Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.De vennootschap onder firma autorijschool [XX] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9335333 CV EXPL 21-2008)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte uitlating producties van de maatschap;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] ;
- de op 15 februari 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij partij [geïntimeerde] spreekaantekeningen heeft overgelegd.
3.De beoordeling
“Voor u verrichtte werkzaamheden in de periode 01-01-2019 t/m 31-12-2019”en sloot op een bedrag van € 2.272,28.
“ De openstaande schuld is per heden € 9.494,86.”Dat bedrag is niet nader gespecificeerd in die e-mail en daarvan is ook niet een specificatie verstrekt. In dit verband is van belang dat partijen een langlopende relatie hadden, dat steeds voorschotten werden betaald door [geïntimeerde] die later werden verrekend, dat er betalingsachterstanden waren en dat er betalingsregelingen waren geweest. Om die reden lag voor de hand dat de maatschap meer duidelijkheid had gegeven over het genoemde bedrag van € 9.494,86, met andere woorden, hoe was dat bedrag opgebouwd. Uit de bewoordingen van deze e-mail van de maatschap, hoefde [geïntimeerde] niet te begrijpen dat het openstaande bedrag alleen maar zag op hetgeen reeds was gefactureerd en niet op wat nog niet was gefactureerd. [geïntimeerde] mocht verwachten dat de maatschap een totaaloverzicht had van alles wat [geïntimeerde] nog moest betalen. Vanwege het ontbreken van een specificatie en vanwege het gebrek aan enige toelichting in de e-mail van 3 september 2020, kon [geïntimeerde] ervan uitgaan dat het ging om het totaalbedrag dat hij tot die datum aan de maatschap verschuldigd zou zijn. Niet valt in te zien waarom hij moest begrijpen dat de maatschap bedoelde dat het alleen ging om gefactureerde bedragen en dat er nog facturen zouden volgen voor werkzaamheden vóór 3 september 2020.
“Over het boekjaar 2018 zal ik u nog een eindafrekening sturen.”. Volgens de maatschap moest [geïntimeerde] op grond van die passage wél begrijpen dat de afspraak om € 6.500,- te voldoen alleen maar zag op de tot dat moment gefactureerde bedragen en niet op de tot dat moment openstaande schuld. Het hof is van oordeel dat dit argument om de volgende redenen niet opgaat.