In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 22 juli 2021 de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een boete heeft bevestigd. De inspecteur van de Belastingdienst had een naheffingsaanslag opgelegd voor de periode van 2 januari 2019 tot en met 1 januari 2020, omdat belanghebbende op 5 november 2019 met een geschorste auto gebruik had gemaakt van de openbare weg. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dit werd ongegrond verklaard door de inspecteur. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde.
In hoger beroep heeft belanghebbende betoogd dat zij op de dag van de overtreding een afspraak had voor een Apk-keuring, en dat dit een vrijstelling voor de motorrijtuigenbelasting zou moeten opleveren. Het hof heeft echter geoordeeld dat belanghebbende niet aan de bewijslast heeft voldaan, aangezien zij geen keuringsrapport of andere schriftelijke bewijsstukken heeft overgelegd die haar stelling onderbouwen. Het hof heeft het getuigenaanbod van belanghebbende afgewezen, omdat zij niet tijdig gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om getuigen op te roepen.
Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd. De rechtbank had de boete verminderd tot 10% van het nageheven belastingbedrag, wat het hof passend en geboden achtte. Uiteindelijk heeft het hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.