ECLI:NL:GHSHE:2024:104

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
200.331.410_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige en rechtmatigheidstoets

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 juni 2023 aangevochten, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader is verleend. De moeder betwist de rechtmatigheid van deze uithuisplaatsing en stelt dat zij een stabiele opvoeder is. De GI, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek en de bestreden beschikking bekrachtigd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 oktober 2023 zijn de moeder, de vader, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken, wat zij heeft gedaan door middel van een brief. Het hof heeft de situatie van [minderjarige] beoordeeld, waarbij het belang van het kind voorop staat. De rechtbank had eerder de uithuisplaatsing goedgekeurd, en het hof heeft deze beslissing bevestigd, waarbij het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] als doorslaggevend werd beschouwd.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet voldoende heeft meegewerkt aan de ondertoezichtstelling en dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder. De vader heeft sinds 5 juni 2023 de zorg voor [minderjarige] en er zijn positieve ontwikkelingen waargenomen. Het hof heeft de verzoeken van de moeder om een deskundigenonderzoek afgewezen, omdat deze niet voldoende concreet waren. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] als rechtmatig werd beoordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 18 januari 2024
Zaaknummer : 200.331.410/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/409230 / JE RK 23-766
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats moeder] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Nederlof,
tegen
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[vader](hierna te noemen: de vader), wonende te [woonplaats vader] , bijgestaan door advocaat mr. E.M.G. van Nuenen-Meulesteen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming [plaats] ,
regio: [regio] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de uithuisplaatsing van [minderjarige] over de periode van
2 juni 2023 tot 2 december 2023.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda , van 2 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 augustus 2023, heeft de moeder verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om eventueel
onder verbetering en aanvulling van de gronden en met inachtneming van het vorenstaande
vermelde zo nodig, primair de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek van de GI af te wijzen en subsidiair ingevolge artikel 810a Rv, een deskundigenonderzoek te gelasten ter beantwoording van de nog te formuleren vragen aan de zijde van het hof en de moeder en te bepalen dat het minderjarige kind bij de moeder wordt teruggeplaatst in afwachting van het onderzoek.
2.2.
Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 28 september 2023, heeft de GI verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 20 oktober 2023, heeft de vader verzocht het door de moeder ingediende beroepschrift niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] .
2.4.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die op 3 oktober 2023 ter griffie is ingekomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 30 mei 2023;
  • het rapport van de raad van 14 december 2022, ingekomen ter griffie op 13 september 2023;
  • een e-mail van de moeder, ingekomen ter griffie op 29 september 2023;
  • het V8-formulier namens de moeder, ingekomen ter griffie op 12 oktober 2023, met als bijlagen een (begeleidende) brief en e-mailcorrespondentie van de moeder aan de rechtbank Zeeland-West-Brabant;
  • het V6-formulier namens de moeder, ingekomen ter griffie op 17 oktober 2023, met als bijlagen een (begeleidende) brief en een brief van de moeder;
  • de brief van de raad, ingekomen ter griffie op 20 oktober 2023.
2.6.
Het hof heeft partijen en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het hof na afloop van de mondelinge behandeling in hoger beroep te informeren over de nog te wijzen beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant ( Breda ) in de bodemzaak waarin de vader onder andere heeft verzocht de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen. Het hof heeft naar aanleiding hiervan de volgende stukken ontvangen:
  • het V8-formulier namens de moeder, ingekomen ter griffie op 1 november 2023, met als bijlagen een (begeleidende) brief en een drietal beschikkingen waaronder de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant ( Breda ) van 27 oktober 2023 met het zaaknummer C/02/395797 FA RK 22-1249;
  • het V8-formulier namens de vader, ingekomen ter griffie op 2 november 2023;
  • een email namens de GI, ingekomen ter griffie op 3 november 2023, met als bijlagen een brief aan het hof en een brief aan de rechtbank.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren. De vader en de moeder zijn beiden belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woonde voor aanvang van deze procedure bij de moeder en zij had een contactregeling met de vader.
3.2.
Bij beschikking van 9 januari 2023 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant ( Breda ) is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 9 januari 2023 tot 9 januari 2024. Daarvoor heeft [minderjarige] voorlopig onder toezicht gestaan met ingang van 30 september 2022 tot 30 december 2022.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 2 juni 2023 heeft de rechtbank, een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouder met gezag (de vader) met ingang van 2 juni 2023 tot 2 december 2023. Voorts heeft de rechtbank de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar zelfstandige verzoek tot vaststelling van een zorgregeling.
3.4.
Sinds 5 juni 2023 verblijft [minderjarige] bij de vader.
3.5.
Bij beschikking van 27 oktober 2023 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant ( Breda ) heeft de rechtbank het volgende beslist:
- verleent aan de man -ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw- vervangende toestemming voor de behandeling van [minderjarige] door een orthodontist alsmede voor onderzoek en diagnostiek door [hulpverlening] en daarop uit volgende behandelingen van [minderjarige] ;
- bepaalt dat [minderjarige]
voorlopighaar hoofdverblijfplaats bij de man heeft;
- bepaalt
voorlopigdat de vrouw en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van (begeleid) contact dat onder regie van de GI moet worden opgebouwd zoals overwogen in rechtsoverweging 5.5;
- verklaart deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
- houdt iedere verdere beslissing op de resterende verzoeken van de man aan tot dinsdag 23 april 2023 PRO FORMA, in afwachting van nader schriftelijk bericht van de GI, waarna partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld om te reageren, een en ander conform rechtsoverweging onder 5.6;
- behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
3.6.
De moeder kan zich met de bestreden beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. De moeder ontkent dat [minderjarige] bij haar zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De moeder is wel degelijk een stabiele opvoeder. De GI heeft haar belangen onvoldoende gewogen en de GI heeft daarnaast onvoldoende zicht gehad op haar persoon. Ze is van mening dat overhaast het standpunt is ingenomen dat er geen zicht is op de situatie bij de moeder en dat er te weinig onderzoek is gedaan om deze situatie inzichtelijk te maken. De aanname dat de opvoedsituatie bij haar onvoldoende is, is op niets gebaseerd. De moeder wil dat er op grond van art. 810a Rv een contra-expertise wordt uitgevoerd naar de opvoedsituatie van [minderjarige] bij haar en naar haar opvoedcapaciteiten. Voorts kan dan tevens onderzocht worden welke hulpverlening bij haar aansluit.
Naar aanleiding van de beschikking van de rechtbank in de bodemprocedure van 27 oktober 2023 ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] heeft de moeder het hof laten weten dat dat zij niet tot intrekking van haar beroepschrift zal overgaan en een toetsing van de rechtmatigheid van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader wenst.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. Wegens grote zorgen over de opvoedomgeving van [minderjarige] en spanningen tussen ouders staat [minderjarige] onder toezicht van de GI. De moeder is door de GI meermaals aangesproken op de voorwaarden die de GI aan de opvoeding stelt. Echter, vanaf aanvang van de ondertoezichtstelling geeft de moeder aan dat zij niet achter de ondertoezichtstelling staat en hieraan ook niet wil meewerken. Zij ziet de zorgen van de raad en de GI niet. De moeder volgt aanbevelingen en aanwijzingen vanuit de GI niet op en geeft geen inzage in haar woonsituatie. Zolang hier geen zicht op te krijgen is, is de veiligheid en verzorging en belasting van [minderjarige] als zij bij moeder verblijft, niet in kaart te brengen. Doordat er bij de moeder geen onderzoek mogelijk is, onduidelijkheid bestaat over de verblijfplaats van de moeder en [minderjarige] zelf aangeeft geen fiets, telefoon of internet bij moeder te hebben, is de ontwikkelingsbedreiging op dit gebied nog niet weggenomen. Na plaatsing bij de vader zijn er veel zorgen weggenomen. Sindsdien is er zicht op [minderjarige] , staat [minderjarige] goed in contact en kan er (het zij met vervangende toestemming) de nodige hulp voor [minderjarige] geregeld worden. [minderjarige] is sinds zij bij de vader woont veranderd en opgebloeid tot een open en vrolijke puber.
Naar aanleiding van de beschikking van de rechtbank in de bodemprocedure van 27 oktober 2023 heeft de GI het hof bericht dat zij de machtiging uithuisplaatsing hebben ingetrokken en de machtiging uithuisplaatsing niet langer relevant is.
3.7.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. De vader maakt zich grote zorgen over de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] bij de moeder. De opvoedsituatie en de woonomgeving bij de moeder zijn zorgelijk en de moeder is niet bereid hier verandering in te brengen. De moeder staat ook niet open voor hulpverlening. Sinds 5 juni 2023 woont [minderjarige] bij de vader en maakt zij zichtbaar een positieve ontwikkeling door. Vanaf dat moment vindt er geen omgang meer plaats tussen [minderjarige] en de moeder. Tevens weigert de moeder toestemming te verlenen voor hulp via [hulpverlening] en de orthodontist. De uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader is een passende maatregel en de grieven van de moeder falen.
Naar aanleiding van de beschikking van de rechtbank in de bodemprocedure van 27 oktober 2023 heeft de vader het hof bericht dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet verder relevant is nu de voorlopige hoofverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader is bepaald. De moeder heeft geen rechtens aantoonbaar belang meer bij de beoordeling van de machtiging tot uithuisplaatsing en hij verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren.
3.8.
De raad is van mening dat op basis van de verstrekte informatie het verblijf van [minderjarige] bij haar vader in haar belang is. De zorgen zijn onveranderd gebleven. Er is geen zicht op de situatie bij de moeder en de moeder komt afspraken niet na. De raad acht het wel van belang dat er onbevangen contact kan zijn tussen [minderjarige] en haar moeder en er spoedig contactherstel plaatsvindt.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Vooraf
3.9.1.
De Hoge Raad heeft in de beschikking van 9 juli 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1112) overwogen dat indien de periode waarvoor een machtiging tot uithuisplaatsing of ondertoezichtstelling is gegeven ten tijde van de uitspraak in hoger beroep is verstreken, het hof aan de hand van de aangevoerde grieven dient te beoordelen of de bestreden beslissing terecht is gegeven. Het gaat in dit geval om een zogenoemde rechtmatigheidstoets. De periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is verleend loopt op grond van de bestreden beschikking over de periode van 2 juni 2023 tot 2 december 2023. Deze termijn is inmiddels verstreken. Gelet op het door artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing te laten toetsen. Het hof zal hiertoe overgaan.
Het juridisch kader
3.9.2.
Voordat het hof overgaat tot het toetsen van de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing, zal het hof vermelden wat hierover in de wet staat.
3.9.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Het oordeel van het hof met betrekking tot de bestreden beschikking van 2 juni 2023
3.9.4.
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen waardering en onderzoek tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] over de periode 2 juni 2023 tot 2 december 2023 op de goede gronden is verleend. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.9.5.
Sinds 5 juni 2023 woont [minderjarige] bij haar vader en zowel de vader als de GI geven aan dat het heel goed gaat met [minderjarige] . [minderjarige] gaat zelfstandig op de fiets naar school, maakt haar huiswerk thuis, spreekt af met vriendinnen en heeft een eigen telefoon. De schoolprestaties verbeteren eveneens. De hulp voor [minderjarige] kan worden opgestart nu de rechtbank bij beschikking van 27 oktober 2023 de vader vervangende toestemming heeft verleend voor hulp via [hulpverlening] en behandeling bij de orthodontist vanwege het ontbreken van de toestemming van de moeder. Vanaf het moment van de uithuisplaatsing is er geen dan wel beperkt contact tussen de moeder en [minderjarige] en ook met behulp van de GI komt er geen (bestendige en frequente) contactregeling tot stand. De samenwerking tussen de moeder en de GI verloopt nog altijd zeer moeizaam; de moeder laat hulpverlening en zicht op haar thuissituatie niet toe. Het lukt de moeder niet om de belangen van [minderjarige] centraal te stellen. De rechtbank heeft bij beschikking van 27 oktober 2023 gelet op de positieve ontwikkeling van [minderjarige] in de huidige woonsituatie bij de vader, geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij voorlopig bij de vader blijft wonen. Alles overziende is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] over de periode 2 juni 2023 tot 2 december 2023 terecht is verleend: de machtiging was noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
Het oordeel van het hof met betrekking tot het verzochte deskundigenonderzoek
3.9.6.
In artikel 810a tweede lid Rv is bepaald, voor zover thans van belang, dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a tweede lid Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind. Onder de reikwijdte van artikel 810 lid 2 Rv vallen volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ook de zaken waar het gaat om een uithuisplaatsing van een minderjarige.
3.9.7.
Nog daargelaten of de moeder voor het eerst in hoger beroep dit verzoek tot deskundigenonderzoek kan doen, is het verzoek onvoldoende concreet en niet terzake dienend, gezien de huidige stand van zaken. Het hof zal om die reden het verzoek van de moeder afwijzen.
Slotsom
3.9.8.
Het voorgaande leidt er toe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd en de grieven van de moeder falen.
3.9.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda , van 2 juni 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.J.M. van Engelen, E.M.C. Dumoulin en M.L.F.J. Schyns en is op 18 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.