ECLI:NL:GHSHE:2023:876

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
200.320.955_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van zorgregeling en oplegging van dwangsom in familierechtelijke zaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om de zorgregeling voor haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], te wijzigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen om de week bij de vader verblijven, maar de moeder is van mening dat deze regeling niet in het belang van de kinderen is en verzoekt om terug te keren naar een eerdere regeling waarbij de kinderen van donderdag tot zondag bij de vader zijn.

De vader verzet zich tegen de wijziging en stelt dat de huidige regeling in het belang van de kinderen is. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 februari 2023 zijn beide ouders, hun advocaten, de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen eerdere tussenbeschikkingen, omdat deze binnen drie maanden na de uitspraak aanvechtbaar waren. Het hof oordeelt dat de zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank in stand moet blijven, omdat deze in het belang van de kinderen is.

Daarnaast heeft het hof ambtshalve een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag voor elke dag dat een van de ouders niet meewerkt aan de uitvoering van de zorgregeling. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is op 16 maart 2023 uitgesproken door het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 maart 2023
Zaaknummer: 200.320.955/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/372743 / FA RK 20-2781
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] , gemeente Reimerswaal,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.R. Klaver,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.A.E. van der Poel.
Deze zaak gaat over de volgende minderjarige kinderen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2] ,geboren op [geboortedatum] 2011te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 2] .
Het hof merkt als belanghebbende aan:
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 26 februari 2021, 31 augustus 2021 en 23 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 januari 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen in zoverre dat de opgelegde zorg- en vakantieregeling wordt vernietigd en dat daarvoor in de plaats komt een regeling waarbij de vakanties en de feestdagen bij helfte worden verdeeld en een regeling dat de kinderen bij de vader verblijven van donderdag 19:00 uur tot en met zondag 19:00 uur.
Het hoger beroep richt zich ook tegen de (tussen)beschikkingen van de rechtbank van 26 februari 2021 en 31 augustus 2021.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 januari 2023, heeft de vader verzocht:
I.
- primair: de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar tegen de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 23 november 2022, 31 augustus 2021 en 26 februari 2021 ingestelde hoger beroep;
- subsidiair: de door de moeder tegen de bestreden beschikkingen aangevoerde grief af te wijzen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
II. met veroordeling van de moeder om de proceskosten van dit hoger beroep aan de vader te betalen, te weten de advocaatkosten volgens het liquidatietarief en het griffierecht ad. € 324,-
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 februari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Klaver;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van der Poel;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] (als toehoorder).
Tijdens de mondelinge behandeling is gelijktijdig behandeld het hoger beroep ingesteld namens de moeder inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling (kenmerk 200.320.945/01). In die zaak wordt bij afzonderlijke beschikking beslist.
2.4.
Het hof heeft [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 4 oktober 2022;
  • het V8-formulier d.d. 30 januari 2023 met bijlagen van de zijde van de moeder;
  • het V8-formulier d.d. 7 februari 2023 met bijlagen van de zijde van de moeder;
  • de brief van de GI met bijlagen, ontvangen op 14 februari 2023;
  • het V6-formulier d.d. 16 februari 2023 met bijlage van de zijde van de vader;
  • het V6-formulier d.d. 16 februari 2023 met bijlagen van de zijde van de vader;
  • de brief van de GI van 10 februari 2023 met bijlagen, ontvangen op 14 februari 2023.
2.6.
In verband met de samenhang en gelijktijdige behandeling van onderhavige zaak met de hierboven genoemde zaak inzake de verlenging ondertoezichtstelling (kenmerk 200.320.945/01) hebben partijen ter mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de stukken overgelegd in de ene zaak ook als overgelegd in de andere zaak mogen worden beschouwd.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 26 februari 2021 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , voorlopig, tot anders wordt overeengekomen of in rechte beslist, de volgende verdeling van zorg- en opvoedingstaken zal gelden:
- eenmaal per veertien dagen gaan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] – naar het hof begrijpt – op vrijdag direct vanuit school naar de vader, tot maandag 08.30 uur dan wel tot schooltijd, waarbij de vader [minderjarige 2] zal ophalen en terugbrengen naar school. [minderjarige 1] gaat op vrijdag vanuit school naar de vader en gaat op maandag vanuit de vader naar school;
- iedere week aan gaan de kinderen één dagdeel (bijvoorbeeld op een woensdag) na schooltijd naar de vader. [minderjarige 1] gaat vanuit school en [minderjarige 2] wordt door de vader na schooltijd opgehaald. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eten bij de vader en worden na het eten opgehaald door de moeder bij de man;
- de vakanties, feestdagen en studiedagen zullen in onderling overleg met de GI worden verdeeld.
3.3.
Bij beschikking van 31 augustus 2021 heeft de rechtbank bepaald dat tussen partijen ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , voorlopig, totdat anders wordt overeengekomen of in rechte beslist, de navolgende verdeling van zorg- en opvoedingstaken zal gelden:
- eens per veertien dagen op donderdag gaan de kinderen direct vanuit school naar de vader, tot maandag 08.30 uur dan wel tot schooltijd, waarbij de vader [minderjarige 2] zal ophalen en terugbrengen naar school. [minderjarige 1] gaat op donderdag vanuit school naar de vader en gaat op maandag vanuit de vader naar school;
- iedere andere week gaan de kinderen op donderdag na schooltijd naar de vader. [minderjarige 2] wordt om 14:20 uur (of na schooltijd indien de tijd afwijkt) door de vader opgehaald en [minderjarige 1] gaat vanuit school naar de vader. In geval van thuisonderwijs wordt [minderjarige 1] bij de moeder opgehaald na schooltijd. De kinderen eten bij de vader en worden na het eten om 19:00 door de moeder opgehaald bij de vader.
3.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Maastricht, van 11 februari 2021 zijn de kinderen onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is daarna verlengd, laatstelijk bij beschikking van 4 oktober 2022 waarbij de ondertoezichtstelling is verlengd voor de duur van zeven maanden, te weten tot 11 mei 2023. Zoals vermeld in rechtsoverweging 2.3. heeft de moeder tegen deze beschikking eveneens hoger beroep (zaaknummer
200.320.945/01)ingesteld, dat gelijktijdig met onderhavig beroep is behandeld en waarop het hof per heden eveneens heeft beslist.
3.5.
Op 10 februari 2023 heeft de GI aan beide ouders een schriftelijke aanwijzing gegeven om per direct uitvoering te gaan geven aan de zorgregeling die de rechtbank in de bestreden beschikking heeft bepaald. In de schriftelijke aanwijzing heeft de GI, maar na overleg met de ouders, nadere praktische beslissingen genomen (aanvullende aanwijzingen) ter uitvoering van deze regeling bijvoorbeeld over het halen en brengen van de kinderen naar sportactiviteiten en de overdracht van de spullen van de kinderen.
De omvang van het geschil
3.6.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 23 november 2022, heeft de rechtbank, voor zover thans relevant, een zorgregeling vastgesteld als volgt:
- de minderjarigen verblijven de ene week van maandagavond 19:00 uur tot
de daarop volgende maandagavond 19:00 uur bij de man, en de andere week van
maandagavond 19:00 uur tot de daarop volgende maandagavond 19:00 uur bij de
vrouw. De minderjarigen eten nog bij de betreffende ouder waar ze op dat moment
zijn en die ouder brengt de minderjarigen om 19:00 uur naar de andere ouder samen
met de benodigde spullen;
- de vakanties en andere vrije (school)dagen en feestdagen worden – kort samengevat - bij helfte verdeeld.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing betreffende de zorg- en vakantieregeling niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.8.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan. De bepaalde zorgregeling is geen uitgebalanceerde regeling die in het belang van de kinderen is. Er dient te worden teruggegaan naar de regeling die goed liep: een weekendregeling van om de week donderdag tot en met zondag met niet een extra dag in de week dat er geen omgang was. Die dag was te onrustig voor de kinderen. De regeling tot maandag is ook te onrustig voor de kinderen. Vooral [minderjarige 1] , die ADHD heeft, heeft meer structuur nodig. De weekendregeling zoals die was, dus tot zondag, biedt deze structuur. Partijen hebben te maken met kinderen die naar school gaan, overdracht van schoolboeken, schooltassen en dergelijke. De kinderen zijn inmiddels gewend aan de oude regeling waarbinnen zij hun eigen leventje hebben kunnen opbouwen.
De nieuwe regeling zoals de rechtbank heeft vastgesteld, betekent nieuwe feiten en omstandigheden die niet in het belang van de kinderen zijn. De kinderen hebben zorg en aandacht nodig. De zorgregeling die de rechtbank thans als zorgregeling heeft opgelegd, ook qua vakantieregeling, doorkruist dit en is niet in het belang van de kinderen. De GI luisterde niet naar wat [minderjarige 2] heeft gezegd. De GI heeft alleen de bijgedraaide mening van [minderjarige 1] opgeschreven. De moeder heeft daarom geen toestemming gegeven aan de GI om verdere gesprekken met de kinderen te voeren. De punten uit het raadsrapport van 2019-2020 zijn nog ongewijzigd aanwezig. [minderjarige 2] mag van de vader haar sport niet uitoefenen. [minderjarige 2] was overstuur thuisgekomen na de uitspraak van de rechtbank. Daarom heeft moeder met de kinderen gesproken. De moeder heeft de kinderen verteld dat zij ziet dat de weekendregeling beter voor hen is. De kinderen willen het liefst bij de moeder in het dorp blijven wonen.
De moeder leest in het rapport van [instantie] veel vraagtekens en rode vlaggen. De gezondheid en veiligheid van de kinderen komt in gevaar als er een gelijke zorgverdeling is. De moeder heeft daarom niet meegewerkt aan de door de rechtbank bepaalde co-ouderschapregeling. De moeder wil deze eerst laten toetsen door het hof. De communicatie met de vader was niet veilig en dreigend. Daarom communiceert de moeder nu zo min mogelijk met de vader. De moeder is met solo parallel ouderschap aan de slag gegaan en moet niet gezien worden als een strijdende ouder. De moeder vertrouwde de GI niet. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder aangegeven dat zij in gesprek wil gaan met de GI en dat zij toestaat dat de GI op korte termijn de kinderen spreekt.
3.9.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan.
Primairstelt de vader dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep omdat het beroepschrift niet voldoet aan de door de artikelen 359 jo. 278 Rv voorgeschreven duidelijke omschrijving van het verzoek en gronden. De grief die de moeder in haar beroepschrift heeft geformuleerd is veel te algemeen. De moeder verzoekt de oude zorgregeling, tot zondagavond, terwijl bij (tussen)beschikking van 26 februari 2021 een zorg- en contactregeling is bepaald die duurt tot maandagochtend. De moeder licht verder ook niet toe waarom de vakantieregeling onvoldoende uitgebalanceerd zou zijn en niet in het belang van de kinderen is. Tegen deze vakantieregeling is geen grief gericht en daarom staat deze niet ter discussie.
Subsidiairverzoekt de vader het hoger beroep van de moeder af te wijzen. Uit de diverse rapportages blijkt dat het voor de kinderen van belang is dat er zo min mogelijk schakelmomenten zijn. Daarnaast blijkt uit het ‘Onderzoeksrapport [onderzoeksrapport] ’ van [instantie] dat [minderjarige 1] de wens heeft voor een 50/50 regeling. [minderjarige 1] heeft kenbaar gemaakt aan de schoolmaatschappelijk werker dat hij de co-ouderschapsregeling wil. De vader heeft bewust verzocht om het wisselmoment op maandag om 19:00 te bepalen. Op die manier kunnen alle boeken, andere benodigde spullen door de ouder naar de andere ouder worden gebracht en worden de kinderen daar niet mee belast. Het enkele feit dat er sprake is van schoolgaande kinderen, die in de woonplaats van de vader naar school gaan, is geen reden voor een beperktere zorgregeling.
Het is wenselijk dat partijen een gelijkwaardige rol spelen in het leven van de kinderen. Partijen dienen elkaar een volwaardige rol in het leven van de kinderen te gunnen en elkaar daarin te ondersteunen. De vader wil de kinderen de ene week bij hem zijn en de andere week bij de moeder. Deze regeling komt ook het meest tegemoet aan de wens van de moeder voor solo parallel ouderschap, hoewel de vader van mening blijft dat partijen over sommige zaken dienen te overleggen. Dit weigert de moeder stelselmatig. De moeder heeft ook zonder overleg de sport van [minderjarige 2] op maandagavond geregeld. [minderjarige 2] kan ook bij mij in de buurt sporten.
Het oorspronkelijke verzoek van de vader dateert al van 29 mei 2020. In de tussentijd is een ondertoezichtstelling uitgesproken, is er een rapport van de raad, is hulpverlening gestart en gestrand en hebben er meerdere zittingen plaatsgevonden. Met andere woorden: de rechtbank is bij het bepalen van de zorgregeling niet over een nacht ijs gegaan.
De vader vindt het niet terecht de schriftelijke aanwijzing van de GI zich ook tegen hem richt. De vader had de beschikking direct willen uitvoeren maar in het belang van de kinderen stelde hij voor om de regeling geleidelijk in te laten gaan. Hoewel de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad is, komt de moeder tot op heden de zorgregeling nog niet na. De co-ouderschapsregeling kan per direct ingaan.
3.10.
De GI voert in haar brief van 10 februari 2023 en zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan.. Sinds de bestreden beschikking is er sprake van onrust en ruis over de uitvoering van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling. Deze zorgregeling wordt niet nageleefd en het lukt de ouders niet om hierover afspraken te maken. [minderjarige 1] heeft bij de schoolmaatschappelijk werker aangegeven dat hij het jammer vindt dat de door de rechtbank vastgestelde regeling niet worden nagekomen. Daarnaast blijkt [minderjarige 1] op de hoogte te zijn van het hoger beroep dat de moeder heeft ingesteld. Er moet duidelijkheid komen voor de kinderen. Op 16 februari 2023 heeft een
gesprek met de kinderen geen doorgang kunnen vinden omdat de moeder hiervoor geen toestemming gaf.
Ondanks mailcontact tussen de ouders/advocaten is het niet gelukt om tot afspraken te komen en om te starten met de door de rechtbank vastgestelde regeling. In de kerstvakantie 2022 heeft de GI een vooraankondiging schriftelijke aanwijzing gestuurd. Naar aanleiding van gesprekken is er opnieuw een vooraankondiging schriftelijke aanwijzing gestuurd. Op 10 februari 2023 heeft de GI de definitieve schriftelijke aanwijzing naar de ouders verzonden omdat de punten van de vooraankondiging niet werden nagekomen
.In de schriftelijke aanwijzing zijn, omdat er geen ouderschapsplan is, praktische zaken over de uitvoering van de co-ouderschapsregeling opgenomen. Deze praktische zaken worden geëvalueerd. Deze afspraken zijn voldoende om de co-ouderschapregeling nu te starten. De ouders hebben niet aan de rechter gevraagd om de schriftelijke aanwijzing vervallen te laten verklaren. De GI heeft nog niet om bekrachtiging gevraagd.
3.11.
De raad adviseert het hof tijdens de mondelinge behandeling als volgt. Als de ouders gezamenlijk niet kunnen komen tot een zorgregeling dan moet in het belang van de kinderen een regeling worden bepaald. De raad steunt de door de rechtbank bepaalde co- ouderschapsregeling. Vast staat dat de opvoedingssituatie bij beide ouders goed is voor de kinderen. Het gevaar dat de moeder schetst in de opvoedsituatie bij de vader, blijkt niet uit de rapporten van [instantie] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben nodig dat hun ouders communiceren. Ondanks ingezette hulpverlening, waaronder solo parallel ouderschap, blokkeert de moeder de communicatie met de vader. De vader wil met de moeder afspraken maken die gelden tijdens het solo parallel ouderschap. De GI vult nu, in overleg met de ouders, de praktische afspraken van de regeling in, zodat de door de rechtbank bepaalde co-ouderschapsregeling kan starten.
Oordeel van het hof
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
Ten aanzien van de tussenbeschikkingen (26 februari 2021 en 31 augustus 2021)
3.12.1.
De moeder is niet ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover dit zich richt tegen de tussenbeschikkingen van 26 februari 2021 en 31 augustus 2021, waarin door de rechtbank voorlopige omgangsregelingen zijn bepaald. Tegen deze beschikkingen had binnen drie maanden beroep moeten worden ingesteld, nu een voorlopige zorgregeling een onherroepelijk karakter heeft (HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6910).
Ten aanzien van de beschikking 23 november 2022
ontvankelijkheid aangaande de zorgregeling
3.12.2.
Ten aanzien van het ontvankelijkheidsverweer van de vader oordeelt het hof als volgt. Op grond van art. 359 Rv jo 278 Rv vermeldt het beroepschrift een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust. Hetgeen wordt gevraagd en de gronden dient voldoende kenbaar te zijn voor de rechter en de wederpartij. Het moet de wederpartij immers voldoende duidelijk zijn waartegen hij zich heeft te verweren. Het hof constateert dat de grieven in het beroepschrift van de moeder concreter opgesteld hadden kunnen worden. De vader heeft echter met betrekking tot de zorgregeling een uitgebreid verweerschrift ingediend. Uit de nadere toelichting op het beroepschrift die mr. Klaver tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven, blijkt dat, naast het mondelinge verweer van de vader en de GI ter zitting, het verweerschrift van de vader zich op de juiste punten heeft gericht en dus adequaat is geweest. Het hof concludeert derhalve dat de grieven
voldoende kenbaar zijn geweest en dat de moeder ontvankelijk is.
ontvankelijkheid aangaande de vakantieregeling
3.12.3.
Voor zover het beroepschrift er mede op gericht is dat de beschikking aangaande de vakantieregeling wordt vernietigd, oordeelt het hof dat tegen deze vakantieregeling geen grief is gericht en dat deze vakantieregeling dus vaststaat.
3.12.4.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.12.5.
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken is het hof van oordeel dat de zorgregeling zoals die is vastgelegd in de bestreden beschikking gehandhaafd moet worden en dat de beschikking van de rechtbank bekrachtigd dient te worden. Daarbij is het volgende van belang.
3.12.6.
Het hof acht de door de rechtbank reeds bepaalde zorgregeling het meest in het belang van de minderjarigen. Uitgangspunt van de wet is immers dat het kind recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders met gezag. De moeder werkt daar tot op heden onvoldoende aan mee. [instantie] heeft geadviseerd dat via gezamenlijke gesprekken, begeleid en gekaderd door de hulpverlening, alsnog door partijen een ouderschapsplan wordt opgesteld. De moeder heeft tot nu toe niet met de vader de voor het uitvoeren van het solo parallel ouderschap benodigde afspraken willen maken. De moeder weigerde daarnaast toestemming te geven voor gesprekken tussen de GI en de kinderen. De moeder heeft ook niet zelf in gesprek willen gaan met de GI. Eerst ter mondelinge behandeling heeft zij haar bereidheid daartoe uitgesproken. Dat de opvoedsituatie bij de vader niet okay is of dat de gezondheid en veiligheid van de kinderen in gevaar komt als er een gelijke zorgverdeling is, is door de moeder niet onderbouwd en wordt ook niet door de raad en de GI gezien.
Doordat de moeder de communicatie met de vader structureel afhoudt is het tot op heden niet mogelijk geweest om basisafspraken te maken over de uitvoering van het (solo parallel) ouderschap. Het feit dat één van de ouders weigert met de andere ouder te communiceren mag niet leiden tot een beperking van de rol van die ouder die het gesprek wel wenst aan te gaan. Het hof acht de door de rechtbank bepaalde week-op-week-af co-ouderschapsregeling noodzakelijk teneinde te voorkomen dat de vader op afstand komt te staan door de negatieve houding van de moeder jegens de vader en de invloed die die houding zal kunnen hebben op de kinderen.
3.12.7.
Doordat de moeder geen uitvoering heeft willen geven aan de door de rechtbank vastgestelde regeling, is deze regeling in de praktijk niet beproefd. Niet is komen vast te staan dat de gelijke zorgverdeling in de praktijk, in dit geval, voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet werkt. Daar komt bij dat uit de rapporten van [instantie] blijkt dat beide ouders beschikken over voldoende opvoedcapaciteiten en dat de kinderen profiteren van de opvoedomgeving bij de vader en de moeder. Bovendien heeft [minderjarige 1] aangegeven dat hij om de week wil wonen bij zijn moeder en zijn vader. De kinderen moeten mogelijk wennen aan het feit dat de al lopende ruime gedeelde zorgregeling wordt aangepast naar een gelijke zorgregeling. Het is aan de ouders om de kinderen hier positief in te begeleiden.
3.12.8.
De communicatieproblemen tussen de ouders staan naar het oordeel van het hof in deze zaak evenmin in de weg aan het bepalen van een week-op-week-af co- ouderschapregeling. Partijen hebben een solo parallel ouderschap traject doorlopen. De GI heeft, na overleg met de ouders, de regels ten aanzien van de praktische uitvoering van de week-op-week-af co-ouderschapregeling binnen dit solo parallel ouderschap op schrift gezet in een schriftelijke aanwijzing. De GI heeft aangegeven met de ouders deze uitvoeringsregels te willen evalueren. Evaluatie is mogelijk omdat de moeder inmiddels in gesprek wil gaan met de GI. Totdat partijen overeenstemming hebben bereikt over andere praktische uitvoerregels aangaande de zorgregeling geldt de inhoud van de schriftelijke aanwijzing van 10 februari 2022. Als er duidelijkheid is over de zorgregeling en de praktische uitvoering daarvan, kunnen deze ouders zich verder richten op het ouderschap en vormen van effectieve communicatie zodat ook de kinderen minder belast worden door loyaliteitsproblematiek en stress, en de emotionele ruimte ervaren om evenveel bij beide ouders te mogen zijn.
3.13.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en aanvullen.
Dwangsom
3.14.
Nu de door de rechtbank vastgestelde co-ouderschapsregeling maandenlang is gestagneerd, is er een onduidelijke en onwenselijke situatie voor de kinderen ontstaan. Zoals hierboven uiteen is gezet is het hof van oordeel dat de co-ouderschapsregeling dient te worden uitgevoerd. Het hof zal daarom, gelet op art. 1:253a lid 5 BW, ambtshalve een dwangsom verbinden van € 250,- per dag (met een maximum van € 10.000,-) voor elke dag waarop één van de ouders, na de betekening van deze beschikking, niet meewerkt aan de uitvoering van de week-op-week-af co-ouderschapsregeling.
Proceskosten
3.15.
Het hof ziet in hetgeen door de vader naar voren is gebracht in het kader van de proceskosten geen reden om af te wijken van hetgeen gebruikelijk is tussen ex-partners. Gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke betrekking tot elkaar stonden, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het hoger beroep gericht tegen de (tussen-) beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 26 februari 2021 en 31 augustus 2021;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 23 november 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
en bepaalt aanvullend dat de door de rechtbank bepaalde zorgregeling moet worden nagekomen op straffe van een dwangsom van € 250,-- met een maximum van € 10.000,-- voor iedere dag dat één van de ouders, na de betekening van deze beschikking, in gebreke blijft om uitvoering te geven aan deze zorgregeling;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. N. Veenendaal, J.C.E. Ackermans-Wijn en E.J.M. van Engelen en is op 16 maart 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.