ECLI:NL:GHSHE:2023:880

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
200.320.324_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei wegens tekortkomingen in verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 13 december 2022 geoordeeld dat de appellant toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellant had in een periode van 16 maanden slechts 23 keer gesolliciteerd, wat volgens de rechtbank niet voldeed aan de eisen van de schuldsanering. De rechtbank besloot om geen 'schone lei' toe te kennen aan de appellant, wat betekent dat hij niet vrijgesteld werd van zijn schulden na afloop van de regeling.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij wel degelijk gesolliciteerd heeft, maar dat dit vaak via headhunters ging en dat hij niet altijd bewijsstukken kon overleggen. Hij heeft ook aangegeven dat hij financiële hulp van zijn moeder heeft gekregen om de boedelachterstand in te lopen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat schenkingen in beginsel in de boedel vallen en dus niet gebruikt kunnen worden om de achterstand in te lopen.

Het hof heeft de argumenten van de appellant niet overtuigend geacht en heeft geconcludeerd dat de tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen aan de appellant kunnen worden toegerekend. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd en de schuldsaneringsregeling beëindigd zonder toekenning van de schone lei. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van verplichtingen in het kader van de schuldsanering en de gevolgen van het niet nakomen daarvan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 16 maart 2023
Zaaknummer : 200.320.324/01
Zaaknummer eerste aanleg : [insolventienummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.M. Veldman te Breda.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 december 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 december 2022, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en hem wederom toe te laten tot de schuldsaneringsregeling met een verlenging van de looptijd zodat hij deze regeling kan beëindigen met een schone lei.
2.2.
De mondelinge behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 8 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Veldman;
- de heer [waarnemer], waarnemend voor mevrouw [bewindvoerder], hierna te noemen: de
bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 november 2022;
  • het indieningsformulier met bijlage van de advocaat van [appellant] d.d. 16 januari 2023;
  • de (gelijkluidende) brieven van de bewindvoerder d.d. 3 maart 2023 en 6 maart 2023;
  • het emailbericht met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 8 maart 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 16 december 2019 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
3.3.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd:
“3.5.2. Onbetwist is dat schuldenaar in een periode van 16 maanden ten hoogste 23 keer
gesolliciteerd heeft naar de in schuldsaneringen geldende maatstaven. Naar het oordeel van
de rechtbank staat daarmee vast dat schuldenaar zijn sollicitatieverplichting niet naar behoren is nagekomen en daarnaast heeft hij een forse boedelachterstand laten ontstaan. Schuldenaar is derhalve tekortgeschoten in de nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Schuldenaar is bij aanvang van de regeling op de verplichtingen van de regeling gewezen en hij heeft een informatieblad ontvangen waarop de verplichtingen van de regeling staan vermeld. Op 30 april 2021 heeft de rechter-commissaris middels een waarschuwingsbrief schuldenaar op de nakoming van de informatie-, werk- en afdrachtverplichting gewezen en tijdens het verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris op 9 maart 2022 is schuldenaar nogmaals gewezen op de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank rekent de niet nakoming van de verplichtingen, ondanks de vele waarschuwingen, aan schuldenaar toe. Ten aanzien van de gift verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 1 oktober 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:3892): uit artikel 295 lid 1 in samenhang met lid 4, onder a, Fw vloeit voort dat deze gift in beginsel in de boedel valt. Daarenboven verdragen schenkingen voor inlossing van de boedelachterstand zich in principe niet met de in lid 2 van het hiervoor genoemde artikel opgenomen verplichting van de schuldenaar zelf van zijn inkomen maandelijks afdrachten te doen tot de grens van het in deze te bepalen vrij te laten bedrag. Deze verplichting kan in beginsel niet worden "afgekocht" door derden, temeer nu het in dit geval gaat om een aanzienlijke boedelachterstand.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij heeft in zijn beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] heeft een periode met depressieve klachten gekampt maar heeft ontzettend aan zichzelf gewerkt om deze klachten te boven te komen. Hij heeft wel gesolliciteerd, maar dit gaat tegenwoordig veelal via headhunters op Linkedln. Hij heeft daartoe zijn curriculum vitae aangepast omdat veelal niet meer om een motivatie wordt gevraagd en solliciteert daar waar mogelijk is en informeert de bewindvoerder hierover. Hij betwist dat hij onvoldoende heeft gesolliciteerd.
De mogelijkheid tot een verlenging van de schuldsanering is tijdens de eindzitting aan de orde geweest. Tijdens deze zitting heeft de bewindvoerder aangegeven niet onwelwillend tegenover een verlenging te staan. Ondanks dit door de bewindvoerder ingenomen standpunt heeft de rechtbank gemeend de schuldsaneringsregeling te moeten beëindigen zonder toekenning van de schone lei. [appellant] betreurt deze uitspraak van de rechtbank aangezien een verlenging wellicht soelaas had geboden.
[appellant] heeft onvoldoende financiële middelen om de boedelachterstand in te lopen.
Wel heeft hij zijn moeder bereid gevonden om hem te helpen deze boedelachterstand in te lopen door een geldbedrag beschikbaar te stellen. De rechtbank heeft op dit punt geoordeeld dat deze gift in beginsel in de boedel valt en dat dit dus niet mogelijk is. [appellant] deelt dit standpunt van de rechtbank niet. Hij is van mening dat het ontstaan van de boedelachterstand niet aan hem kan worden toegerekend. Dit zou met zich meebrengen dat ermee ingestemd kan worden dat de boedelachterstand door een gift van moeder volledig kan worden ingelost.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De argumenten van de bewindvoerder zijn eigenlijk “oude koeien”. [appellant] heeft hierop reeds afdoende inhoudelijk gereageerd. Voorts stelt [appellant] nogmaals bij de aanvang van zijn schuldsaneringsregeling psychosociale problemen te hebben gehad. Er was een forse fiscale schuld die hij vanuit zijn salaris probeerde af te lossen. Daardoor ontstonden nieuwe betalingsachterstanden. Daarbij werd [appellant] ook nog ontslagen waardoor zijn inkomen aanzienlijk daalde.
Daarnaast stelt [appellant] wel degelijk te hebben gesolliciteerd conform de regels van zijn uitkeringsinstantie. Anders zou zijn uitkering immers zijn stopgezet, hetgeen niet is gebeurd. Ook stelt hij veelal gesolliciteerd te hebben via headhuntersbureaus waarbij er geen motivatiebrief vereist is. Vandaar dat hij die ook niet heeft kunnen overleggen.
Desgevraagd erkent [appellant] vervolgens dat hij zichzelf financieel niet in staat acht om de ontstane boedelachterstand binnen de duur van een verlengde schuldsaneringsregeling op eigen kracht geheel in te lopen.
Ten aanzien van de boot welke hij gedurende het verloop van zijn schuldsaneringsregeling in eigendom heeft genomen stelt [appellant] dat hij hiervoor nimmer een aankoopbedrag heeft hoeven te betalen, maar dat hij uitsluitend het liggeld dient te voldoen, hetgeen hij vanuit het vtlb betaalt. Het gaat om € 200 tot € 300 per jaar. [appellant] knapt de boot op waarvoor zijn kinderen meestal de aanschaf van de benodigde materialen bekostigen. Hij tracht op dit moment de boot te verkopen en heeft deze daartoe met een vraagprijs van € 2.500,00 op de verkoopsite Marktplaats geplaatst. De sloopwaarde is circa € 2.000,= maar de afsleepkosten naar de sloperij zijn hoger.
Tot slot benadrukt [appellant] dat hij thans niet om een schone lei verzoekt, doch uitsluitend om een verlenging van de looptijd van zijn schuldsaneringsregeling.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brieven en emailbericht - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] heeft op 31 januari 2022 verzocht om de ontstane boedelachterstand deels in te lossen middels de verkoop van een voorheen stalen zeilschip. Het bezit hiervan was tot dan toe niet bekend bij de bewindvoerder. Tot op heden is de waarde niet afgedragen aan de boedel. Vanaf augustus 2020 diende hij invulling te geven aan de sollicitatieplicht. [appellant] heeft gedurende de schuldsaneringsregeling onvoldoende gesolliciteerd. Hij ontvangt sinds 1 augustus 2020 een WW-uitkering en heeft slechts twee onvolledige bewijsstukken van sollicitatieactiviteiten in augustus 2020 aangeleverd. Verder heeft [appellant] vanaf augustus 2020 t/m november 2020 zeer beperkte overzichten ingevuld van verrichte sollicitaties zonder de bijbehorende sollicitatiebewijzen. Hij heeft ook geen bewijsstukken aangeleverd van verrichte sollicitaties van juli 2021 t/m december 2021. [appellant] heeft alleen overzichten ingevuld zonder de bijbehorende
bewijsstukken.
[appellant] heeft voorts vanaf het begin van de schuldsaneringsregeling onregelmatig en onvoldoende afgedragen. Dus ook gedurende de periode dat hij nog betaalde arbeid verrichtte. De boedelachterstand is ontstaan gedurende het eerste jaar van de schuldsaneringsregeling. [appellant] diende in 2020 een totaalbedrag van € 14.661,32 af te dragen en er is echter slechts een bedrag van € 8.069,85 afgedragen. Dit heeft geresulteerd in een boedelachterstand in het eerste jaar van de schuldsaneringsregeling van € 6.591,47. De boedelachterstand is ontstaan daar [appellant] te weinig inkomen heeft afgedragen en dus verwijtbaar. Gedurende het tweede en derde jaar is hij er niet in geslaagd deze achterstand in te lossen. Er is per heden een achterstand van € 6.554,52.
[appellant] is ernstig en toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Dit geldt met name voor de invulling van de sollicitatieplicht en de afdrachtplicht. Het enkel niet nakomen van de sollicitatieplicht zou een reden kunnen zijn om de regeling te verlengen met de periode dat er onvoldoende is gesolliciteerd. Er is echter tevens sprake van een boedelachterstand aan het einde van de regeling die verwijtbaar is daar [appellant] in het eerste jaar van de schuldsaneringsregeling onvoldoende heeft afgedragen. Hij is ook niet in staat deze achterstand gedurende een verlenging uit eigen inkomsten in te lossen.
Tot slot geeft de bewindvoerder aan dat op dit moment nog diverse informatie niet is overgelegd zoals de bankafschriften en uitkeringsspecificatie van september 2022, de complete sollicitatiebewijzen vanaf juli 2021 en laatste stand van zaken met betrekking tot de verkoop van de boot.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat de achterstanden in de boedelafdrachten reeds ontstonden in de periode dat [appellant] nog een inkomen uit arbeid genoot. Hierop is [appellant] , net als op zijn gebrekkige nakoming van de sollicitatie- en informatieplicht, meermaals gewezen, maar een en ander heeft nooit tot een structurele verbetering van zijn gedragingen geleid. Er werd structureel te weinig en te laat afgelost en geïnformeerd. Tot slot geeft de bewindvoerder aan dat een taxateur de dagwaarde van de boot van [appellant] heeft vastgesteld op een bedrag van hooguit een paar honderd euro, in ieder geval op een bedrag dat vele malen lager is dan de door [appellant] gehanteerde vraagprijs van € 2.500,00.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.
Vast staat dat [appellant] meerdere voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, meer in het bijzonder de (spontane) informatieplicht, de sollicitatie- en arbeidsverplichting en de (periodieke) afdrachtverplichting, ondanks herhaalde waarschuwingen en aansporingen van zowel de rechter-commissaris (in de vorm van een waarschuwingsbrief d.d. 30 april 2021 en een verhoor d.d. 9 maart 2022) als zijn bewindvoerder bij voortduring niet naar behoren is nagekomen.
[appellant] schrijft voor zijn gebrekkige nakoming van de (spontane) informatieplicht voor een belangrijk deel toe aan een in zijn ogen verouderd systeem van (digitale) informatieaanlevering van de bewindvoerder. Daarbij ziet hij er echter aan voorbij dat hij vele malen op de juiste nakoming is aangesproken zonder dat hij zijn eigen werkwijze heeft aangepast. Dit getuigt niet bepaald van een saneringsgezinde houding.
3.8.3.
Dat [appellant] zijn (spontane) informatieverplichting niet naar behoren nakomt blijkt onder andere uit het feit dat hij op enige tijd meer aan de boedel afdraagt dan dat hij op dat moment (op papier) aan inkomen geniet, en hij deze ogenschijnlijke tegenstelling niet voor zijn bewindvoerder inzichtelijk weet te maken.
Ook gaat hij zonder overleg (vooraf) met, dan wel kennisgeving aan zijn bewindvoerder een nieuwe financiële verplichting aan in de vorm van het liggeld voor een boot welke hij, naar eigen zeggen, om niet in eigendom neemt.
3.8.4.
Aangaande zijn sollicitatie- en arbeidsverplichting stelt [appellant] bij herhaling dat hij meer zou hebben gesolliciteerd dan de 23 sollicitaties die door zijn bewindvoerder worden gesteld. [appellant] verzuimt evenwel nog steeds deze stelling nader te onderbouwen door niet aan te geven waar en op welk moment hij sollicitaties zou hebben verricht welke door de bewindvoerder niet zouden zijn geregistreerd, laat staan dat hij (ook niet voorafgaande aan de zitting bij het hof) hiervan enig (schriftelijk) bewijs heeft overgelegd. Het hof is dan ook van oordeel dat het er voor moet worden gehouden dat [appellant] , zoals reeds eerder opgemerkt, ook de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsverplichting niet naar behoren is nagekomen. Dat [appellant] in het kader van zijn uitkering mogelijk heeft voldaan aan de daaraan door zijn uitkeringsinstantie opgelegde voorwaarden en verplichtingen maakt zulks in het kader van zijn schuldsaneringsregeling niet anders.
3.8.5.
Met betrekking tot de (door [appellant] ook erkende) boedelachterstand heeft [appellant] gesteld dat deze hem niet, althans niet ten volle, zou kunnen worden aangerekend, doch ook hier verzuimt hij om deze stelling, al dan niet middels het overleggen van schriftelijke bewijzen, nader te onderbouwen. Weliswaar heeft hij aangevoerd dat hij net ontslagen werd toen hij op het punt stond de achterstand uit zijn maandelijks inkomen in te lopen, maar dit komt voor zijn risico, terwijl de bewindvoerder bovendien onweersproken heeft aangevoerd dat de achterstand al is ontstaan in de periode dat [appellant] nog niet was ontslagen. Daar komt bij dat [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd nadrukkelijk heeft gesteld thans niet over de financiële middelen te beschikken om deze boedelachterstand binnen de duur van een daartoe maximaal verlengde schuldsaneringsregeling op eigen kracht volledig in te lopen. Hij zou daarbij afhankelijk zijn van een gift van zijn moeder.
Het hof wijst [appellant] er nadrukkelijk op dat de ontstane boedelachterstand in beginsel echter niet middels schenkingen van derden kan worden ingelopen. Uit artikel 295 lid 1 in samenhang met lid 4, onder a, Fw vloeit immers voort dat schenkingen in beginsel in de boedel vallen.
Daarenboven verdragen schenkingen voor inlossing van de boedelachterstand zich in principe niet met de in lid 2 van het hiervoor genoemde artikel opgenomen verplichting van de schuldenaar zelf van zijn inkomen maandelijks afdrachten te doen tot de grens van het in deze te bepalen vrij te laten bedrag. Deze verplichting kan naar het oordeel van het hof in beginsel niet worden “afgekocht” door derden, nog daargelaten dat op die manier in de schuldsaneringsregeling een ongewenste tweedeling zou ontstaan doordat de ene saniet wél maar de andere saniet niét op schenkingen kan rekenen. Bovendien is er in deze zaak sprake van een langlopende boedelachterstand waarmee [appellant] dus niet pas op het eind van de schuldsaneringsregeling werd geconfronteerd. Er zijn geen (bijzondere) omstandigheden gesteld of gebleken die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.
3.8.6.
Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw.
3.8.7.
Omdat het, ook doordat hij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering, het hof verwijst hierbij naar de processtukken, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen, gaat acht het hof geen termen aanwezig om zijn schuldsaneringsregeling te verlengen. Daar komt bij dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de boedelachterstand - voor zover al door de bewindvoerder precies vast te stellen nu nog steeds bepaalde informatie zijdens [appellant] ontbreekt -, niet is overgelegd. [appellant] heeft bovendien zelf bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gesteld deze achterstand ook niet binnen de duur van een daartoe (maximaal) verlengde schuldsaneringsregeling op eigen kracht volledig te kunnen inlopen.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] thans dient te worden beëindigd zonder toekenning van de zogenoemde “schone lei”
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, J.I.M.W. Bartelds en C.M. Molhuysen en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2023.