ECLI:NL:GHSHE:2023:83

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
200.296.288_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling van advocaatkosten na intrekking toevoeging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een Belgische appellant en een Nederlandse advocaat, geïntimeerde. De appellant had juridische bijstand ingeroepen van de geïntimeerde, waarbij aanvankelijk toevoegingen waren verleend. Echter, deze toevoegingen werden later door de Raad voor Rechtsbijstand ingetrokken, wat leidde tot een geschil over de betaling van de declaraties van de advocaat. Het hof oordeelde dat de appellant op grond van artikel 7:405 lid 1 BW loon verschuldigd is aan de opdrachtnemer, in dit geval de advocaat, omdat de werkzaamheden zijn verricht in de uitoefening van zijn beroep. Het hof stelde vast dat er geen afspraken waren gemaakt over de betaling van de advocaatkosten in het geval van intrekking van de toevoegingen. De appellant had een aantal declaraties betwist, maar het hof oordeelde dat de declaraties voldoende gespecificeerd waren en dat de appellant gehouden was om de gebruikelijke of redelijke kosten te vergoeden. Uiteindelijk werd de appellant veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.279,16 aan de geïntimeerde, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. Het hof compenseerde de proceskosten tussen beide partijen, aangezien beiden deels in het ongelijk waren gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer gerechtshof 200.296.288
(zaaknummer rechtbank Limburg, 7597563)
arrest van 17 januari 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] (België),
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie, eiser in het (tweede) incident,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. M.E. Cuppen te Wittem, gemeente Gulpen-Wittem,
tegen:
[geïntimeerde] ,
handelend onder de naam
Advocatenkantoor [XX],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie, verweerder in het (tweede) incident,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.M.H.J. Colen te Axel, gemeente Terneuzen,

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
De ter uitvoering van het tussenarrest van 17 augustus 2021 op 29 november 2021 geplande mondelinge behandeling na aanbrengen is niet doorgegaan vanwege ziekte van mr. Colen .
1.2
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte van depot van meer dan 200 aan [appellant] doorberekende mails, alsmede
kopiestukken van facturen die in de verschottennota’s in rekening zijn gebracht aan [appellant] .
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis van 12 mei 2021 onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten opgesomd die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten komen neer op het volgende.
2.2
[geïntimeerde] heeft in opdracht van [appellant] aan laatstgenoemde juridische bijstand verleend
als advocaat in verschillende (rechts)zaken (naar zeggen van [geïntimeerde] in totaal veertien
dossiers). Voor de meeste van die zaken konden (en zijn) toevoegingen bij de Raad van
Rechtsbijstand aangevraagd en veelal ook verkregen.
2.3
Op 14 september 2014 heeft [geïntimeerde] een declaratie met daaraan gehechte specificatie
van de betreffende werkzaamheden met nummer 7410 aan [appellant] verzonden (productie 3
bij exploot) ten bedrage van € 3.482,26. [appellant] heeft daar € 578,44 van voldaan, zodat nog
€ 2.903,82 van die declaratie openstaat.
2.4
Op 6 maart 2017 heeft [geïntimeerde] drie declaraties met daaraan gehechte specificatie van
de betreffende werkzaamheden met nummers 7700 (€ 98,00), 7702 (€ 8,40) en 7704
(€ 47,50) (productie 4 bij exploot), derhalve in totaal € 153,90, verzonden. [appellant] heeft die
declaraties geheel onbetaald gelaten.
2.5
[geïntimeerde] heeft [appellant] bij brieven van 26 april 2017 en 5 september 2017 aangemaand tot
betaling van voornoemde openstaande bedragen, in totaal € 3.057,22. In laatstgenoemde
aanmaning is door [geïntimeerde] tevens aanspraak gemaakt op een vergoeding van
buitengerechtelijke kosten van € 521,23 inclusief btw bij niet tijdige betaling.
2.6
Op 1 mei 2017 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] een declaratie met daaraan gehechte
specificatie van de betreffende werkzaamheden met nummer 7718 verzonden (productie 9
bij exploot) ten bedrage van € 7.399,99 (na aftrek eigen bijdrage). Dit bedrag is door [appellant] ,
ook na herhaalde aanmaning door [geïntimeerde] , geheel onbetaald gelaten. In de aanmaning van 13 september 2017 (productie 11 bij exploot) is door [geïntimeerde] tevens aanspraak gemaakt op een
vergoeding van buitengerechtelijke kosten ad € 901,45 inclusief btw bij niet tijdige betaling.
2.7
Op 19 september 2017 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] een declaratie met daaraan gehechte
specificatie van de betreffende werkzaamheden met nummer 7743 verzonden (productie 12
bij exploot) ten bedrage van € 2.481,83. Ook dit bedrag is na aanmaning tot op heden door
[appellant] onbetaald gelaten. In de aanmaning van 12 oktober 2017 (productie 14 bij exploot)
is door [geïntimeerde] tevens aanspraak gemaakt op een vergoeding van buitengerechtelijke kosten
ad € 450,45 inclusief btw bij niet tijdige betaling.
3. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg en de vordering in hoger beroep
3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in conventie veroordeling van [appellant] gevorderd tot betaling van een bedrag van € 14.812,67. Het bedrag van € 14.812,67 is als volgt opgebouwd:
- € 3.057,22: declaratie 7410 € 2.903,82
declaratie 7700 € 98,00
declaratie 7702 € 8,40
declaratie 7704 € 47,50
- € 521,23 buitengerechtelijke kosten
- € 7.399,99 declaratie 7718
- € 901,45 buitengerechtelijke kosten
- € 2.481,83 declaratie 7743
- € 450,45 buitengerechtelijke kosten
3.2
[appellant] heeft in eerste aanleg in reconventie veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van een bedrag van primair € 2.750,00 en subsidiair € 2.700,00.
3.3
De kantonrechter heeft bij vonnis van 12 mei 2021 de conventionele vordering van [geïntimeerde] toegewezen, te vermeerderen met rente en veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De kantonrechter heeft de reconventionele vorderingen van [appellant] afgewezen.
3.4
[appellant] is met 12 grieven opgekomen tegen dit vonnis en heeft – samengevat – gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de vorderingen van [geïntimeerde] geheel af zal wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot (terug)betaling van een bedrag van € 16.429,21, met rente en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

rechtsmacht
4.1
De onderhavige zaak bevat internationale aspecten omdat [appellant] in België woonachtig is. Gelet daarop dient het hof ook in hoger beroep ambtshalve te beoordelen of aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Het geschil betreft een burgerlijke en handelszaak en valt daarom onder het toepassingsbereik van Verordening (EG) nr. 1215/2012 van de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I bis Verordening). Op grond van artikel 7 lid 1 onder a Verordening kan een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat in een andere lidstaat, ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Omdat de plaats waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen.
toepasselijkheid Nederlands recht
4.2
Nu de kantonrechter Nederlands recht heeft toegepast en daartegen geen grief is gericht zal ook het hof de zaak beoordelen aan de hand van het Nederlands recht.
schending hoor en wederhoor
4.3
Met grief I heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat de kantonrechter zijn recht op hoor en wederhoor heeft geschonden door in het tussenvonnis van 31 juli 2019 de zaak naar de rol voor conclusie van repliek te verwijzen in plaats van conclusie van antwoord. [appellant] was – naar zijn zeggen – slechts op de zitting verschenen om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te betwisten. Op een vraag van de kantonrechter heeft hij slechts uit beleefdheid kort toegelicht waarom hij de declaraties van [geïntimeerde] niet wilde betalen. Dit korte antwoord op een vraag mocht - mede gelet op de omvangrijke dagvaarding met 16 producties - niet worden opgevat als een (conclusie van) antwoord in de hoofdzaak. Door deze handelwijze van de kantonrechter is [appellant] de gelegenheid ontnomen om te concluderen voor antwoord en om bij antwoord een reconventionele vordering in te stellen, aldus [appellant] .
4.4
Het hof is van oordeel dat voor zover dient te worden aangenomen dat de kantonrechter de beginselen van hoor en wederhoor heeft geschonden, een dergelijk verzuim in hoger beroep kan worden hersteld. Het hoger beroep strekt immers mede ertoe in eerste instantie gemaakte fouten te herstellen, ook indien deze door de eerste rechter zijn gemaakt. [appellant] heeft die herstelfunctie van het hoger beroep aangegrepen door in zijn memorie van grieven ruimschoots zijn zienswijze naar voren te brengen.
4.5
Het standpunt van [appellant] dat hij door de handelwijze van de kantonrechter geen (succesvolle) vordering in reconventie heeft kunnen instellen kan niet tot een ander oordeel leiden. [appellant] heeft immers onder punt 3 van de memorie van grieven aangegeven dat de beslissing op de vordering in reconventie in hoger beroep niet aan de orde wordt gesteld, zodat deze beslissing niet ter beoordeling aan het hof voorligt. Het hof merkt nog op dat [appellant] zijn verrekenverweer in hoger beroep wel heeft gehandhaafd en in die zin in hoger beroep wel voldoende in de gelegenheid is gesteld zijn standpunten naar voren te brengen.
omvang van het hoger beroep
4.6
Het gaat in dit hoger beroep – samengevat – om het volgende. [geïntimeerde] heeft op verzoek van [persoon A] (hierna: [persoon A] ) gedurende een aantal jaren als advocaat werkzaamheden verricht ten behoeve van [appellant] . [persoon A] zou de inhoudelijke processtukken opstellen en vervolgens zou [geïntimeerde] – na lezing van de stukken en na een eventuele correctie van tekstuele onjuistheden – op zijn naam de stukken indienen bij de rechtbank, dan wel het hof. [geïntimeerde] heeft [appellant] daarbij aanvankelijk bijgestaan op basis van toevoegingen (met kenmerk: 1FM7273 en 1GM9615). De Raad voor Rechtsbijstand heeft in augustus 2014 (1FM7273) en omstreeks maart 2017 (1GM9615) beslist dat de toevoegingen met terugwerkende kracht worden ingetrokken. [appellant] is er daarbij op gewezen dat deze intrekking betekent dat de advocaatkosten bij hem in rekening kunnen worden gebracht. [geïntimeerde] heeft vervolgens verschillende declaraties verzonden (met nummers 7410, 7700, 7702, 7704, 7718, 7743). De vraag is ook in hoger beroep of [geïntimeerde] deze declaraties bij [appellant] in rekening mag brengen. [appellant] handhaaft in hoger beroep zijn standpunt dat dit om verschillende redenen niet het geval is.
4.7
[appellant] heeft onder punt 3 van de memorie van grieven aangegeven dat het hoger beroep zich niet richt op de beslissing van de kantonrechter in het op artikel 1022 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gebaseerde bevoegdheidsincident en evenmin op de beslissing op de vordering in reconventie.
4.8
Het hof constateert daarnaast dat [appellant] geen grieven heeft gericht tegen de constatering van de kantonrechter onder punt 4.3 dat de declaraties 7700, 7702 en 7704 door [appellant] niet (meer) worden betwist. In hoger beroep staat dan ook vast dat de vordering van [geïntimeerde] in ieder geval toewijsbaar is, voor zover het de in de declaraties 7700, 7702 en 7704 in rekening gebrachte bedragen van respectievelijk € 98,00 (declaratie 7700), € 8,40 (declaratie 7702) en € 47,50 (declaratie 7704), tezamen een bedrag van € 153,90.
4.9
In hoger beroep zijn wel nog in geschil de declaraties met de nummers 7410, 7718 en 7743. Het hof zal de toewijsbaarheid van de vorderingen van [geïntimeerde] die zijn gebaseerd op deze declaraties in het navolgende afzonderlijk bespreken. Daarnaast is het door [appellant] gevoerde verrekenverweer nog aan de orde.
gevolgen intrekking toevoeging
4.1
Met grief IV heeft [appellant] met betrekking tot deze drie in het geschil zijnde declaraties zijn standpunt gehandhaafd dat indien een toevoeging wordt ingetrokken dit niet impliceert dat de rechtzoekende alle werkzaamheden die zijn verricht aan de rechtsbijstandverlener dient te voldoen. Volgens [appellant] kan uit de Wet op de rechtsbijstand niet worden afgeleid dat hij na de intrekking van de toevoegingen gehouden was de declaraties van [geïntimeerde] te voldoen. Ook zijn er tussen hem en [geïntimeerde] geen afspraken gemaakt voor het geval een toevoeging achteraf zou worden ingetrokken. Volgens [appellant] voorziet noch de wet, noch een overeenkomst in een betalingsverplichting voor hem.
4.11
Het hof volgt dit standpunt van [appellant] niet. [geïntimeerde] heeft in opdracht van [appellant] werkzaamheden verricht. Op grond van artikel 7:405 lid 1 BW is de opdrachtgever loon aan de opdrachtnemer verschuldigd, indien de overeenkomst door de opdrachtnemer is aangegaan in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf. Deze bepaling is ook van toepassing indien de opdrachtnemer (mede) ten behoeve van zijn vrije beroep of bedrijf handelt. Op grond van artikel 7:405 lid 2 BW is, indien de hoogte van het loon niet is bepaald, de opdrachtgever het op gebruikelijke wijze berekende loon, of bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd. Dat tussen partijen is afgesproken dat de werkzaamheden op toevoegingsbasis zouden worden verricht en dat deze toevoeging achteraf is ingetrokken, maakt het voorgaande niet anders. Niet gebleken is dat partijen zijn overeengekomen dat [appellant] voor de door [geïntimeerde] verleende professionele rechtsbijstand – in het geval de toevoegingen zouden worden ingetrokken - geheel geen loon verschuldigd zou zijn. Bij het ontbreken van een afspraak hierover, geldt in beginsel onverkort dat [appellant] [geïntimeerde] het op gebruikelijke wijze berekende loon, dan wel een redelijk loon verschuldigd is. Grief IV faalt. Het voorgaande kan anders zijn indien de intrekking van de toevoegingen aan een tekortkoming van [geïntimeerde] is te wijten. Het hof zal hierop in het navolgende nader ingaan.
- intrekking toevoeging met kenmerk 1FM7273
4.12
Uit de stukken en hetgeen door partijen naar voren is gebracht volgt dat declaratie 7410 door [geïntimeerde] is verzonden naar aanleiding van de intrekking door de Raad voor Rechtsbijstand van de toevoeging met kenmerk 1FM7273. Het betreffen werkzaamheden die zijn verricht in het kader van het hoger beroep bij dit hof van het vonnis van de rechtbank Maastricht van 16 februari 2011 (dossier 2012050). [appellant] heeft een deel van deze declaratie voldaan, te weten een bedrag van € 578,44. De in declaratie 7743 gefactureerde bedragen betreffen werkzaamheden die door [geïntimeerde] zijn verricht in het kader van de executie van het arrest van dit hof van 16 juli 2013 (dossier 2013013) en is een afsplitsing van het dossier 2012050. Omdat voor dossier 2012050 al een toevoeging was aangevraagd, is voor deze werkzaamheden geen aparte toevoeging aangevraagd. Uit de intrekkingsbeslissing van de Raad voor Rechtsbijstand van 21 augustus 2014 (productie 3 bij de memorie van grieven) volgt dat uit de hercontrole is gebleken dat de hoogte van het definitief vastgestelde verzamelinkomen en/of vermogen in 2009 boven de wettelijke grens ligt en dat [appellant] met terugwerkende kracht geen recht meer heeft op een bijdrage in de kosten van zijn advocaat.
4.13
[appellant] heeft zich met grief V op het standpunt gesteld ten tijde van de intrekkingsbeslissing van de Raad voor Rechtsbijstand op 21 augustus 2014 de zaak al meer dan een jaar geleden was geëindigd met het arrest van het hof van 16 juli 2013. Volgens [appellant] moet [geïntimeerde] deze toevoeging al hebben gedeclareerd en moet deze al zijn uitbetaald. Volgens [appellant] volgt uit artikel 34a lid 1 laatste zin jo. artikel 34d derde volzin Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) dat de intrekking geen rechtsgevolg zou moeten hebben gehad voor de vastgestelde en uitbetaalde vergoeding en evenmin voor de betaalde eigen bijdragen. [geïntimeerde] zou al moeten zijn betaald voor zijn werkzaamheden en mag niet aanvullend declareren, aldus [appellant] . In het geval [geïntimeerde] heeft verzuimd de toevoeging te declareren dient dat voor zijn rekening te komen. Daarnaast verwijt [appellant] dat [geïntimeerde] niet de mogelijkheid met hem heeft besproken en heeft benut om door middel van het indienen van een verzoek daartoe het peiljaar te verleggen. In 2011 was het inkomen van [appellant] en zijn partner aanmerkelijk lager dan in 2009. Dat de termijn voor een dergelijk verzoek was verstreken, moet worden gezien als een leemte in de wet, en een zorgvuldig advocaat had het verzoek gewoon moeten indienen. [geïntimeerde] heeft het voorgaande betwist.
4.14
Het hof oordeelt als volgt. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd aangevoerd dat hij in de zaken met dossiernummers 2012050 en 2013013 werkzaamheden heeft verricht, waarvoor hij na intrekking van de toevoeging (1FM7273) door de Raad voor Rechtsbijstand op 21 augustus 2014 op 14 september 2014 declaraties aan [appellant] heeft verzonden. [geïntimeerde] heeft in dit kader het standpunt van [appellant] betwist dat er al afgerekend zou zijn, dan wel dat het voor zijn risico komt dat nog niet afgerekend was. Indien de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging op grond van artikel 34a lid 1 jo. artikel 34d lid 1 Wrb intrekt, is de rechtzoekende het bedrag dat is betaald aan de rechtsbijstandverlener verschuldigd aan het bestuur. Als de rechtsbijstandverlener de vergoeding al bij de Raad heeft gedeclareerd, vordert de Raad deze van de rechtszoekende terug. Naar het oordeel van het hof, had het tegen deze achtergrond op de weg van [appellant] gelegen om met stukken onderbouwd aan te voeren, dat de Raad voor de Rechtsbijstand het reeds aan [geïntimeerde] betaalde bedrag bij hem heeft teruggevorderd. Nu [appellant] dit niet heeft gedaan, moet het ervoor worden gehouden dat er door de Raad voor Rechtsbijstand nog niet met [geïntimeerde] was afgerekend en dat hij de door hem verrichte werkzaamheden bij [appellant] in rekening kon brengen voor een op gebruikelijke wijze berekend loon, dan wel een redelijk loon. Het standpunt van [appellant] dat een eventueel verzuim de toevoeging te declareren voor rekening van [geïntimeerde] komt, volgt het hof niet. Zowel in de situatie waarin al zou zijn afgerekend met de Raad voor Rechtsbijstand (terugbetaling aan de Raad en een aanvullende bijdrage voor [geïntimeerde] ) als in de situatie waarin dit niet is gebeurd (gebruikelijk loon voor [geïntimeerde] ), is [appellant] gehouden om voor de door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden het gebruikelijke loon (al dan niet aanvullend) te betalen.
4.15
Voor zover [appellant] [geïntimeerde] verwijt dat hij heeft verzuimd voor hem een peiljaarverlegging voor de toevoeging aan te vragen, geldt dat op grond van artikel 34c lid 3 Wrb een aanvraag tot peiljaarverlegging dient te worden ingediend binnen zes weken na de beslissing op de aanvraag om een toevoeging. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd aangevoerd dat de toevoeging met nummer 1FM7273 oorspronkelijk is aangevraagd door [persoon B] , de voormalig advocaat van [appellant] , en is afgegeven op 16 juni 2011. Nadat hij in mei 2012 was benaderd om [persoon B] op te volgen heeft hij op 6 augustus 2012 mutatie van de toevoeging aangevraagd. [geïntimeerde] heeft terecht aangevoerd dat de termijn voor het aanvragen van een peiljaar verlegging toen reeds verlopen was.
Dat de Raad van State in een uitspraak van 30 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2341) zou hebben onderkend dat hier sprake is van een leemte in de wet en dat een redelijke uitleg van de artikelen 34a, 34c en 34d van de Wrb met zich brengt dat de termijn voor het indienen van een verzoek om peiljaarverlegging na het besluit na hercontrole herleeft, leidt in het onderhavige geval niet tot het oordeel dat [geïntimeerde] zijn zorgplicht jegens [appellant] heeft geschonden. De intrekkingsbeslissing van de Raad voor Rechtsbijstand dateert immers van ruim vóór de voornoemde uitspraak van Raad van State, te weten 21 augustus 2014. [geïntimeerde] behoefde er op dat moment nog niet op bedacht te zijn dat een “leemte in de wet” mogelijk door jurisprudentie van de Raad van State zou worden ingevuld. [geïntimeerde] mocht uitgaan van het op dat moment geldende wettelijke stelsel.
4.16
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] met betrekking tot de naar aanleiding van toevoeging met kenmerk 1FM7273 door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden het op gebruikelijke wijze berekende loon, dan wel een redelijk loon verschuldigd is. Grief V faalt. Tussen partijen is niet in geschil dat het in de declaraties 7410 en 7743 gehanteerde uurtarief van € 150,- kan worden beschouwd als het op gebruikelijke wijze berekende loon, dan wel een redelijk loon betreft. De door [appellant] tegen deze declaraties specifiek aangevoerde bezwaren zal het hof in het navolgende nog behandelen.
- intrekking toevoeging met kenmerk 1GM9615
4.17
Declaratie 7718 is door [geïntimeerde] verzonden naar aanleiding van de intrekking door de Raad voor Rechtsbijstand van de toevoeging met kenmerk 1GM9615 op 8 maart 2017 (productie 2 bij de memorie van antwoord). Het betreffen werkzaamheden die zijn verricht in het kader van een verklaringsprocedure tegen [de B.V. 1] en [de B.V. 2] (dossier 2013057). De “voorgenomen” intrekkingsbeslissing van de Raad voor Rechtsbijstand van 8 maart 2017 vermeldt als reden voor het voornemen de toevoeging in te trekken: “(..)
Uit nadere informatie is gebleken dat op moment van de aanvraag van de toevoeging, u een gezamenlijke huishouding voerde met een partner. Wilt u de volgende gegevens overleggen:
Persoongegevens partner, een volledig ingevulde formulier opgave inkomen en vermogen over peiljaar 2011 en deze aan de hand van bewijsstukken toelichten (inclusief financiële stukken van de Bed & Breakfast) (…)”.De uiteindelijke intrekkingsbeslissing van de Raad voor Rechtsbijstand van 21 april 2017 (depotstukken “onderdeel II van dagvaarding (randnummer 15)” onder A) vermeldt dat de Raad de toevoeging intrekt, omdat de toekenningsbeslissing op grond van onjuiste of onvolledige gegevens is genomen (artikel 33 lid 1 sub a Wrb). [appellant] heeft tegen deze beslissing op 11 mei 2017 bezwaar gemaakt. Bij Besluit op bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand van 13 juli 2017 is het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard (productie 16 bij de inleidende dagvaarding).
4.18
Volgens [appellant] (grief VII) is de hele gang van zaken rond deze toevoeging te wijten aan de wanprestatie van mr. Colen . [geïntimeerde] heeft fouten gemaakt bij de aanvraag van toevoeging met kenmerk 1GM9615. Hij was als High Trust Officer verantwoordelijk voor de juistheid van de aanvraag. [geïntimeerde] was op de hoogte van het feit dat [appellant] een partner had, dan wel had daarvan op de hoogte moeten zijn. De partner van [appellant] was immers aanwezig bij het eerste gesprek met [geïntimeerde] en [geïntimeerde] had geregeld contact met haar. [appellant] verwijt [geïntimeerde] daarnaast dat hij niets heeft gedaan om de door hem gemaakte fout te herstellen. Hij heeft [appellant] zelf een bezwaarschrift laten indienen en heeft geen nieuwe toevoeging aangevraagd.
4.19
Het hof oordeelt als volgt. Uit het voorgaande volgt dat de Raad voor Rechtsbijstand, toen bleek dat [appellant] een gezamenlijke huishouding voerde, de toevoeging met kenmerk 1GM9615 niet direct heeft ingetrokken. De Raad voor Rechtsbijstand heeft [appellant] op 8 maart 2017 in de gelegenheid gesteld om alsnog nadere gegevens over zijn partner en zijn inkomen en vermogen over peiljaar 2011 (waaronder financiële stukken van de Bed & Breakfast) in te dienen. Ook uit het advies van de Commissie voor Bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand van 29 juni 2017 (productie 16 bij de inleidende dagvaarding) volgt dat de Raad [appellant] in de gelegenheid heeft gesteld om financiële gegevens van zijn partner over te leggen, maar dat deze niet zijn ontvangen, waarop de Raad de toevoegingen heeft ingetrokken. Dat [appellant] de “voorgenomen” intrekkingsbeslissing van de Raad voor Rechtsbijstand van 8 maart 2017 en/of de uiteindelijke intrekkingsbeslissing van de Raad voor Rechtsbijstand van 21 april 2017 niet zou hebben ontvangen, acht het hof niet voldoende onderbouwd. Beide beslissingen zijn naar het woonadres van [appellant] verzonden en [appellant] heeft naar aanleiding van deze beslissingen bezwaar gemaakt op 11 mei 2017.
Naar het oordeel van het hof heeft niet de omissie te vermelden dat [appellant] een partner had geleid tot de intrekking van de toevoeging, maar het feit dat [appellant] zelf, na hierdoor door de Raad om te zijn verzocht, heeft nagelaten nadere gegevens van hem en zijn partner over te leggen. Kennelijk ontbraken niet alleen de gegevens van de partner van [appellant] , maar ook nadere financiële gegevens betreffende het inkomen en vermogen van [appellant] (waaronder inkomsten uit een Bed & Breakfast). Dit laatste kan niet aan [geïntimeerde] worden verweten.
Dat [geïntimeerde] een verwijt valt te maken dat hij niet opnieuw een toevoeging heeft aangevraagd, is door [appellant] onvoldoende onderbouwd. De e-mail van [persoon C] , werkzaam bij de Raad voor Rechtsbijstand, van 6 juni 2017, waar [appellant] in de memorie van grieven bij grief VII punt 6 naar verwijst, heeft het hof niet bij de stukken aangetroffen. Deze email is bovendien aan [appellant] gericht. Voor zover hierin is aangegeven dat - als [appellant] van mening is dat hij ook samen met zijn partner in aanmerking komt voor een toevoeging - hij zijn advocaat kan verzoeken om een nieuwe aanvraag toevoeging in te dienen op basis van de financiële gegevens van hem en zijn partner, geldt dat gesteld noch gebleken is dat [appellant] [geïntimeerde] heeft verzocht om een nieuwe aanvraag toevoeging in te dienen. Bovendien is het gelet op de reden van intrekking van toevoeging met kenmerk 1FM7273 maar de vraag of [appellant] bij een (nadere) beoordeling van zijn inkomen en vermogen en dat van zijn partner in peiljaar 2011 in aanmerking zou zijn gekomen voor een toevoeging. [appellant] onderbouwt dat niet.
4.2
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] met betrekking tot de naar aanleiding van toevoeging met kenmerk 1GM9615 door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden het op gebruikelijke wijze berekende loon, dan wel een redelijk loon verschuldigd is. Grief VII faalt.
4.21
Het hof begrijpt dat [appellant] zich met grief II op het standpunt heeft gesteld dat het door [geïntimeerde] in declaratie 7718 gehanteerde uurtarief van € 185,- niet kan worden beschouwd als het op gebruikelijke wijze berekende loon, dan wel een redelijk loon. Volgens [appellant] is nooit een uurtarief van € 185,- overeengekomen. Met betrekking tot een in België gevoerde procedure is een uurtarief overeengekomen van € 150,- (opdrachtbevestiging van 15 mei 2012, productie 1 bij de inleidende dagvaarding). Een andere afspraak is niet gemaakt, omdat [geïntimeerde] steeds een toevoeging aanvroeg, aldus [appellant] . De door [geïntimeerde] overgelegde opdrachtbevestiging van 19 november 2013 (productie 2 bij de inleidende dagvaarding) is door [appellant] – naar zijn zeggen – nooit ontvangen of ondertekend.
4.22
Het hof oordeelt als volgt. [geïntimeerde] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat tussen partijen is overeengekomen dat voor de door hem ten behoeve van dossier 2013057 verrichte werkzaamheden zijn gebruikelijke uurtarief van € 185,- is overeengekomen, een opdrachtbevestiging van 19 november 2013 (productie 2 bij de inleidende dagvaarding) overgelegd. In artikel 5 (sub a) van deze opdrachtbevestiging staat vermeld dat mocht [appellant] niet langer in aanmerking komen voor gefinancierde rechtshulp het honorarium van € 185,- per uur geldt. [appellant] heeft dit standpunt van [geïntimeerde] gemotiveerd betwist en ontkent de opdrachtbevestiging te hebben ontvangen en te hebben ondertekend. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] tegenover de gemotiveerde betwisting door [appellant] onvoldoende onderbouwd dat met betrekking tot de werkzaamheden ten behoeve van dossier 2013057 een uurloon van € 185,- is overeengekomen. Het hof acht hierbij van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat ten behoeve van de in België gevoerde procedure een uurtarief van € 150,- is overeengekomen (opdrachtbevestiging van 15 mei 2012). [geïntimeerde] heeft vervolgens met betrekking tot de werkzaamheden die hij heeft verricht in het kader van dossier 2012050 (declaraties 7410 en 7743) een uurtarief gehanteerd van € 150,-. [geïntimeerde] stelt zelf in punt 37 van de memorie van antwoord dat hij niet met [appellant] is overeengekomen dat voor alle overige zaken hetzelfde (gematigde) uurtarief van € 150,- zou gaan gelden, omdat in alle overige zaken toevoegingen werden aangevraagd en verkregen. Dat echter wel zou zijn gesproken over het hogere uurtarief van € 185,- is niet, dan wel onvoldoende gebleken. Naar het oordeel van het hof mocht [appellant] – gelet op het door [geïntimeerde] in de overige door hem behandelde zaken gehanteerde tarief en mede gelet op het feit dat tussen partijen was afgesproken dat [geïntimeerde] slechts een beperkte rol zou spelen bij het voeren van de procedures, namelijk het indienen bij de rechtbank op zijn naam van door [persoon A] opgestelde stukken – ervan uitgaan dat – bij gebrek aan andersluidende afspraken – het op gebruikelijke wijze berekende loon van [geïntimeerde] € 150,- per uur betrof. Tegen de zojuist geschetste achtergrond is het hof eveneens van oordeel dat dit eveneens een redelijk loon is.
hoogte van de declaraties
4.23
Het hof stelt voorop dat [appellant] de declaraties 7410, 7743 en 7718 heeft ontvangen. Met deze declaraties heeft [geïntimeerde] gespecificeerd aangegeven welke kosten voor welke werkzaamheden en de daaraan bestede tijd in rekening zijn gebracht bij [appellant] . Dat betekent dat de declaraties voldoende zijn gespecificeerd en dat [geïntimeerde] daarmee aan zijn stelplicht ten aanzien van de gewerkte uren heeft voldaan. Het is vervolgens aan [appellant] om gemotiveerd te betwisten dat en waarom de declaraties van [geïntimeerde] niet zouden kloppen.
4.24
Grief III richt zich zowel tegen de declaraties 7410, 7743 als tegen declaratie 7718. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] met betrekking tot de (vetgedrukte onderdelen van de) hieronder genoemde posten ten onrechte secretariële werkzaamheden in rekening gebracht tegen advocatentarief:
declaratie 7410 (depotstukken: Onderdeel I van dagvaarding (randnummers 3 en 4)
Datum
Omschrijving
Door
Tijd
Tarief
Bedrag
28-12-2012
Div. Werkzaamheden (zie toel); ivm aanzeggen partijperemptoir en akte niet dienen raadplegen procesreglement Hof, brief per fax, falk en email aan adv wp; h6-formulier;
verzenden aan Hof, adv wpen info client via email
JC
01:24
150,00
210,00
15-2-2013
Brief/fax/e-mail aan cliënt; div uitg email aan client na div inkomende email van cl +
digitaal verzenden MvA aan cl
JC
00:42
150,00
105,00
28-2-2013
Div. werkzaamheden (zie toel);
opzoeken en inscannen relevante processtukken(MvA) + bijbehorende email FF + instructie client + verzenden doc aan FF
JC
00:48
150,00
120,00
11-3-2013
Indienen stukken; akte; rolbericht maken; verzenden aan Hof en adv wp
JC
00:42
150,00
105,00
19-4-2013
Overige -
selecteren en verzenden processtukken incl tel overleg met [persoon B] ivm aanlevering ontbrekende stukken 1e aanleg + opsturen aan Hofivm fourneren
JC
01:18
150,00
195,00
declaratie 7743 (depotstukken: Onderdeel III van dagvaarding (randnummer 22) en productie 12 bij de inleidende dagvaarding)
Datum
Omschrijving
Door
Tijd
Tarief
Bedrag
21-8-2013
Diverse Werkzaamheden (zie toel) – beslagrekest; bijlagen opzoeken en bijvoegen;
Begeleidende brief aan rechtbank opstellen en klaarmaken om in te dienenop 22 augus
JC
02:12
150,00
330,00
23-10-2013
Diverse Werkzaamheden (zie toel) –
div documenten opgezochten/of opgevraagd bij deurwaarder tbv opstellen dagvaarding verklaringsprocedure, incl tel overleg met deurwaarder ivm ontbrekende stukken
JC
01:00
150,00
150,00
declaratie 7718 (depotstukken: Onderdeel II van dagvaarding (randnummer 15) en productie 9 bij de inleidende dagvaarding):
Datum
Omschrijving
Door
Tijd
Tarief
Bedrag
23-10-2013
Opstellen processtukken –
dagvaarding,
bijlagen opzoeken en bijvoegen,overleg met deurwaarder ivm berekening
JC
01:30
185,00
277,50
31-10-2013
Brief/fax/e-mail van derden – toevoeging RvR +
doorberekenen eb aan cl
JC
00:12
185,00
37,00
4-11-2013
Diverse Werkzaamheden (zie toel) – ontvangst betekende dagvaarding;
bijvoegen procesdossier eerste aanleg en appel tegen 3L; digitaal aanmelden dmv b formulier; verzenden per koerier
JC
01:18
185,00
240,50
7-1-2014
Diverse Werkzaamheden (zie toel – betreffende cva
In Inc,
stukken bijvoegen,Inventarislijst, digitaal aanmelden ro incl brief aan adv wp
JC
01:00
185,00
185,00
13-8-2014
Diverse Werkzaamheden (zie toel) – akte rol 20 aug (controle),
bijlagen bijvoegen, B-formulier en verzenden aan rb + r x adv wp +_email aan cl ter info
JC
01:12
185,00
222,00
4.25
[geïntimeerde] heeft betwist secretariële werkzaamheden in rekening te hebben gebracht tegen advocatentarief. Volgens [geïntimeerde] zijn de opmerkingen in de tijdschrijving als “verzenden aan Hof, digitaal verzenden, indienen stukken” slechts bedoeld als administratieve markering in de tijdschrijving die meebrengt dat het betreffende inhoudelijke werk is afgerond. [geïntimeerde] heeft daarnaast betwist dat het opzoeken en inscannen van relevante stukken en het selecteren van processtukken, (relevante) bijlagen opzoeken en bijvoegen, kan worden gekwalificeerd als secretarieel werk. De inhoudelijke stukken die door [persoon A] werden opgesteld werden volgens [geïntimeerde] nooit kant en klaar aangeleverd en voor zover dit wel zo was is daarvoor door [geïntimeerde] nooit iets in rekening gebracht.
4.26
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] voldoende gemotiveerd aangevoerd dat “verzenden en inscannen van stukken” vallen onder secretariële werkzaamheden. Het opzoeken van bijlagen en bij de stukken voegen, valt naar het oordeel van het hof gelet op de omvang en de complexiteit van de zaak wel onder inhoudelijke werkzaamheden. Het hof acht de door [appellant] aangevoerde tijdsbesteding van 15 uur aan “secretariële werkzaamheden” dan ook bovenmatig. Het standpunt van [geïntimeerde] dat “verzenden aan Hof, digitaal verzenden, indienen stukken” slechts bedoeld was als administratieve markering in de tijdschrijving om aan te geven dat het werk is afgerond, acht het hof niet overtuigend. Als het om inhoudelijk werk ging, had [geïntimeerde] dat ook zo met een tijdsbeslag in zijn declaratie kunnen aangeven. Aangezien [appellant] bij zijn bezwaren tegen de hiervoor weergegeven posten niet per specifieke post nader heeft geconcretiseerd hoeveel tijd de “secretariële werkzaamheden” volgens hem in beslag hebben genomen ten opzichte van de totale aangegeven werkzaamheden, zal het hof dit in het navolgende schattenderwijs bepalen. Het hof acht het redelijk om uit te gaan van een tarief voor een juridisch secretaresse van € 50,- per uur.
4.27
Het hof zal ten aanzien van
declaratie 7410uitgaan van een tijdsbestek voor de daarin genoemde secretariële werkzaamheden (inscannen en verzenden stukken) van twee uur (02:00 uur). De overige vetgedrukte werkzaamheden betreffen inhoudelijke werkzaamheden. De bij
declaratie 7743vetgedrukte werkzaamheden betreffen naar het oordeel van het hof inhoudelijke werkzaamheden. Met betrekking tot
declaratie 7718gaat het hof uit van een tijdsbestek voor secretariële werkzaamheden (digitaal aanmelden en verzenden per koerier) van een uur (01:00 uur). De overige vetgedrukte werkzaamheden zijn inhoudelijke werkzaamheden. Grief III slaagt gedeeltelijk.
declaratie 7410 (depotstukken: Onderdeel I van dagvaarding (randnummers 3 en 4)
4.28
[geïntimeerde] heeft op 14 september 2014 een totaalbedrag van € 3.482,26 bij [appellant] gedeclareerd. [appellant] heeft een bedrag van € 578,44 voldaan, zodat een bedrag van € 2.903,82 resteert. [appellant] heeft in grief VI met betrekking tot de navolgende posten specifieke bezwaren opgenomen:
Datum
Omschrijving
Door
Tijd
Tarief
Bedrag
1
5-10-2012
Brief / fax email aan derde;
opstellen en motiveren verzoek extra uren
JC
01:18
150,00
195,00
2
19-11-2012
Telefoon met derde; uitg tel [persoon D] RvR ivm afwijzing extra uren
JC
00:18
150,00
45,00
3
28-2-2013
Div. werkzaamheden (zie toel); ivm aanzeggen partijperemptoir en akte niet-dienen raadplegen procesreglement Hof, brief per fax, falk en email aan adv wp;
H6-formulier; verzenden aan Hof, adv wp en info client via email
JC
01:24
150,00
210,00
4
16-1-2013
Div. werkzaamheden (zie toel);
na raadplegen roljournaal hof; tel overleg met griffie ivm op 28 dec ingezonden akte niet-dienen; sedert 1 jan nieuw procesreglement waarbij akte niet dienen niet meer nodig is (ambtshalve per)
JC
00:24
150,00
60,00
5
23-7-2013
Diverse Werkzaamheden (zie toel) – stukken 1e aanleg en appel selecteren en per email verzenden naar FF
JC
02:12
150,00
330,00
6
28-8-2014
Brief / fax / e-mail van derden – ink brief RvR dd 25 aug intrekken toev + doorsturen aan client met toelichting
JC
00:18
150,00
45,00
7
29-8-2014
Brief / fax / e-mail aan cliënt –
uitg email aan cl met nadere uitleg ivm brief RvR
JC
00:12
150,00
30,00
8
29-8-2014
Brief / fax / e-mail aan cliënt -
Email met nadere uitleg en brochure Rvr
JC
00:06
150,00
15,00
4.29
De posten 1 en 2 betreffen verzoeken aan de Raad voor Rechtsbijstand om meer uren declarabel te maken en het overleg daarover met de Raad voor Rechtsbijstand. Volgens [appellant] kan dit niet aan hem in rekening worden gebracht, te meer niet nu de toevoeging is ingetrokken. Naar het oordeel van het hof dient [appellant] deze werkzaamheden wel te vergoeden, aangezien deze zijn verricht in het kader van de door hem verstrekte opdracht en in zijn belang. Het enkele feit dat de toevoeging naderhand door de Raad voor Rechtsbijstand is ingetrokken, maakt niet dat de werkzaamheden niet zijn verricht of dat deze voor rekening van [geïntimeerde] zouden moeten komen.
4.3
De posten 6, 7 en 8 betreffen werkzaamheden die door [geïntimeerde] zijn verricht in het kader van de intrekking van de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand. [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat toevoegingsperikelen niet behoren tot aan de cliënt verleende rechtsbijstand. Bovendien was de brief van de Raad voor Rechtsbijstand rechtstreeks aan [appellant] verzonden en was een toelichting niet nodig. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] hier terecht aangevoerd dat het doorsturen van de intrekkingsbeslissing met een toelichting en de nadere uitleg aan [appellant] hierover behoort tot de informatieplicht van [geïntimeerde] als rechtsbijstandsverlener. Dat [geïntimeerde] hier niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan, is dan ook niet gebleken.
4.31
[appellant] verwijt [geïntimeerde] met betrekking tot de posten 3, 4 en 5 dat hij excessief heeft gedeclareerd. Een tijdsbesteding van 1 uur en 24 minuten (post 3) voor het verzoeken akte niet-dienen te verlenen is excessief, als ook de 24 minuten (post 4) die [geïntimeerde] nodig heeft gehad om erachter te komen dat de akte niet-dienen niet gevraagd had hoeven worden, aldus [appellant] . Met betrekking tot post 5 had [geïntimeerde] kunnen volstaan met [persoon A] te vragen naar de ontbrekende stukken. Het hof volgt dit standpunt van [appellant] niet. Een enkel vermoeden dat sprake is van excessief declareren is onvoldoende ter onderbouwing van de stelling dat het aantal in rekening gebrachte uren onredelijk zou zijn. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd aangevoerd dat de werkzaamheden onder de posten 3 en 4 inhoudelijk juridisch werk betreffen, wat niet als eenvoudig kan worden bestempeld. Met betrekking tot de post onder 5 heeft [geïntimeerde] gemotiveerd aangevoerd dat sprake was van een omvangrijk dossier en dat het selecteren van de juridische stukken hieruit op uitdrukkelijk verzoek van [persoon A] heeft plaatsgevonden. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd waarom een tijdsbesteding van 1 uur en 24 minuten voor de onder post 3 omschreven werkzaamheden, 24 minuten voor de onder post 4 omschreven werkzaamheden en 2 uur en 12 minuten voor de onder post 5 omschreven werkzaamheden hier niet overeenkomen met wat een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat in de gegeven omstandigheden aan de zaak zou besteden. De posten komen het hof, zonder nadere onderbouwing door [appellant] , niet excessief voor.
declaratie 7743 (depotstukken: Onderdeel III van dagvaarding (randnummer 22) en productie 12 bij de inleidende dagvaarding)
4.32
[geïntimeerde] heeft op 19 september 2017 een totaalbedrag van € 2.481,83 bij [appellant] gedeclareerd. Het betreft werkzaamheden die zijn verricht in verband met de executie van het arrest van dit hof van 16 juli 2013. [appellant] heeft deze declaratie niet betaald. In grief IX heeft hij met betrekking tot de navolgende posten specifieke bezwaren opgenomen:
1
29-8-2014
Bestuderen stukken- bestuderen procesdossier 2012050 ivm executie arrest
JC
00:30
150,00
75,00
2
21-8-2013
Diverse Werkzaamheden (zie toel) – tel overleg met RvR ivm toevoeging en eerdere afwijzing extra uren; opvragen gegevens weiland bij kadaster
JC
01:12
150,00
180,00
3
21-8-2013
Diverse Werkzaamheden (zie toel) – samenstellen en ordenen dossier ivm div kadastrale gegevens, nader tel overleg met [persoon E] RvR ivm toevoeging, tel overleg met deurwaarder [persoon F] , brief aan [persoon F] ivm betekening arrest op 22 aug + overleg met deurwaarder over te leggen derdenbeslag onder [de B.V. 1] en [de B.V. 2]
JC
02:30
150,00
375,00
4
21-8-2013
Diverse Werkzaamheden (zie toel) -beslagrekest: bijlagen opzoeken en bijvoegen; begeleidende brief aan rechtbank opstellen en klaarmaken om in te dienen op 22 augus
JC
02:12
150,00
330,00
5
22-8-2013
Diverse werkzaamheden (zie toel) – cl op kantoor, actuele stand van zaken besproken, instructie afgeven rekest bij rb, tekstaanvulling derdenbeslag, tel overleg met deurwaarder [persoon F] en doorzenden tekstdeel aan deurw
JC
00:48
150,00
120,00
6
22-8-2013
Telefoon met derde – tel overleg met deurwaarder (incl raadplegen processtukken) ivm niet bestaande bv van [de B.V. 1] ; afspraak [de B.V. 1] Vastgoed beslaan tevens hodn enz
JC
00:24
150,00
60,00
7
22-8-2013
Telefoon met derde -inkl tel deurw ivm overlijden [persoon G] + overleg over betekenen aan erven
JC
00:18
150,00
45,00
8
22-8-2013
Diverse werkzaamheden (zie toel) – onderzoek naar erven na bericht deurwaarder overlijden van [persoon G] ;
uiteindelijke digitale overlijdensadvertentie gevonden en doorgestuurd aan deurw + email aan cl ter info
JC
01:18
150,00
195,00
9
11-9-2013
Diverse Werkzaamheden (zie toel) – ordenen stukken + opstellen schema verloop tbv cl
JC
00:18
150,00
45,00
10
18-10-2013
Diverse Werkzaamheden (zie toel) – div werkzaamheden tbv zakenoverzicht (akte cessie, beslagen, roljournaal enz
JC
00:42
150,00
105,00
11
23-10-2013
Diverse Werkzaamheden (zie toel_ - div documenten opgezocht en/of opgevraagd bij deurwaarder tbv opstellen dagvaarding verklaringsprocedure, incl tel overleg met deurwaarder ivm ontbrekende stukken
JC
01:00
150,00
150,00
12
25-10-2013
Diverse Werkzaamheden (zie toel) – opvragen div uittr kvk + verzenden + completeren zaaksoverzicht
JC
01:00
150,00
150,00
4.33
Met betrekking tot de posten 1, 3 en 4 verwijt [appellant] [geïntimeerde] (onder meer) dat de werkzaamheden niet noodzakelijk waren, dan wel dat sprake is van excessief declareren. Het hof volgt dit standpunt van [appellant] niet. Een enkel vermoeden dat sprake is van excessief declareren is onvoldoende ter onderbouwing van de stelling dat het aantal in rekening gebrachte uren onredelijk zou zijn. [geïntimeerde] heeft bovendien gemotiveerd betwist dat sprake is van excessief declareren. Het gedurende een half uur bestuderen van het dossier voorafgaande aan de executie van het arrest van 16 juli 2013 (post 1) komt overeen met wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat in de gegeven omstandigheden kan worden gevergd. Dat op 17 juli 2013 (declaratie 7410) door [geïntimeerde] het dossier reeds bestudeerd was in het kader van de uitleg van het arrest aan [appellant] , maakt niet dat het wederom bestuderen van het dossier in het kader van de executiemaatregelen onnodig zou zijn. Met betrekking tot de posten 3 en 4 heeft [appellant] slechts in algemene bewoordingen bezwaar gemaakt tegen de door [geïntimeerde] in rekening gebrachte tijd. [appellant] kon hier niet volstaan met de enkele vermelding dat het onvoorstelbaar is dat de werkzaamheden die bij deze posten staan omschreven respectievelijk 2,5 en 2 uur en 12 minuten hebben gekost. [appellant] had nader moeten concretiseren, op grond waarvan precies de in rekening gebrachte kosten in de gegeven omstandigheden niet redelijk of excessief zouden zijn. Dat het beslagrekest niet door [geïntimeerde] zou zijn geschreven, hetgeen ook niet door hem wordt betwist, maakt nog niet dat het selecteren van de bij het beslagrekest te voegen stukken in het basisdossier niet de door [geïntimeerde] gedeclareerde tijd heeft gekost. Bij gebreke van een voldoende concreet gemotiveerde onderbouwing wordt niet toegekomen aan bewijsvoering dienaangaande.
4.34
[appellant] heeft zich met betrekking tot post 2 ook hier op het standpunt gesteld dat hij niet hoeft te betalen voor de pogingen van [geïntimeerde] om meer te halen uit een toevoeging. Het hof verwijst hiervoor naar zijn oordeel onder 4.27. Ook hier geldt dat [geïntimeerde] deze werkzaamheden in het belang van [appellant] heeft verricht en dat het enkele feit dat de toevoeging naderhand door de Raad voor Rechtsbijstand is ingetrokken niet maakt dat de werkzaamheden niet zijn verricht of dat deze voor rekening van [geïntimeerde] zouden moeten komen.
4.35
Voor de posten 2 tot en met 12 geldt dat de bezwaren van [appellant] er samengevat op neerkomen dat de door [geïntimeerde] in deze posten opgevoerde werkzaamheden zijn verricht ten behoeve van andere procedures, dan wel dossiers, waarvoor een toevoeging was afgegeven en waarvoor [geïntimeerde] op basis van deze toevoegingen (1GL1362, 1GL1279 en 1GL1246) al was betaald. Hetzelfde geldt voor door [geïntimeerde] hier opgevoerde werkzaamheden die zijn verricht in het kader van een verklaringsprocedure tegen [de B.V. 1] en [de B.V. 2] en die door hem – na het intrekken van de desbetreffende toevoeging – onder declaratie 7718 reeds zijn gedeclareerd. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] hier werkzaamheden dubbel gedeclareerd. Het hof volgt dit standpunt van [appellant] niet.
De declaraties van [geïntimeerde] zijn voldoende gespecificeerd en [geïntimeerde] heeft daarmee aan zijn stelplicht ten aanzien van de gewerkte uren voldaan. [appellant] kon hiertegenover niet volstaan met zijn niet nader geconcretiseerde stellingen dat de door [geïntimeerde] omschreven werkzaamheden zijn verricht ten behoeve van andere procedures, dan wel dossiers en dat deze verrichte werkzaamheden reeds zijn betaald op basis van de toevoegingen 1GL1362, 1GL1279 en 1GL1246, dan wel zijn gedeclareerd onder declaratie 7718. Niet alleen heeft [geïntimeerde] gemotiveerd betwist dat dit het geval is, maar [appellant] heeft daarnaast ook niet (met stukken) onderbouwd dat de hier genoemde werkzaamheden zijn gedeclareerd ten behoeve van de onjuiste zaken/dossiers en dat bovendien dezelfde werkzaamheden in die zaken/dossiers reeds zijn gedeclareerd. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan. Grief IX faalt.
declaratie 7718 (depotstukken: Onderdeel II van dagvaarding (randnummer 15) en productie 9 bij de inleidende dagvaarding):
4.36
[geïntimeerde] heeft op 1 mei 2017 een totaalbedrag van € 7.399,99 bij [appellant] gedeclareerd. [appellant] heeft deze declaratie niet betaald. In grief VIII heeft hij met betrekking tot de navolgende posten bezwaren opgenomen:
1
18-6-2014
Diverse werkzaamheden (zie toel) – brieven aan [persoon H] en aan [persoon I] , tevens kopie aan adv wp verzonden
JC
00:48
185,00
148,00
2
25-6-2014
Brief / fax / e-mail van derden –
ink brief rechtbank inzake wraking
JC
00:06
185,00
18,50
3
27-6-2014
Brief / fax / e-mail aan derde -uitg fax aan voorzitter wrakingskamer
JC
00:24
185,00
74,00
4
27-6-2014
Brief / fax / e-mail aan adv wp – 2 x brief ter info aan adv wp ivm brief aan [persoon H]
JC
00:12
185,00
37,00
5
2-7-2014
Telefoon met derde – uitg tel met griffie Roermond nav fax aan [persoon H]
JC
00:06
185,00
18,50
6
3-7-2014
Telefoon met derde – uitg tel met rb limburg ivm uitblijven reactie op fax aan [persoon H]
JC
00:12
185,00
37,00
7
4-7-2014
Telefoon met derde – uitg tel met [persoon J] secr wrakingskamer
(zie mail aan cl)
JC
00:18
185,00
55,50
8
8-7-2014
Brief / fax / e-mail van derden – ink fax [persoon H]
JC
00:12
185,00
37,00
9
8-7-2014
Brief / fax / e-mail aan derde – brief aan [persoon H]
JC
00:12
185,00
37,00
10
8-7-2014
Opstellen processtukken – wrakingsverzoek III en verzonden
JC
00:42
185,00
129,50
11
10-7-2014
Brief / fax / e-mail aan derde – uitg fax aan voorz wrakingskamer
JC
00:06
185,00
18,50
12
14-7-2014
Brief / fax / e-mail van derden – ink brieven rb ivm wrakingsverzoek + doorzenden aan cl
JC
00:12
185,00
37,00
13
15-7-2014
Brief / fax / e-mail van derden – ink fax rb limburg ivm zitting wrakingskamer
JC
00:06
185,00
18,50
14
23-7-2014
Zitting – zitting wrakingskamer inclusief voor- en nabespreking
JC
01:12
185,00
222,00
4.37
[appellant] heeft zich met betrekking tot de hiervoor beschreven posten 1 tot en met 14 op het standpunt gesteld dat deze posten allen betrekking hebben op een bij de rechtbank Limburg ingediend wrakingsverzoek. Volgens [appellant] liepen er na het arrest van dit hof van 16 juli 2013 verschillende zaken bij de rechtbank Limburg. Op 11 december 2013 (in de zaak met zaaknummer 125570), 13 maart 2014 (in de zaak met zaaknummers 125570 en 125560) en 8 juli 2014 (in de zaken met zaaknummers 125570, 125560 en 12640) zijn wrakingsverzoeken gedaan. Volgens [appellant] heeft de onderhavige declaratie betrekking op de zaak met zaaknummer 12640. [geïntimeerde] had echter al een vergoeding ontvangen voor deze werkzaamheden op grond van de toevoegingen die waren verleend voor de zaken met zaaknummers 125570 en 125560 (respectievelijk toevoegingen 1GL1279 en 1GL1246). [geïntimeerde] heeft ten onrechte ongeveer 6 uur aan werkzaamheden gedeclareerd, aldus [appellant] . [geïntimeerde] heeft nadrukkelijk betwist dat hij in een andere zaak middels een toevoeging al een vergoeding heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden in de drie wrakingszaken.
4.38
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] zijn verweren hier - gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] – onvoldoende (met stukken) onderbouwd. Ook hier geldt dat de declaraties van [geïntimeerde] voldoende zijn gespecificeerd en dat [geïntimeerde] daarmee aan zijn stelplicht ten aanzien van de gewerkte uren heeft voldaan. [appellant] kon hiertegenover bij wijze van verweer niet volstaan met zijn algemene standpunt dat [geïntimeerde] voor deze werkzaamheden reeds op basis van toevoegingen 1GL1279 en 1GL1246 is betaald. Niet alleen heeft [geïntimeerde] betwist dat dit het geval is, [appellant] heeft daarnaast ook niet (met stukken onderbouwd) aangevoerd welke werkzaamheden op grond van deze toevoegingen zouden zijn betaald en dat dit dezelfde werkzaamheden zijn als die [geïntimeerde] in declaratie 7718 voldoende gespecificeerd heeft weergegeven. Grief VIII faalt.
tussenconclusie
4.39
[geïntimeerde] heeft in declaratie 7410 totaal 18 uur en 6 minuten tegen een honorarium van € 150,- gedeclareerd. Uit het voorgaande volgt dat hij 16 uur en 6 minuten tegen zijn honorarium van € 150,- in rekening mocht brengen (totaal € 2.415,-). De 2 uur secretariële werkzaamheden mocht hij in rekening brengen voor een totaalbedrag van € 100,-. Daarmee komt het factuurbedrag op € 2.515,-. [geïntimeerde] heeft in declaratie 7410 daarnaast 6% kantoorkosten berekend. Bij een bedrag van € 2.515,00 komt dit neer op € 150,90 en een subtotaal van € 2.665,90. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met 21% BTW en te worden verminderd met een bedrag van € 578,44 dat door [appellant] reeds is voldaan. Totaal komt dit neer op een bedrag van € 2.647,30. Dit bedrag is toewijsbaar.
4.4
Het bedrag van € 2.481,83 van declaratie 7743 is eveneens toewijsbaar.
4.41
[geïntimeerde] heeft in declaratie 7718 totaal 32 uur tegen een honorarium van € 185,- gedeclareerd. Op grond van hetgeen het hof in overweging 4.22 en 4.27 heeft geoordeeld dient echter te worden uitgegaan van 31 uur en een uurtarief van € 150,-. Uitgaande van 31 uur en zijn honorarium van € 150,-, mocht [geïntimeerde] een bedrag van € 4.650,- in rekening brengen. Daar komt 1 uur secretariële werkzaamheden voor een bedrag van € 50,- bij. Daarmee komt het factuurbedrag op € 4.700,-. [geïntimeerde] heeft declaratie 7718 daarnaast 6% kantoorkosten berekend. Bij een bedrag van € 4.700,00 komt dit neer op € 282,00 en een subtotaal van € 4.982,-. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met 21% BTW en te worden verminderd met een bedrag van € 193,- reeds betaalde eigen bijdrage. Totaal komt dit neer op een bedrag van € 5.835,22. Dit bedrag is toewijsbaar.
verrekenvorderingen
4.42
Met de grieven X en XI handhaaft [appellant] zijn beroep op een tweetal verrekenvorderingen. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] zich belast met de inning van een jegens Tennis XXL Franchise B.V. ten gunste van hem uitgesproken veroordelend vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 13 oktober 2014. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] nog een bedrag van € 2.350,- onder zich (brief 17 april 2017, productie 5 bij de inleidende dagvaarding). [appellant] beroept zich op verrekening met het genoemde bedrag van € 2.350,-.
De tweede verrekenvordering ziet volgens [appellant] op de ten gunste van hem uitgesproken proceskostenveroordeling in het tussenarrest van dit hof van 20 december 2016. Van de totale proceskostenveroordeling tot een bedrag van € 2.682,00 kwam aan [geïntimeerde] – na aftrek van de eigen bijdrage – een bedrag van € 1.192,91 toe, zodat nog een bedrag van € 1.489,09 aan [appellant] had moeten worden uitbetaald. [appellant] beroept zich op verrekening met dit genoemde bedrag van € 1.489,09.
4.43
Het hof stelt voorop dat – anders dan [geïntimeerde] heeft betoogd – het verrekenverweer van [appellant] wel ter beoordeling aan het hof voorligt. [appellant] heeft weliswaar aangegeven dat het hoger beroep zich niet uitstrekt tot wat hij in eerste aanleg in reconventie heeft gevorderd, maar dat neemt niet weg dat hij deze vorderingen in de conventie tevens als verrekenvorderingen heeft aangevoerd (zie punt 45 van de conclusie van dupliek) en met de grieven X en XI ook als zodanig heeft gehandhaafd.
4.44
Het hof is van oordeel dat de verrekenvordering van € 2.350,- (inzake Tennis XXL) toewijsbaar is. In de brief van 17 april 2017 (productie 5 bij de inleidende dagvaarding) heeft [geïntimeerde] zelf gewezen op de mogelijkheid om de openstaande betreffende facturen (declaraties 7410, 7700, 7702 en 7704) te verrekenen met gelden die hij in de zaak XXL heeft geïnd en die zich nog bevinden op zijn derdengeldrekening en die dus toebehoren aan [appellant] . [geïntimeerde] heeft de verrekenvordering bovendien – hoewel daartoe in hoger beroep voldoende in de gelegenheid te zijn geweest – niet inhoudelijk bestreden.
4.45
Met betrekking tot de verrekenvordering van € 1.489,09 (proceskosten) heeft [appellant] gemotiveerd aangevoerd dat op grond van artikel 32 lid 3 Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 de proceskostenveroordeling wordt verrekend met het bedrag dat onder de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand moet worden uitbetaald. Volgens [appellant] is in de zaak waarin de proceskostenveroordeling is uitgesproken toevoeging 1HF0437 afgegeven (productie 15 bij de memorie van grieven) en heeft [geïntimeerde] deze toevoeging gedeclareerd (productie 16). Aan [geïntimeerde] kwam een vergoeding toe van € 1.192,91 en het restant had aan [appellant] moeten worden uitbetaald, aldus [appellant] . [geïntimeerde] heeft ook dit gemotiveerde standpunt van [appellant] niet inhoudelijk bestreden, zodat ook deze verrekenvordering toewijsbaar is. De grieven X en XI slagen.
conclusie
4.46
Uit het voorgaande volgt dat [geïntimeerde] aanspraak kan maken op betaling van een bedrag van € 153,90 (declaraties 7700, 7702 en 7704), een bedrag van € 2.647,30 (declaratie 7410), een bedrag van € 2.481,83 (declaratie 7743) en een bedrag van € 5.835,22 (declaratie 7718), tezamen neerkomend op een bedrag van € 11.118,25. Na verrekening van € 2.350,- en € 1.489,09 resteert een bedrag van € 7.279,16 door [appellant] aan [geïntimeerde] te voldoen.
proceskosten incident
4.47
Voor zover [appellant] zich met grief XII nog op het standpunt heeft gesteld dat de rechtbank hem in het incident ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld, voor zover hierbij een salaris gemachtigde is toegekend, faalt deze grief. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij als gemachtigde is opgetreden in zijn eigen zaak, zodat terecht een bedrag voor salaris gemachtigde is toegekend. Voor zover de grief zich richt tot de proceskostenveroordeling in conventie, zal het hof hierop onder 5 “de slotsom” ingaan.
bewijs
4.48
Aan de bewijsaanbiedingen wordt voorbijgegaan omdat geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die, indien deze worden bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.

5.De slotsom

5.1
De grieven II, X en XI slagen. Grief III slaagt gedeeltelijk. De grieven I, IV tot en met IX en XII falen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd voor zover het de beslissingen van de kantonrechter in conventie betreft (5.2 tot en met 5.5). Het bestreden vonnis zal voor het overige worden bekrachtigd.
5.2
Het hof begrijpt dat [appellant] terugbetaling heeft gevorderd van al wat hij ter voldoening aan het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan. Deze vordering is toewijsbaar, nu het een vordering betreft die er slechts toe strekt de gevolgen van de - thans gedeeltelijk onjuist bevonden - veroordeling die bij het vonnis waarvan beroep werd uitgesproken, direct ongedaan te maken
5.3
Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht), van 12 mei 2021, voor zover het de oordelen in conventie betreft (5.1 tot en met 5.5) en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] € 7.279,16 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2019 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 738,96 (excl. BTW) terzake van buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [geïntimeerde] om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het vonnis van 12 mei 2021 meer heeft voldaan dan hetgeen op basis van dit arrest moet worden betaald, terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van betaling door [appellant] , tot aan de dag van restitutie;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van beide instanties draagt;
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht), van 12 mei 2021 voor het overige;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en C.B.M. Scholten van Aschat, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023.
griffier rolraadsheer