ECLI:NL:GHSHE:2015:3892

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
HR 200 174 060_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van beëindiging schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had eerder op 15 juli 2015 geoordeeld dat de appellant toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, wat leidde tot de beëindiging van deze regeling zonder toekenning van de schone lei. Het hof bevestigde deze beslissing, waarbij het opmerkte dat de appellant tijdens de verlenging van de schuldsaneringsregeling zijn informatieverplichting niet naar behoren was nagekomen en nieuwe schulden had laten ontstaan. Het hof benadrukte dat schenkingen van derden niet kunnen worden aangewend om een boedelachterstand in te lopen, aangezien deze giften aan de boedel dienen toe te komen. De appellant had eerder een kans gekregen om zijn tekortkomingen te herstellen, maar had deze niet benut. Het hof concludeerde dat er geen aanleiding was om de tekortkomingen van de appellant buiten beschouwing te laten, en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan schuldenaren worden gesteld in het kader van de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het niet nakomen van verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 1 oktober 2015
Zaaknummer : HR 200.174.060/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/04/11/231 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. T.K. Dik.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 15 juli 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 juli 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat zijn schuldsaneringsregeling voor de duur van een jaar wordt verlengd.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 september 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Dik;
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 9 juli 2015;
- de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 2 september 2015 en 9 september 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 14 september 2015;
- de ter zitting door de advocaat van [appellant] overgelegde stukken, te weten een plan van aanpak met betrekking tot het gedurende een verlenging van zijn schuldsaneringsregeling inlopen van de boedelachterstand alsmede een verklaring van de zonen van [appellant] , [zoon 1] en [zoon 2] , inhoudende de bereidheid van ieder van hen om [appellant] maandelijks een bedrag van € 50,00 te schenken.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 17 augustus 2011 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 30 juli 2014 is deze regeling verlengd met een periode van een jaar.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“De rechtbank heeft bij haar vonnis van 30 juli 2014 de schuldenaar via een verlenging van de schuldsanering nog een allerlaatste kans gegeven deze tekortkomingen te herstellen, waarbij het vonnis spreekt van het zich
stipthouden aan de verplichtingen. (…)
Deze kans heeft de schuldenaar niet gegrepen. Zo heeft hij verzuimd om belangrijke wijzigingen (overlijden van ex-vrouw) en daarmee samenhangende informatie door te geven aan de bewindvoerder. (…)
Daarnaast is, zoals te zitting gebleken, een verwijtbare boedelachterstand van ongeveer
€ 1.850,00 ontstaan. De vordering van de belastingdienst van € 2.249,00 betreft een verwijtbare nieuwe schuld. (…)
Voorts lukt het de schuldenaar niet om zijn financiën op de rit te krijgen en te houden. Zo werd de zorgpremie, voor zowel 2014 als 2015, structureel niet betaald. Al sinds de aanvang van de schuldsanering kent de regeling een structureel problematisch verloop voor wat betreft de betaling van de vaste lasten en het ontstaan van de boedelachterstand en nieuwe schulden.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] erkent dat er sprake is van een boedelachterstand, maar deze boedelachterstand zou inmiddels alweer gedeeltelijk zijn ingelopen. Daarbij komt dat de nieuwe partner van [appellant] , mevrouw [nieuwe partner van appellant] , bereid is de resterende achterstand voor hem te voldoen. [appellant] realiseert zich terdege dat schenkingen ten goede van de boedel dienen te komen en het niet zo kan zijn dat een derde zich opwerpt als redder in nood, echter, de rechtbank heeft naar het idee van [appellant] in onvoldoende mate rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden van het geval, meer in het bijzonder de traumatische ervaringen welke hij heeft opgelopen in verband met het overlijden van zijn ex-vrouw. Met betrekking tot zijn nieuwe schuld aan de Belastingdienst merkt [appellant] op dat hij inmiddels een betalingsregeling heeft weten te treffen waarbij hij deze schuld vanuit zijn eigen vrije ruimte kan aflossen.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] erkent dat hij bepaalde zaken met betrekking tot zijn schuldsaneringsregeling “niet handig” heeft aangepakt, maar stelt daarbij dat de gevolgen voor de boedel hiervan naar zijn idee evenwel beperkt zijn. Voorts geeft [appellant] aan dat hij inmiddels al weer twee boedelbijdragen heeft verricht, een ten bedrage van € 160,00 en een ten bedrag van € 120,00. Hij erkent voorts dat hij de kans die hem door middel van een verlenging van zijn schuldsaneringsregeling was geboden niet ten volle heeft gegrepen, maar stelt dat hier geen sprake was van onwil maar vanwege allerlei uitzonderlijke privéomstandigheden feitelijk van onmacht. Met betrekking tot zijn nieuwe schuld aan de Belastingdienst merkt [appellant] op dat hij zich destijds terdege bewust was van het feit dat hij toeslagen ontving waarop hij op dat moment geen recht meer had. Hij heeft dit naar eigen zeggen ook telefonisch aan de Belastingdienst doorgegeven en de ontvangen bedragen, opdat hij deze niet zou aanwenden voor het betalen van allerlei rekeningen, in eerste instantie doorgeboekt naar de rekening van zijn partner. Later heeft zijn partner op verzoek van [appellant] deze onterecht ontvangen gelden evenwel aangewend om een nieuwe schuld van [appellant] aan het VGZ te voldoen. Gevolg daarvan was echter dat [appellant] niet meer in staat was om de terugvorderingen van de Belastingdienst te voldoen. Vervolgens stelt [appellant] dat zijn nieuwe partner bereid is om zowel zijn boedelachterstand als zijn nieuwe schulden voor haar rekening te nemen en dat zijn beide zonen bereid zijn om hem maandelijks ieder € 50,00 te schenken. Daarbij overlegt [appellant] een plan van aanpak waaruit blijkt dat hij financieel in staat is om gedurende een maximale verlenging van de schuldsaneringsregeling zowel zijn boedelachterstand als zijn nieuwe schulden volledig in te lopen. Tot slot verzoekt [appellant] het hof de zaak aan te houden teneinde hem in de gelegenheid te stellen om nog ontbrekende informatiebescheiden alsnog naar zijn bewindvoerder op te sturen.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 14 september 2015 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. In het afgelopen jaar is andermaal gebleken dat [appellant] in verzuim is. Met betrekking tot de informatieplicht merkt de bewindvoerder op dat [appellant] uitsluitend zijn loonstroken spontaan toezendt, bankafschriften moeten worden opgevraagd en van het overlijden van de ex-vrouw van [appellant] werd de bewindvoerder in het geheel niet geïnformeerd. Ten aanzien van de afdrachtplicht stelt de bewindvoerder dat [appellant] onregelmatig afdroeg en volstond met een vaste aflossing van € 120,00 per maand. Tijdens de verlenging zijn slechts negen maandelijkse afdrachten ontvangen en zijn de aflossingen over het vakantiegeld en de belastingteruggaven in het geheel gemist. De achterstand bedroeg bij het einde van de verlenging € 1.915,00 en hierop is nadien nog eenmaal € 120,00 afgelost. Voorts zijn er nieuwe schulden bij de zorgverzekeraar ontstaan welke deels door een vriend en de nieuwe partner van [appellant] zijn voldaan. Tevens is er een nieuwe schuld aan de Belastingdienst ontstaan van ruim € 2.000,00 waarvoor evenwel een betalingsregeling is getroffen. Tot slot stelt de bewindvoerder dat aan [appellant] , enkel en alleen omdat er sprake was van een problematische thuissituatie, bij herhaling een helpende hand is toegestoken. Zijn opmerking in het beroepschrift, dat er met deze omstandigheden onvoldoende rekening is gehouden, snijdt naar het idee van de bewindvoerder dan ook geen hout.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Met betrekking tot het bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door [appellant] overgelegde plan van aanpak merkt de bewindvoerder op dat [appellant] hierbij uitgaat van een maandelijks inkomen dat gebaseerd is op 5 werkdagen per week, maar dat in het recente verleden is gebleken dat [appellant] lang niet iedere maand volledig werkt en dat zijn inkomsten op de (middel)lange termijn daarom ook sterk fluctueren. Dat maakt dat zij grote twijfels heeft met betrekking tot de haalbaarheid van het plan van aanpak. Daarbij komt dat de schenkingen van de partner en zonen van [appellant] niet kunnen worden aangewend voor het aflossen van de boedelachterstand omdat deze giften rechtstreeks aan de boedel toe dienen te komen. Tot slot merkt de bewindvoerder op dat zij nog steeds niet alle door haar opgevraagde informatiebescheiden van [appellant] heeft ontvangen, maar volgens haar gaat het hier waarschijnlijk nog maar om één ontbrekend bankafschrift. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder toekenning van de schone lei ter zitting gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] gedurende de verlenging van zijn schuldsaneringsregeling zijn informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen, hij heeft immers nagelaten om belangrijke wijzigingen en daarmee samenhangende informatie waarvan hij wist dan wel behoorde te weten dat deze van belang waren voor een doeltreffende uitvoering van zijn schuldsaneringsregeling spontaan aan zijn bewindvoerder door te geven. Daarnaast heeft hij de door de bewindvoerder bij herhaling opgevraagde bankafschriften eerst een dag voor de mondelinge behandeling in hoger beroep en daarbij nog immer onvolledig aan de bewindvoerder doen toekomen.
3.8.3.
Voorts staat vast, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep eveneens nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] een nieuwe en gelet op zijn vrij te laten bedrag bovendien bovenmatige schuld aan de Belastingdienst heeft laten ontstaan. Het ontstaan van deze nieuwe schuld klemt des temeer nu [appellant] wist dat hij van de Belastingdienst toeslagen ontving waarop hij geen recht (meer) had en dat hij, door het aanwenden van deze toeslagen voor het aflossen op een andere nieuwe schuld, nimmer in staat zou zijn om deze toeslagen, waarvan hij een terugvordering immers kon verwachten, terug te betalen.
3.8.4.
Tevens staat vast, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep eveneens nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] een aanzienlijke boedelachterstand heeft laten ontstaan. Dat inmiddels betalingen ad respectievelijk € 120,00 en € 160,00 ten behoeve van de boedel zijn gedaan, hetgeen door de bewindvoerder is erkend, doet hieraan onvoldoende af. [appellant] heeft aangegeven dat zijn partner bereid is om deze boedelachterstand ineens en geheel te voldoen. Het hof wijst [appellant] er nadrukkelijk op dat de ontstane boedelachterstand in beginsel niet middels schenkingen van derden kan worden ingelopen. Uit artikel 295 lid 1 in samenhang met lid 4, onder a, Fw vloeit immers voort dat, voor zover het gaat om schenkingen aan de saniet, deze in beginsel in de boedel vallen. Daarenboven verdragen schenkingen voor inlossing van de boedelachterstand zich in principe niet met de in lid 2 van het hiervoor genoemde artikel opgenomen verplichting van de schuldenaar zelf van zijn inkomen maandelijks afdrachten te doen tot de grens van het in deze te bepalen vrij te laten bedrag. Deze verplichting kan naar het oordeel van het hof in beginsel niet worden “afgekocht” door derden, temeer nu het in dit geval gaat om een aanzienlijke boedelachterstand.
3.8.5.
Voornoemde tekortkomingen klemmen naar het oordeel van het hof des temeer nu de schuldsanering van [appellant] reeds eenmaal, vanwege het niet op een juiste wijze nakomen van zijn kernverplichtingen, is verlengd waarbij het verlengingsvonnis bovendien sprak van een ‘zich stipt houden aan alle kernverplichtingen’. [appellant] heeft deze allerlaatste kans in het geheel niet gegrepen en het hof ziet dan ook geen enkele aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijven.
3.8.6.
Het bovenstaande, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, leidt ertoe dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen. Daargelaten nog hetgeen hierboven werd overwogen ten aanzien van het niet naar behoren nakomen van de informatieverplichting en het verwijtbaar laten ontstaan van een boedelachterstand en een nieuwe schuld, acht het hof geen termen noch, getuige de rechtspraak van de Hoge Raad, de verplichting aanwezig om [appellant] , zoals door hem bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is verzocht, alsnog in staat te stellen nog immer ontbrekende informatiebescheiden aan zijn bewindvoerder te doen toekomen. Tot slot overweegt het hof dat [appellant] heeft aangegeven dat zijn partner bereid is om de nieuwe schuld aan de belastingdienst ineens te voldoen. Een eventuele voldoening van deze bovenmatige schuld door een derde doet echter niet af aan de tekortkomingen van [appellant] zoals hierboven genoemd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, D.A.E.M. Hulskes en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2015.