9.1.Bij het tussenarrest van 24 mei 2022 heeft het hof de incidentele vorderingen van [appellante] , strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis op de voet van artikel 351 Rv, althans tot zekerheidstelling als bedoeld in artikel 235 Rv, afgewezen en de proceskosten van het incident tussen de partijen gecompenseerd. Het hof kan nu overgaan tot een beoordeling van de hoofdzaak.
De vaststaande feiten en de kern van het geschil
9.2.1.Het gaat in deze zaak naar de kern genomen om de vraag of en in hoeverre [appellante] door de curator van de gefailleerde onderneming van haar ex-echtgenoot kan worden aangesproken tot betaling van een deel van de rekening-courantschuld die de ex-echtgenoot aan die onderneming heeft.
9.2.2.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- a. [appellante] en [persoon A] (hierna: [persoon A] ) zijn op 6 mei 1994 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
- b. [appellante] en [persoon A] zijn op enig moment eigenaar geworden van de woning aan de [adres] te [plaats 1] (hierna: de woning), die zij tijdens hun huwelijk samen hebben bewoond. Op de woning is een hypotheek gevestigd ten behoeve van de Rabobank. Naar het hof begrijpt hield die hypotheek verband met de lening ten behoeve van de aankoop van de woning.
- c. In de loop van de jaren zijn op de woning ook drie hypotheken gevestigd ten gunste van ABN AMRO, verband houdend met door [persoon A] gedreven ondernemingen.
- d. Op 26 mei 2009 is Funchoc Holding BV (hierna: Funchoc) opgericht. [persoon A] en [appellante] zijn beiden aandelen in Funchoc gaan houden. Het hof begrijpt uit productie 7 bij de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep dat [persoon A] 60% van de aandelen is gaan houden en [appellante] 40%.
- e. [appellante] heeft bij de dagvaarding in hoger beroep een kredietovereenkomst van 9/10 maart 2010 overgelegd. Volgens de tekst van die overeenkomst is de overeenkomst gesloten tussen enerzijds [de B.V.] (hierna: [de B.V.] ) en Funchoc (voor deze rechtspersonen ondertekend door [persoon A] ), en anderzijds ABN AMRO, en betreft het een wijziging van een bestaande kredietovereenkomst. Volgens de overeenkomst verstrekt ABN AMRO aan de genoemde vennootschappen een kredietfaciliteit in rekening-courant van € 200.000,--, en strekken tot zekerheid voor dat krediet onder meer de drie hypotheken die ten gunste van ABN AMRO op de woning zijn gevestigd, alsmede een borgstelling van € 200.000,-- van [persoon A] en [appellante] . [appellante] heeft bij de dagvaarding in hoger beroep voorts de bijbehorende borgstellingsovereenkomst van 10 maart 2010 overgelegd, waarbij [persoon A] en zij zich – volgens de tekst van de overeenkomst – tot een bedrag van € 200.000,-- als borg jegens ABN AMRO hebben verbonden. Deze overeenkomst betreft – volgens de tekst daarvan – een wijziging van een bestaande borgstelling.
- f. Het huwelijk tussen [persoon A] en [appellante] is duurzaam ontwricht geraakt. De gemeenschappelijke huishouding is in verband daarmee in de loop van 2010 feitelijk beëindigd.
- g. Aanvankelijk waren [persoon A] en [appellante] bestuurders van Funchoc. [appellante] is op 14 februari 2011 als bestuurder ontslagen door de algemene vergadering van aandeelhouders, dat wil feitelijk zeggen door [persoon A] als houder van 60% van de aandelen. Vanaf dat moment was [persoon A] enig bestuurder van Funchoc.
- h. Op 9 maart 2011 heeft [appellante] een echtscheidingsverzoek ingediend bij de toenmalige rechtbank Breda.
- i. Tussen Funchoc en [persoon A] bestond een rekening-courantverhouding. Daaraan ligt geen schriftelijke overeenkomst ten grondslag, maar de rekening-courantverhouding is wel verwerkt in de jaarrekeningen van Funchoc. Volgens het gestelde op blz. 31 van de jaarrekening over 2011, bedroeg het saldo van de rekening-courant per 31 december 2011 € 43.572,-- (door Funchoc te vorderen van [persoon A] ). In de daarop volgende jaren is de vordering van Funchoc op [persoon A] uit de rekening-courantverhouding verder opgelopen.
- j. Bij beschikking van 2 februari 2012 van de rechtbank Breda is de echtscheiding tussen [persoon A] en [appellante] uitgesproken, welke op 8 mei 2012 is ingeschreven in het register van de burgerlijke stand te [plaats 2] .
In de echtscheidingsbeschikking is onder meer het volgende overwogen en beslist:
“3.22 (…) partijen zijn het erover eens dat de aandelen Funchoc Holding BV aan de man zullen worden toegedeeld. De rechtbank zal de aandelen dan ook toedelen aan de man.
(…)
Gelet op hetgeen de rechtbank voor het overige ten aanzien van de verdeling heeft bepaald, zal de woning en de hypotheek aan de vrouw worden toegedeeld onder de voorwaarde dat zij de helft van de overwaarde aan de man zal betalen dan wel de helft val de overwaarde zal verrekenen met het bedrag wat de man uit hoofde van de verdeling aan haar verschuldigd is. Met betrekking tot de op deze woning rustende hypotheek van de ABN-AMRO bank ten behoeve van een ondernemingskrediet,
gaat de rechtbank ervan uit dat de man ervoor zorg draagt dat de vrouw uit de hoofdelijkheid voor deze lening wordt ontslagen.
(…)
4. De beslissing
De rechtbank gelast de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen op de wijze als hiervoor onder 3.22 overwogen”.
- k. Op enig moment heeft [appellante] [persoon A] in rechte betrokken en onder meer veroordeling van [persoon A] gevorderd om zijn aandeel in de woning aan haar te leveren. [persoon A] heeft in de betreffende procedure in reconventie onder meer veroordeling van [appellante] gevorderd om de op haar naam staande aandelen in Funchoc aan hem te leveren. Die procedure heeft geresulteerd in een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 11 februari 2015 (zaaknummer C/02/280221 en rolnummer HA ZA 14-285). Bij dat vonnis is [persoon A] in conventie op straffe van een dwangsom veroordeeld om zijn aandeel in de woning aan [appellante] te leveren, en is [appellante] in reconventie op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeeld om de aandelen op haar naam in Funchoc aan [persoon A] te leveren. [persoon A] is in het vonnis voorts veroordeeld om, direct nadat de leveringen hebben plaatsgevonden, aan [appellante] ter zake overbedeling € 7.272,12 te betalen.
- l. [appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 11 februari 2015. Dit hoger beroep is uitgemond in een arrest van dit hof van 28 november 2017 (zaaknummer 200.169.159/01). Bij dat arrest heeft het hof het vonnis van 11 februari 2015 bekrachtigd.
- m. [persoon A] en [appellante] hebben de woning in mei 2020 voor € 332.000,-- verkocht aan derden.
- n. Bij vonnis van 9 juni 2020 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, is het faillissement uitgesproken van Funchoc Holding B.V., waarbij eiser tot curator is benoemd.
- o. De koopovereenkomst ter zake de woning is op 30 juni 2020 op de voet van artikel 7:3 BW ingeschreven in de openbare registers.
- p. Bij aan [persoon A] gerichte brief van 14 augustus 2020 heeft de curator de rekening-courantverhouding tussen de getailleerde en [persoon A] opgezegd en het openstaande bedrag van minimaal € 290.710,00 opgeëist.
- q. Bij brief van 18 augustus 2020 heeft de curator aan [appellante] meegedeeld dat de rekening-courantverhouding is opgezegd, dat zij hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag dat ter zake de rekening-courantschuld verschuldigd was op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, en dat de curator daarom van haar € 43.572,-- te vorderen heeft ter zake het saldo per 31 december 2011, te vermeerderen met de in 2012 tot aan de inschrijving van de echtscheiding opgenomen bedragen.
- r. De curator heeft op 31 augustus 2020 een verzoekschrift ingediend tot het leggen van conservatoir beslag op de woning, welk verlof bij beschikking van diezelfde dag is verleend. De curator is vervolgens overgegaan tot het leggen van conservatoir beslag op de woning. Het beslagexploot is op 31 augustus 2020 ingeschreven in het kadaster.
- s. De woning is op 1 september 2020 aan de kopers geleverd. Omdat de koopovereenkomst op de voet van artikel 7:3 BW in de openbare registers was ingeschreven, stond het door de curator gelegde beslag niet in de weg aan de levering.
- t. Uit de door de notaris opgestelde nota van afrekening van 1 september 2020 blijkt dat uit de koopsom van de woning onder meer de hypotheekschuld aan Rabobank ten bedrage van € 157.615,08 en de hypotheekschulden aan ABN AMRO ten bedrage van € 129.611,10 zijn afgelost. Laatstgenoemd bedrag is volgens de brief van Intrum aan de notaris van 26 augustus 2020 opgebouwd uit een schuld van [de B.V.] van € 126.869,63 en een schuld van Funchoc van € 2.741,47.
- u. De nota van afrekening sluit na aftrek van enkele andere bedragen op een netto overwaarde van € 40.337,90.
- v. Na levering van de woning aan de kopers is het door de curator gelegde beslag van rechtswege komen te rusten op de netto overwaarde van de woning.
- w. Op 2 september 2020 is het beslagexploot overbetekend aan [persoon A] en [appellante] .
- x. [appellante] is een gerechtelijke procedure begonnen tegen [persoon A] waarin zij veroordeling van [persoon A] tot betaling van € 129.611,10 heeft gevorderd. Aan deze vordering heeft zij ten grondslag gelegd dat het bedrag dat ABN AMRO op basis van de hypotheekrechten uit de opbrengst van de woning heeft verkregen, het ondernemerskrediet betrof waarvoor [persoon A] haar diende te vrijwaren, terwijl de waarde van de woning aan haar diende toe te komen. Bij vonnis van 7 juli 2021 (zaaknummer C/02/380291 / HA ZA 20-770) heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, deze vordering grotendeels toegewezen (onder inhouding van een beperkt bedrag aan hypotheekrente dat [persoon A] na de inschrijving van de echtscheiding aan Rabobank had betaald.
Het geding bij de rechtbank
9.3.1.De curator heeft in de onderhavige procedure [persoon A] en [appellante] in rechte betrokken. De curator vorderde in het geding in eerste aanleg, samengevat:
ten aanzien van [persoon A]: (I) een verklaring voor recht dat [persoon A] verplicht is de schuld uit hoofde van de rekening-courantverhouding per datum faillissement terug te betalen, en (II) veroordeling van [persoon A] om aan de curator € 99.999,99 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente en met veroordeling van [persoon A] in de beslagkosten en proceskosten;
ten aanzien van [appellante]: veroordeling van [appellante] om aan de curator € 43.572,-- te betalen, te vermeerderen met de toename van de rekening-courantschuld en de rente in 2012 over de periode tot de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, een en ander voorts te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten en met veroordeling van [appellante] in de beslagkosten en proceskosten.
9.3.2.Aan de vordering tegen [persoon A] heeft de curator, samengevat, ten grondslag gelegd dat [persoon A] zijn schuld uit de rekening-courantverhouding moet terugbetalen en dat de curator zijn vordering tegen [persoon A] – om de curator moverende redenen – beperkt tot € 99.999,99.
9.3.3.Aan zijn vordering tegen [appellante] heeft de curator, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
- De schuld van [persoon A] in rekening-courant is ten dele ontstaan tijdens het huwelijk van [persoon A] en [appellante] . De schuld bedroeg op 31 december 2011 € 43.572,00. Dat bedrag moet nog vermeerderd worden met de toename van de rekening-courantschuld over de periode vanaf 31 december 2011 tot de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking (8 mei 2012).
- De opnamen in rekening-courant zijn onder meer aangewend om kosten van de gemeenschappelijke huishouding te betalen. [appellante] is daarom (tezamen met [persoon A] ) gehouden het genoemde bedrag aan de boedel terug te betalen.
- Voor zover de opnamen in rekening-courant niet zijn aangewend om kosten voor de gemeenschappelijke huishouding te betalen, is er sprake van een gemeenschapsschuld. [appellante] is daarvoor (hoofdelijk) aansprakelijk op grond van artikel 1:102 BW. Deze gemeenschapsschuld kan worden verhaald op hetgeen [appellante] uit hoofde van de boedelscheiding heeft verkregen, te weten (een aandeel in) de echtelijke woning.
- Voorts is [appellante] aansprakelijk op grond van artikel 1:100 lid 2 BW omdat in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap geen afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de schuld uit de rekening courantverhouding, althans voor een verdeling van de schuld nimmer toestemming is verleend door Funchoc.
9.3.4.[persoon A] is in het geding bij de rechtbank niet verschenen.
9.3.5.[appellante] is wel verschenen in het geding bij de rechtbank en zij heeft daar in conventie verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. Voortbouwend op haar verweer in conventie, vorderde [appellante] in het geding bij de rechtbank in reconventie de curator te verbieden verhaal te
nemen op de verkoopopbrengst van de woning, zich bevindend onder notariskantoor Vermunt te Hoogerheide, en de curator te gelasten te gehengen en te gedogen dat genoemd notariskantoor de volledige verkoopopbrengst van de woning aan [appellante] zal overmaken, een en ander of straffe van een dwangsom, met veroordeling van de curator in de proceskosten.
9.3.6.De curator heeft in reconventie verweer gevoerd. Ook dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
9.3.7.Bij tussenvonnis van 9 december 2020 heeft de rechtbank een mondelinge behandeling gelast. Die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021. Het van de mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de gedingstukken. Ook de brieven waarbij partijen op het proces-verbaal hebben gereageerd, bevinden zich bij de gedingstukken.
9.3.8.In het beroepen vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de vordering van de curator tegen [persoon A] moet worden toegewezen omdat [persoon A] niet is verschenen, geen verweer heeft gevoerd en de vorderingen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
9.3.9.In het beroepen vonnis heeft de rechtbank over de vorderingen van de curator in conventie tegen [appellante] , samengevat, als volgt geoordeeld:
- Het verweer van [appellante] dat de vordering van de curator op haar is verjaard, moet worden verworpen (rov. 4.4).
- De aansprakelijkheid voor gemeenschapsschulden na ontbinding van het huwelijk wordt geregeld in artikel 1:102 BW. De gemeenschap van goederen is ontbonden per 8 mei 2012 en de hoofdelijke aansprakelijkheid van [appellante] (voor zover daarvan sprake is) is ontstaan na 1 januari 2012. Dit brengt mee dat de vordering moet worden getoetst aan het huidige artikel 1:102 BW en niet aan dat artikel zoals het vóór 1 januari 2012 luidde (rov. 4.6 tot en met 4.8).
- Op grond van artikel 1:102 BW is [appellante] hoofdelijk aansprakelijk voor het hele bedrag dat uit hoofde van de rekening-courantverhouding aan Funchoc verschuldigd was op het moment van ontbinding van de gemeenschap van goederen. In zoverre is niet van belang of de schuld is aangegaan ter zake van de gewone gang van de huishouding. De verhaalbaarheid van de vordering van de curator komt aan de orde bij de beoordeling van de vordering in reconventie (rov. 4.9).
- Het verweer van [appellante] dat de rekening-courantschuld is verdisconteerd in de waarde van de aan [persoon A] toegedeelde aandelen zodat de schuld geheel door [persoon A] moet worden gedragen, treft geen doel. Een regeling tussen de echtgenoten over hun interne draagplicht bindt Funchoc niet omdat de daarvoor op grond van artikel 3:189 lid 3 BW, juncto artikel 6:155 BW vereiste toestemming van Funchoc ontbreekt (rov. 4.10).
- De stelling van de curator dat over de schuld in rekening-courant 3% rente verschuldigd is, wordt verworpen. Dit brengt mee dat de vordering in rekening-courant in de periode van 1 januari 2012 tot en met 8 mei 2012 niet is opgelopen tot het ter zitting door de curator gestelde bedrag van € 47.448,-- maar tot € 46.024,56 (rov. 4.11).
- In de verhouding tussen [appellante] en [persoon A] kwam de verkoopopbrengst van de woning toe aan [appellante] . De aan Funchoc en [de B.V.] verleende bedrijfskredieten, tot zekerheid waarvan [persoon A] en [appellante] zich borg hadden gesteld en in verband waarmee ten gunste van ABN AMRO hypotheken op de woning waren gevestigd, zijn uit de verkoopopbrengst van de woning voldaan. [appellante] heeft op grond van artikel 7:866 BW juncto artikel 6:10 BW voor het hele bedrag dat zij op deze wijze aan ABN AMRO heeft voldaan, een vordering op de hoofdschuldenaar (rov. 4.13).
- Bij de verkoop van de woning heeft de notaris ter aflossing van de bedrijfskredieten € 129.611,10 aan ABN AMRO voldaan. Het afgeloste krediet ten behoeve van Funchoc betrof echter slechts € 2.714,47. Het overige deel van de aflossing betrof het bedrijfskrediet van [de B.V.] (rov. 4.14).
- Het beroep van [appellante] op verrekening van haar betalingsverplichting aan de curator met een tegenvordering ter zake de aflossing van de bedrijfskredieten uit de verkoopopbrengst van de woning treft alleen doel ten aanzien van genoemd bedrag van € 2.714,47. Voor een geslaagd beroep op verrekening moet immers sprake zijn van een vordering en een schuld jegens dezelfde wederpartij. Daarvan is geen sprake bij de vordering die [appellante] ter zake de aflossing van het bedrijfskrediet heeft op [de B.V.] (rov. 4.15).
- De door de curator gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn niet toewijsbaar (rov. 4.17).
In reconventie heeft de rechtbank, samengevat, als volgt geoordeeld
- Bij vonnis van 11 februari 2015 is [appellante] veroordeeld tot levering van haar aandelen in Funchoc aan [persoon A] , en is [persoon A] veroordeeld tot levering van zijn aandeel in de echtelijke woning aan [appellante] . De partijen hebben geen uitvoering gegeven aan dit vonnis, dus van een verdeling van de aandelen en de woning is geen sprake geweest. De curator heeft daarom op grond van artikel 1:100 lid 2 (oud) BW zijn recht behouden om zijn vordering te verhalen op de goederen van de gemeenschap. Ook als wel sprake zou zijn geweest van verdeling van de aandelen en de woning, had de curator de opbrengst van de woning kunnen uitwinnen ter voldoening van de schuld, namelijk op grond van artikel 1:102 BW (rov. 4.20).
- De curator kan zijn vordering dus verhalen op de verkoopopbrengst van de woning. De vordering in reconventie moet daarom worden afgewezen.
9.3.10.Op grond van de in rov. 9.3.8 weergegeven oordelen heeft de rechtbank, samengevat:
- voor recht verklaard dat [persoon A] verplicht is de schuld uit hoofde van de rekening-courantverhouding per datum faillissement terug te betalen;
- [persoon A] veroordeeld om aan de curator € 99.999,99 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis;
- [persoon A] in de beslagkosten en proceskosten veroordeeld, vermeerderd met wettelijke rente;
Op grond van de in rov. 9.3.9 weergegeven oordelen heeft de rechtbank in conventie, samengevat:
- [appellante] veroordeeld om aan de curator € 43.310,09 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis;
- [appellante] in conventie in de beslagkosten en proceskosten veroordeeld, vermeerderd met wettelijke rente;
- het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
In reconventie heeft de rechtbank de vordering van [appellante] afgewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld, vermeerderd met wettelijke rente.
Gebeurtenissen na het beroepen vonnis