ECLI:NL:GHSHE:2023:921

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
200.306.871_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-tijdige inschrijving in het rechtsmiddelenregister

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, aangeduid als de man, had hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant. De vrouw, aangeduid als de geïntimeerde, had de man in de procedure in eerste aanleg als gedaagde in conventie en eiser in reconventie. De zaak betreft de niet (tijdige) inschrijving van het hoger beroep in het rechtsmiddelenregister, zoals vereist door artikel 3:301 lid 2 BW in verbinding met artikel 433 Rv. Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn hoger beroep niet tijdig heeft ingeschreven, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid van zijn beroep. De rechtbank had eerder bepaald dat haar vonnis in de plaats treedt van een leveringsakte, wat de noodzaak van tijdige inschrijving benadrukt. Het hof heeft de argumenten van de man en de vrouw tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat de inschrijving in het rechtsmiddelenregister essentieel was voor de rechtszekerheid bij de verkrijging van registergoederen. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op dezelfde datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.306.871/01
arrest van 21 maart 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. S.H. Oosterhuis-Broers te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 9 februari 2022 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 10 februari 2021, 7 april 2021, 27 oktober 2021 en 12 januari 2022, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen de man als gedaagde in conventie en eiser in reconventie en de vrouw als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/353501/ HA ZA 19-781)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de rolbeslissing van het hof van 1 maart 2022;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord met productie 1;
  • het procesdossier eerste aanleg.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Deze zaak gaat over de niet (tijdige) inschrijving van het hoger beroep van de man in het rechtsmiddelenregister (art. 3:301 lid 2 BW in verbinding met art. 433 Rv).
3.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij woonden sinds 1 mei 1983 samen. Op 3 augustus 1999 hebben zij een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten.
2) Partijen hebben op 7 december 2012 de onroerende zaak aan de [adres] te ([postcode]) [plaats] (hierna: de woning) in eigendom verkregen, ieder voor de onverdeelde helft. De koopprijs van de woning bedroeg € 148.050,--. Deze koopprijs is gefinancierd met € 49.932,46 aan spaargeld van partijen en twee hypothecaire geldleningen. De eerste hypothecaire geldlening is aflossingsvrij. De tweede hypothecaire geldlening is een “Spaarrekening Eigen Woning” bij de Regiobank met [rekeningnummer] (hierna: de spaarrekening).
3) Eind 2016 is de samenlevingsovereenkomst van partijen ingevolge art. 12 lid 2 daarvan geëindigd. Partijen voerden toen, anders dan in onderling overleg geen gemeenschappelijke huishouding meer en stonden volgens de gegevens van de gemeentelijke basisadministratie niet meer op hetzelfde adres ingeschreven. De vrouw heeft de woning op 15 november 2016 metterwoon verlaten en zich ingeschreven op een ander adres. De man bewoont nog steeds de woning.
4) Partijen hebben, voorafgaand aan het vertrek van de vrouw uit de woning, getracht om door mediation de (vermogensrechtelijke) gevolgen van de verbreking van hun relatie te regelen. Dat is niet gelukt.
5) De vrouw heeft bij brieven van 21 januari 2019, 24 mei 2019 en 4 november 2019 de wens geuit en voorstellen gedaan om tot een afwikkeling van de gemeenschap van partijen ter zake de woning te komen. De man heeft hier niet op gereageerd.
De procedure bij de rechtbank
3.2.1.
De rechtbank heeft in het eindvonnis van 12 januari 2022, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, in conventie en in reconventie, als volgt geoordeeld:
gelast de wijze van verdeling van de woning en de spaarrekening aldus dat aan de vrouw wordt toegedeeld (het aandeel van de man in) deze woning en deze spaarrekening onder de verplichting om bij uitsluiting van de man alle uit de hypothecaire geldleningen met betrekking tot deze woning voortvloeiende verplichtingen voor haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen, een en ander onder de opschortende voorwaarde dat de hypotheeknemer de man ontslaat uit zijn hoofdelijke verplichtingen met betrekking tot deze hypothecaire geldleningen;
bepaalt dat de vrouw op het moment waarop de notariële levering van (het aandeel van de man in) de woning aan haar plaatsvindt en de man door de hypotheeknemer uit zijn hoofdelijke verplichtingen jegens de hypotheeknemer is ontslagen, een overbedelingssom aan de man verschuldigd is, berekend als volgt: waarde van de woning, zijnde € 260.000, plus de huidige waarde van de Spaarrekening Eigen Woning en minus de nog openstaande hypothecaire geldleningen (volgens opgave partijen € 106.328) gedeeld door 2;
beveelt voor deze situatie dat de man de woning uiterlijk twee weken vóór de datum van de notariële levering van het aandeel van de man aan de vrouw metterwoon moet verlaten, onder afgifte van de sleutels van de woning aan de vrouw;
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 500,-- voor iedere dag dat hij niet aan het onder 3) uitgesproken bevel voldoet, tot een maximum van € 10.000,-- is bereikt;
veroordeelt de man om zijn medewerking te verlenen aan het opstellen en ondertekenen van een akte tot levering van (zijn aandeel in) de woning aan de vrouw binnen drie dagen na het eerste schriftelijke verzoek daartoe van of namens de vrouw;
bepaalt dat deze uitspraak ex artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de voor het opstellen van de onder 3.5 bedoelde akte noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man, wanneer de man weigert hieraan tijdig zijn medewerking te verlenen;
en beslist voor het geval na dit vonnis komt vast te staan dat de hypotheeknemer de man niet ontslaat uit zijn hoofdelijke verplichtingen jegens de hypotheeknemer als volgt:
7. gelast dat de woning aan de [adres] te ([postcode]) [plaats] aan een derde wordt verkocht;
8. beveelt de man om zijn medewerking te verlenen aan deze verkoop, in het bijzonder aan het verstrekken van een opdracht daartoe aan NVM [Makelaardij] te [plaats] binnen drie dagen na het eerste schriftelijke verzoek van of namens de vrouw daartoe, onder afgifte van een set sleutels van de woning in verband met bezichtigingen;
9. veroordeelt de man om zich te houden aan de vraag- en laatprijs die deze makelaar zal bepalen en aan de overige aanwijzingen van deze makelaar;
10. beveelt de man om de woning uiterlijk twee weken vóór de datum van de notariële levering daarvan aan de koper(s) metterwoon te verlaten onder afgifte van de sleutels van de woning aan de vrouw;
11. veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 500,-- voor iedere dag dat hij niet aan het onder 3.10. uitgesproken bevel voldoet, tot een maximum van € 10.000,-- is bereikt;
12. veroordeelt de man om zijn medewerking te verlenen aan het opstellen en het ondertekenen van een overeenkomst van verkoop van de woning en van een akte tot levering van de woning aan de koper(s) binnen drie dagen na het eerste schriftelijke verzoek daartoe van of namens de vrouw;
13. bepaalt dat deze uitspraak ex artikel 3:300 BW in de plaats komt van de voor het verlenen van opdracht tot verkoop aan voornoemde makelaar en de verkoop en notariële levering van de woning aan de koper(s) noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man, wanneer de man weigert hieraan tijdig zijn medewerking te verlenen;
14. bepaalt dat partijen ten laste van de verkoopopbrengst van de woning en de uitkering uit de Spaarrekening Eigen Woning de openstaande hypothecaire geldleningen aflossen en de makelaarscourtage en overige met de verkoop gemoeide kosten voldoen;
15. bepaalt dat een eventuele overwaarde van de woning (zijnde de verkoopopbrengst + het saldo van de Spaarrekening Eigen Woning – de hypothecaire geldleningen, de makelaarscourtage en overige met de verkoop van de woning gemoeide kosten) bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
16. bepaalt dat een eventuele onderwaarde van de woning (zijnde de verkoopopbrengst + het saldo van de Spaarrekening Eigen Woning – de hypothecaire geldleningen, de makelaarscourtage en overige met de verkoop van de woning gemoeide kosten) door beide partijen bij helfte wordt gedragen.
Het meer of anders gevorderde is afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten in conventie en reconventie gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt.
De procedure in hoger beroep
3.3.1.
De manheeft tijdig hoger beroep ingesteld. Hij heeft geconcludeerd tot (partiële) vernietiging van het vonnis 12 januari 2022 voor wat betreft:
- de bepaalde waarde van de woning (€ 260.000,--), althans de overbedelingssom die hij aan de vrouw moet betalen en die als volgt is berekend: waarde woning (€ 260.000,--) + huidige waarde van de spaarrekening minus nog openstaande hypothecaire geldleningen (€ 106.328,--) gedeeld door 2;
en opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
de waarde van de woning € 310.000,-- bedraagt althans een bedrag dat het hof redelijk en billijk acht of een door het hof te benoemen deskundige zal bepalen;
de overbedelingssom die de man aan de vrouw dient te voldoen bedraagt: de waarde van de woning (€ 310.000,-- of een waarde die het hof redelijk en billijk acht) + de huidige waarde van de spaarrekening minus de nog openstaande hypothecaire geldleningen van € 106.328,--, gedeeld door 2;
kosten rechtens.
De man heeft hiertoe één grief aangevoerd. De grief heeft uitsluitend betrekking op de waarde van de woning.
3.3.2.
De
vrouwheeft de grief weersproken en geconcludeerd tot:
  • niet-ontvankelijk verklaring van de man in hoger beroep vanwege het bepaalde in art. 3:301 BW in verbinding met art. 433 Rv dan wel tot afwijzing van zijn grief;
  • bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
Ontvankelijkheid
3.4.
Het
hofzal als eerste de ontvankelijkheid van de man in zijn hoger beroep beoordelen.
3.4.1.
Het hof heeft in zijn rolbeslissing van 1 maart 2022 overwogen:
“Uit de stukken kan worden opgemaakt dat het eindvonnis waarvan beroep in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte. Het is het hof niet gebleken dat het hoger beroep conform artikel 3:301 lid 2 BW binnen acht dagen na het instellen daarvan is ingeschreven in de registers bedoeld in artikel 433 Rv. Partijen worden verzocht zich in hun memories ook uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep op dit punt.”
3.4.2.
Volgens de
manis hij ontvankelijk in zijn hoger beroep. Het niet (tijdig) inschrijven van het hoger beroep in het rechtsmiddelenregister leidt slechts tot niet-ontvankelijkheid voor zover het hoger beroep het gedeelte van de uitspraak betreft waarvan de rechter heeft bepaald dat het op voet van art. 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de akte. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Verder heeft art. 3:301 lid 2 een beperkte strekking. Ten slotte zijn geen grieven gericht tegen de toedeling van de woning aan de vrouw. De man is daarom ontvankelijk in zijn hoger beroep.
3.4.3.
Volgens de
vrouwis de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. De man heeft nagelaten zijn hoger beroep (tijdig) in te schrijven in het rechtsmiddelenregister. Die inschrijving was noodzakelijk omdat de rechtbank heeft bepaald dat haar vonnis in de plaats kon treden van de leveringsakte. Het dictum kan niet anders worden begrepen dan dat de rechtbank daarin heeft bepaald dat – indien de man niet tijdig meewerkt aan de levering van de woning aan de vrouw of een derde – de uitspraak in de plaats treedt van een deel van de leveringsakte, namelijk van de in de leveringsakte vereiste toestemming en handtekening van de man. Dit deel van het dictum is onlosmakelijk verbonden met de in het dictum opgenomen veroordeling van de man tot medewerking aan levering van de woning en de in het dictum bepaalde waarde waartegen de woning aan de vrouw is toegedeeld.
3.4.4.1. Het
hofoordeelt als volgt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:647) over art. 3:301 lid 2 als volgt geoordeeld (voetnoten weggelaten – hof):
“ 3.2.2 Het voorschrift van art. 3:301 lid 2 BW strekt ertoe dat bij inschrijving in de openbare registers van een uitspraak die in de plaats treedt van (een deel van) een tot levering bestemde akte als bedoeld in art. 3:89 BW, zoveel mogelijk buiten twijfel wordt gesteld dat op het tijdstip waarop de beroepstermijn verstreek, geen rechtsmiddel is ingesteld. Dit is van belang voor de rechtszekerheid die is vereist bij de verkrijging van registergoederen. De bepaling bewerkstelligt dat de griffier van het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan, bij de afgifte van de in art. 25 Kadasterwet bedoelde verklaring dat hem niet van het instellen van een gewoon rechtsmiddel is gebleken, kan afgaan op het rechtsmiddelenregister. Dit is niet alleen van belang in de gevallen die in art. 25 lid 1, onder a en b, Kadasterwet zijn genoemd, maar ook in het geval waarin de in te schrijven uitspraak uitvoerbaar bij voorraad is verklaard [hof: dit laatste zoals in de onderhavige zaak].
3.2.3
De rechter dient ambtshalve na te gaan of aan het voorschrift van art. 3:301 lid 2 BW is voldaan.
3.2.4
Een niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 3:301 lid 2 BW strekt zich alleen uit tot de grieven of klachten die zich richten tegen oordelen die betrekking hebben op het gedeelte van de uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van (een deel van) de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen. Verder geldt de eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister slechts voor gevallen waarin de bestreden uitspraak op het moment dat het rechtsmiddel wordt ingesteld, daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering is getreden of nog kan treden.
3.3.1
In dit geval kan het dictum van het eindvonnis niet anders worden begrepen dan dat de rechtbank daarin (onder 3.4.) heeft bepaald dat – indien [verweerders] niet (tijdig) meewerken aan de levering van het woonhuis aan [eiser 2] – de uitspraak in de plaats treedt van een deel van de leveringsakte, namelijk van de in de leveringsakte vereiste verklaringen van [verweerders] Dit deel van het dictum staat in onlosmakelijk verband met de in het dictum (onder 3.2.) opgenomen veroordeling van [verweerders] tot medewerking aan de levering van het woonhuis aan [eiser 2], en de in het dictum (onder 3.1.) bepaalde waarde waartegen het woonhuis aan [eiser 2] is toegedeeld. De rechtbank heeft dus toepassing gegeven aan art. 3:300 lid 2 BW.
Met grief IV tot en met (de eerste) grief VII richt het hoger beroep van [verweerders] zich tegen deze gedeelten van het eindvonnis.”
3.4.4.2. Het staat vast dat de man het hoger beroep niet heeft ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Gelet op i) de inhoud van het dictum van het (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) vonnis van de rechtbank onder 2, 5, 6, 12 en 13 – welke onderdelen onlosmakelijk met elkaar verbonden moeten worden geacht - en ii) de grief van de man tegen de waarde van de woning, moet – met inachtneming van bovengenoemd arrest van de Hoge Raad – de man niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 maart 2023.
griffier rolraadsheer