De man voert het volgende verweer.
Het gaat bij de bepaling van de behoefte om de welstand waarin het gezin leefde. Die welstand was in het geval van partijen niet groot, omdat een groot deel van het gezinsinkomen werd besteed aan rente en aflossing op schulden van de vrouw. Partijen hebben tijdens het huwelijk geen luxe levensstijl gehad met dure auto’s, dure kleding, dure vakanties of andere luxe zaken.
Voor zover er al rekening zou worden gehouden met privé-onttrekkingen, moet er alleen rekening worden gehouden met privé-onttrekkingen die aan het gezin ten goede zijn gekomen. Bij een IB-ondernemer, zoals de man, verloopt al het ‘privé’ via de kapitaalrekening.
De privé-onttrekkingen zijn immers een vergaarbak van allerlei opnames die een
ondernemer ten behoeve van zijn privé doet. Niet alleen de arbeidsbeloning, maar
ook de betaling van de aanslag inkomstenbelasting, premie zorgverzekeringswet en
premie AOV behoren tot de privé-onttrekkingen, terwijl deze geen directe invloed
hebben gehad op de welstand binnen het gezin. Het geld ging immers naar
(bijvoorbeeld) de belastingdienst en niet naar partijen. De privé-onttrekkingen zijn
dan ook niet één op één gelijk te stellen aan de arbeidsbeloning, zoals de vrouw lijkt te suggereren. De vrouw houdt op de door haar voorgestane berekeningswijze van het NBI op basis van de privé-onttrekkingen van de man namelijk geen rekening met de inkomstenbelasting en bijdrage Zorgverzekeringwet die de man voldaan heeft. De vrouw weet, althans behoort te weten dat partijen forse aanslagen inkomstenbelasting hebben ontvangen die eveneens ten laste zijn gekomen van deze (zakelijke) rekening van de man en daarmee als privé-onttrekking zijn aangemerkt.
Voor zover er al gerekend zou moeten worden met privé-onttrekkingen, rekent de vrouw ten onrechte uitsluitend met de onttrekkingen in 2020, terwijl dit geen representatief jaar was. Vanwege het vertrek van de man uit de echtelijke woning op 21 oktober 2020 heeft de man vanaf dat moment dubbele (woon)lasten gehad: de huurlasten van de voormalige echtelijke woning, de kosten van het gezin van de vrouw en een eigen woonlast van € 750,- per maand aan huur, kost en inwoning. Indien er dus al wordt gerekend met privé-onttrekkingen, dan dient het gemiddelde over 2019 en 2020 te worden genomen en dient dit bovendien te worden gecorrigeerd met de door de man betaalde inkomstenbelasting. De man komt dan op een inkomen dat nagenoeg gelijk is aan het netto besteedbaar inkomen dat de rechtbank heeft berekend op basis van het bedrijfsresultaat.