ECLI:NL:GHSHE:2023:746

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
200.271.374_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid gemeente voor verzakking woonwagen op talud

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen de Gemeente Stein, naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de verzakking van een woonwagen die zich op de rand van een talud bevindt. De appellante stelt dat de gemeente haar zorgplicht heeft geschonden door een standplaats aan te wijzen die te dicht bij het talud ligt. Het hof heeft in een tussenarrest deskundigen benoemd om de stabiliteit van het talud en de oorzaken van de verzakking te onderzoeken. De deskundige concludeert dat de instabiliteit van het talud niet inherent is, maar dat de plaatsing van de woonwagen en het terras op de rand van het talud de schuifspanningen in de grond verhoogt, wat leidt tot verzakkingen en scheurvorming in de woonwagen. Het hof oordeelt dat de gemeente niet nalatig is geweest, omdat de appellante zelf verantwoordelijk is voor de plaatsing van de woonwagen en de verbouwingen die zij heeft uitgevoerd, ondanks eerdere waarschuwingen over verzakkingen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellante in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.271.374
arrest van 7 maart 2023
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg eiseres,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. M.M.F. Starmans,
tegen
Gemeente Stein,
zetelend te Stein,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna aan te duiden als
de gemeente,
advocaat: mr. J.L.M. Martens.
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 21 juni 2022 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 24 juli 2019 tussen [appellante] en de gemeente onder zaaknummer C/03/248812/HA ZA 18-191 gewezen vonnis.

1.Het verdere verloop van het geding

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 21 juni 2022;
  • het rapport van de deskundige van 28 oktober 2022;
  • de memorie na deskundigenbericht van [appellante] ;
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van de gemeente.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Bij tussenarrest van 21 juni 2022 heeft het hof tot deskundige benoemd [de deskundige] , projectleider/bodemadviseur bij [de B.V.] te [plaats] ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Is het naast het perceel van [appellante] gelegen talud instabiel? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak?
2. Bij bevestigende beantwoording van vraag 1: is die instabiliteit (mede) de oorzaak van de
vastgestelde verzakkingen van het perceel van [appellante] ? Zo ja, in welke mate? Welke andere
oorza(a)k(en) ziet u? Kunt u uw antwoord motiveren?
3. Bestaat het risico van verdere verzakkingen in de toekomst? Kunt u uw antwoord motiveren?
4. In hoeverre hebben de aanwezigheid van de woonwagen van [appellante] , het terras en de keermuur een rol gespeeld bij de vastgestelde verzakkingen? Kunt u uw antwoord motiveren?
5. Welke redelijke maatregelen zouden moeten worden genomen om de verzakkingen te verhelpen en wat zijn de daarmee gemoeide kosten?
6. Is de scheurvorming in de woonwagen van [appellante] veroorzaakt door zettingen en
zettingsverschillen of is daarvoor een andere oorzaak aan te wijzen en zo ja: welke? Als de
scheurvorming is veroorzaakt door zettingen en zettingsverschillen: hoe had de scheurvorming voorkomen kunnen worden?
3.2.
Op de eerste vraag heeft de deskundige als volgt geantwoord:
“In het niet. Omdat er, met een gemeten helling van 30°, sprake is van een (quasi) natuurlijk
evenwicht moet het lokaal bezwijken van het talud wel door iets anders veroorzaakt zijn.
De ondergrond is onregelmatig gelaagd en bestaat uit afwisselende lagen van klei! leem op zand en grind.”
Omdat de opmerking “In het niet” niet duidelijk is, heeft de advocaat van de gemeente de deskundige op 5 januari 2023 een e-mail gestuurd met de vraag om uitsluitsel te geven over de betekenis daarvan. Deze e-mail is in cc aan de advocaat van [appellante] gestuurd en bevindt zich als productie 23 bij de stukken van de gemeente. De deskundige heeft daarop het hof als volgt geantwoord:
“(…) In ons definitief deskundigenbericht (…) staat op pagina 17 bij de beantwoording van de door het hof gestelde vraag onder 1: “In het niet”. Dit is inderdaad een type-fout, het antwoord zou moeten luiden “in se niet”. (…)”.
Door de administratie van het hof is dit bericht op 13 januari 2023 aan de advocaten van de gemeente en [appellante] gestuurd met de mededeling dat dit bericht bij het deskundigenbericht wordt gevoegd. Dat bericht maakt dit deel uit van productie 23 van de gemeente.
3.3
Gelet hierop gaat het hof er vanuit dat naar het oordeel van de deskundige het talud in zichzelf niet instabiel is, maar dat het lokaal bezwijken daarvan een andere oorzaak moet hebben. Welke oorzaak dat is, volgt uit de beantwoording door de deskundige van vraag 4:
“Door de plaats van de woonwagen en het terras nagenoeg op de rand ontstaat een verhoging van de schuifspanningen in het grondlichaam. Door langzaam uitzakken (kruip) van het talud neemt de schuifvastheid snel af. Voordat afschuiving plaatsvindt, ontstaan aan de bovenzijde in de nabijheid van het talud trekscheuren. Via deze scheuren ontstaan gebogen glijvlakken. De kracht die de afschuiving doet ontstaan, is het gewicht van de afgeschoven massa. De krachten die aan dit geweld weerstand bieden zijn de wrijving en de cohesie die in het glijvlak worden gemobiliseerd.”
De vraag (6) of de scheurvorming in de woonwagen van [appellante] is veroorzaakt door zettingen en zettingsverschillen heeft de deskundige bevestigend beantwoord:
“Scheurvorming wordt effectief veroorzaakt door zettingen en met
name de zettingsverschillen. De standplaats is gelegen bovenop een talud (deels zelfs op de
rand). De fundering bestaat ons inziens uit stroken en/of poeren. De standplaats is lokaal verzakt waardoor diverse schades konden optreden. Een andere funderingswijze, meer afstand tot het talud en een betere drainage had die schades kunnen minimaliseren.”
Op de vraag (5) welke redelijke maatregelen zijn te treffen heeft de deskundige geantwoord:
“De combinatie van de zeer korte afstand van de woonwagen tot het talud en de aanwezige grondslag is het de beste optie om de woonwagen op een ruimere afstand van het talud te plaatsen. Om eventuele verdere verzakkingen en verschilzakkingen tot een minimum te beperken is een deugdelijke fundering, bijvoorbeeld op een hooggelegen constructieve betonnen plaat, opportuun. Vanzelfsprekend dient de waterhuishouding daarbij ook geoptimaliseerd.”
3.4
Hieruit volgt dat de omstandigheid dat de woonwagen en het terras van [appellante] zich bevinden op de rand van het talud leidt tot verhoging van ‘schuifspanningen’ in de grond, dat het talud ‘uitzakt’ en dat zogenaamde trekscheuren ontstaan. Het hof maakt daaruit op dat in de opvatting van de deskundige het feit dat de woonwagen en het terras zich pal op de rand van het talud bevinden een belangrijke oorzaak is van de verzakkingen en (vraag 6) van de aan de woonwagen van [appellante] ontstane scheurvorming. Om dat tegen te gaan adviseert de deskundige (vraag 5) verplaatsing van de woonwagen op ruimere afstand van het talud en het aanbrengen van een deugdelijke fundering.
3.5
Door partijen zijn in hun respectieve memories na deskundigenbericht geen inhoudelijke bezwaren aangevoerd tegen het rapport van de deskundige. Het hof acht de beantwoording van de gestelde vragen en de gronden waarop dit berust voldoende duidelijk, en het sluit zich daarom aan bij het oordeel van de deskundigen. Daaruit volgt dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat op de gemeente wat betreft het talud een rechtsplicht rustte om te handelen en dat zij daarin nalatig is gebleven jegens [appellante] .
3.6
[appellante] voert aan het slot van haar memorie na deskundigenbericht aan dat naar haar oordeel de standplaats daar nooit gesitueerd had moeten te worden, zulks gelet op de zeer korte afstand tot het talud. Dit verwijt valt binnen het door de grieven III tot en met VII ontsloten gebied. In de toelichting op grief VII wordt immers al betoogd dat op de betreffende plaats eigenlijk geen standplaats gesitueerd had mogen worden, zonder dat een zorgvuldig handelende overheid een damwand had geplaatst dan wel andere maatregelen zou hebben getroffen. Het hof stelt voorop dat ook voor dit verwijt geldt dat de stelplicht en bewijslast op [appellante] rusten en oordeelt als volgt.
3.7
Zoals vastgesteld in het tussenarrest van 29 maart 2022 (rov. 2.1) heeft [appellante] in 1990 een grotere woonwagen gekocht, en zonder vergunning aan de woonwagen een overkapping, een luifel/afdak en een terras met keermuur tot aan de rand van het talud aangelegd. Nadat in 2003 bleek van grondverzakkingen op de standplaats heeft [appellante] na sommatie door de gemeente de illegaal aangebrachte overkapping en het terras verwijderd, om vervolgens in 2004 wederom verbouwingen aan de woonwagen te verrichten waaronder vergroting van de kap. Op basis van de foto’s bij en de tekst van het rapport van deskundigen stelt het hof vast dat dit terras nog steeds pal op de rand van het talud is gelegen. Hoewel [appellante] vanaf 2003 dus op de hoogte was van grondverzakkingen op de standplaats waarop de woonwagen stond en waarop door haar zonder vergunning een luifel, terras en een keermuur tot aan het talud waren aangelegd, die zij vervolgens na sommatie heeft verwijderd, heeft zij in 2004 opnieuw verbouwingen aan de woonwagen verricht waaronder een vergroting van de kap richting het talud. Zij heeft vervolgens de standplaats in 2007 gekocht waarna in 2014 opnieuw scheurvorming in de woonwagen is ontdekt. Gelet daarop valt zonder nadere uitleg – die ontbreekt – niet in te zien dat op de gemeente een (zorg)plicht rustte om op de betreffende plaats geen standplaats te situeren zonder maatregelen te treffen en dat, nu zij dat niet heeft gedaan, de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellante] . Het is immers [appellante] zelf geweest die, in de wetenschap dat zich ter plekke van het talud grenzend aan de standplaats eerder grondverzakkingen hadden voorgedaan (2003) nadat zij daar richting het talud zonder vergunning een luifel/afdak en een terras met keermuur had aangebracht, in 2004 opnieuw op dezelfde standplaats verbouwingen heeft verricht en deze standplaats in 2007 van de gemeente heeft gekocht. Daarmee heeft zij het risico genomen dat zich ter plekke op enig moment wederom verzakkingen zouden gaan voordoen, welk risico zich heeft gerealiseerd.
3.8
De conclusie moet zijn dat de grieven falen zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij dient [appellante] te worden veroordeeld in de kosten de van het hoger beroep, het voorlopig in debet gestelde loon van de deskundige ad € 4.277,35 daaronder begrepen, op de voet van art. 244 Rv te voldoen aan de griffier.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 juli 2019;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de gemeente begroot op € 741 voor vastrecht en op € 1.671 (1,5 punt tarief II) voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het loon van de deskundige van € 4.277,35, op de voet van art. 244 Rv te voldoen aan de griffier van het hof;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en J.N. de Blécourt en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 maart 2023.
griffier rolraadsheer