In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de onderbewindstelling van een rechthebbende. De rechthebbende, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter, betwistte de noodzaak van de onderbewindstelling. Hij voerde aan dat hij in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen en dat er geen sprake is van verkwisting of problematische schulden. De rechthebbende stelde dat de beslissing van de rechtbank niet goed onderbouwd was en dat hij niet op de hoogte was van de gevolgen van het ondertekenen van het verzoek tot onderbewindstelling, dat hem was voorgelegd in een emotionele periode na het overlijden van zijn vrouw.
Tijdens de mondelinge behandeling werd de huidige bewindvoerder gehoord, die aangaf dat de rechthebbende niet meewerkt en dat er geen begeleiding is. De beoogde opvolgend bewindvoerder verklaarde dat hij de rechthebbende had geholpen met financiën en dat er mogelijk in de toekomst een onderbewindstelling nodig zou zijn, maar dat dit op dat moment niet zeker was. Het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de rechthebbende niet in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen, zoals blijkt uit het huisartsenjournaal en de bevindingen van de thuiszorg.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de benoeming van de huidige bewindvoerder en heeft de voorkeur van de rechthebbende voor de opvolgend bewindvoerder gerespecteerd. De huidige bewindvoerder is ontslagen en de opvolgend bewindvoerder is benoemd. De overige onderdelen van de beschikking zijn bekrachtigd. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad en er zijn verdere instructies gegeven aan de opvolgend bewindvoerder en de voormalig bewindvoerder.