-commissaris worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan hij weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. [appellant] had de omstandigheid van de twee inwonende zonen dan ook moeten melden aan de bewindvoerder. Zij dienen immers maandelijks mee te betalen aan de vaste lasten en hiermee wordt rekening gehouden met het VTLB. [appellant] was ook op de hoogte van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling nu hij bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan heeft ondertekend. De regels van de schuldsanering zijn daarna nogmaals aan [appellant] kenbaar gemaakt, zoals tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 15 februari 2023. De rechter-commissaris heeft [appellant] voorgehouden dat uit de verslagen blijkt dat hij de informatieplicht niet nakomt en heeft hem erop gewezen dat hij zelf verantwoordelijk is voor de informatieverstrekking aan de bewindvoerder (en de beschermingsbewindvoerder).
3.7.4.
Daarnaast loopt het nakomen van de informatieplicht door [appellant] tijdens de WSNP al geruime tijd zeer stroef. Uit het tweede verslag van de bewindvoerder van 23 juni 2022 blijkt dat de bewindvoerder constant naar stukken en informatie blijft vragen die vervolgens slechts gedeeltelijk of helemaal niet worden aangeleverd. Uit het derde verslag van de bewindvoerder van 23 december 2022 blijkt dat [appellant] opnieuw niet voldoet aan de informatieplicht. Zo heeft hij de salarisspecificaties niet aangeleverd en komt post aan [appellant] ongeopend retour terug met de mededeling dat de post is geweigerd of ‘hond achter brievenbus’. Vervolgens blijkt uit het vierde verslag van de bewindvoerder van 15 juni 2023 – zelfs nadat het verhoor bij de rechter-commissaris op 15 februari 2023 is geweest – dat de informatieplicht van de kant van [appellant] moeizaam blijft. De bewindvoerder heeft hem namelijk meerdere keren aangeschreven voor het aanleveren van stukken. De stukken die [appellant] uiteindelijk heeft aangeleverd zijn echter niet de stukken waarnaar de bewindvoerder heeft gevraagd, maar stukken die al diverse keren zijn aangeleverd, zo blijkt uit het verslag.
Verder heeft [appellant] niet aan de bewindvoerder gemeld dat het gezin al meer dan een jaar financiële ondersteuning krijgt van de ex-partner van zijn partner. [appellant] heeft dit pas ter zitting in eerste aanleg verklaard.
3.7.5.
Bovendien is aan het hof gebleken dat [appellant] stelselmatig de inkomensgegevens van zijn partner niet heeft verstrekt. Uit het tweede verslag van de bewindvoerder blijkt dat het voor de bewindvoerder zeer moeizaam blijft om erachter te komen of de partner van [appellant] inkomsten ontvangt. Zo heeft de bewindvoerder meerdere keren in april en juni 2022 aan [appellant] gevraagd om de inkomstengegevens van de partner aan te leveren en was de enige reactie van mevrouw dat zij geen papieren heeft gekregen en dat ze dus ook niets kan geven. Ook komt er geen reactie van [appellant] op de vraag van de bewindvoerder of de partner aangifte Inkomstenbelasting 2021 heeft ingediend. Uit het derde verslag blijkt dat de definitieve berekening van de toeslagen 2021 van de partner niet zijn aangeleverd. Uit het vierde verslag blijkt dat de situatie niet is gewijzigd. Zelfs na het verhoor bij de rechter-commissaris op 15 februari 2023 heeft de bewindvoerder [appellant] meerdere keren aangeschreven om bepaalde stukken aan te leveren, zoals informatie over de zorgtoeslag 2023 en de polis van de zorgverzekering 2022 van de partner van [appellant].
Volgens [appellant] zou het zuur zijn als de WSNP wordt beëindigd doordat zijn partner niet meewerkt, maar naar het oordeel van het hof is [appellant] degene die deze vorm van samenwoning in stand laat. Het is de verantwoordelijkheid van [appellant] zelf om daarin stappen te ondernemen zodat de schuldsanering beter verloopt en hij aan zijn informatieverplichting onder de WSNP kan voldoen. Het is aan het hof niet gebleken dat [appellant] inmiddels stappen hierin heeft ondernomen.
Evenmin is het hof gebleken dat [appellant] stappen heeft ondernomen tegen de inwonende meerderjarige zonen van zijn partner om hen ertoe te bewegen te betalen voor die inwoning.
3.7.6.
Hierbij komt dat [appellant] verwijtbaar nieuwe schulden heeft gemaakt doordat hij onverzekerd heeft gereden als gevolg waarvan er strafrechtelijke boetes zijn opgelegd.
3.7.7.
Gelet op de wijze waarop [appellant] tijdens de schuldsaneringsregeling met zijn verplichtingen is omgegaan, ziet het hof geen aanleiding die regeling voort te zetten of te verlengen.
Dat zijn partner onlangs aan mr. Voragen heeft toegezegd dat ze nu wel zal meewerken, maakt dit niet anders nu haar bereidheid tot medewerking nergens uit blijkt. Zo zou de jaaropgave 2023 wel naar mr. Voragen zijn gestuurd, maar heeft de partner dit niet naar de bewindvoerder gestuurd. Ook was de partner niet aanwezig ter zitting om haar goede wil te tonen en inlichtingen te verschaffen.
Daarbij weegt het hof mee hetgeen de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij sinds de zitting in eerste aanleg niets meer van [appellant] zelf heeft vernomen. Dit terwijl de bewindvoerder in de e-mail van 15 december 2023 hem nog erop heeft gewezen dat tot aan de uitspraak van het hof alle verplichtingen (informatie- en sollicitatie- en arbeidsplicht) ten aanzien van de WSNP van toepassing blijven. Het hof verwacht van [appellant] in de WSNP een veel actievere houding dan hij tot op heden heeft laten zien.
Het voorgaande wordt niet anders nu de regeling van de WSNP is gewijzigd. De op 1 juli 2023 in werking getreden Wet tot wijziging van de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen geldt namelijk niet voor lopende schuldsaneringen zoals die van [appellant].
Het hof is op grond van al het bovenstaande van oordeel dat de rechtbank de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] terecht en op goede gronden tussentijds heeft beëindigd.
Hoewel het hof inziet dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling voor [appellant] nadelige gevolgen zal hebben, is gezien de ernst en omvang van de gebleken tekortkomingen van een disproportionele maatregel naar het oordeel van het hof geen sprake.
3.8.
Het hoger beroep slaagt niet. Het vonnis van 24 oktober 2023 zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, N.W.M. van den Heuvel en T. van der Valk, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024.