Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de brief van de advocaat van de vrouw van 12 oktober 2020 met ontbrekende stukken, te weten de beschikking van 10 juni 2015, de beschikking van 24 december 2015 en de beschikking van 12 april 2016;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 21 september 2022 met producties 14 en 15;
- het journaalbericht van 22 september 2022 waarbij mr. D.K.P.K. el Fadili zich heeft onttrokken als advocaat van de man;
- het journaalbericht van 13 oktober 2022 waarbij mr. J.T.A. de Keijzer zich gesteld heeft als advocaat van de man;
- de brief van de advocaat van de man van 4 november 2022 met producties 1 t/m 9;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 9 november 2022 met producties 16 t/m 20;
- de e-mail van de advocaat van de vrouw van 10 november 2022 met de als productie 21 overgelegde huwelijkse voorwaarden van partijen.
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
manverzoekt het hof om ten aanzien van de partneralimentatie de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking te schorsen.
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij verzoekt het hof het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad af te wijzen.
manverzoekt het hof:
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij verzoekt het hof het hoger beroep van de man af te wijzen.
vrouwverzoekt het hof:
manheeft verweer gevoerd. Hij verzoekt het hof het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vrouw af te wijzen.
vrouwverzoekt het hof:
manheeft verweer gevoerd. Hij verzoekt het hof het voorwaardelijk incidenteel verzoek van de vrouw tot aanlevering van stukken ex art. 843a Rv af te wijzen.
manheeft in principaal hoger beroep vier grieven aangevoerd tegen de bestreden beschikking. Zijn grieven hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
- aanvullende behoefte van de vrouw (grief 2);
- draagkracht van de man (grief 3);
- het recht op de opbrengst van de aandelen [onderneming 1] (grief 1);
- het spaargeld van € 110.000,-- (grief 4).
vrouwheeft in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep drie grieven aangevoerd tegen de bestreden beschikking. Haar grieven hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
- rekening-courantschuld (grief 1);
- belastingschuld (grief 2);
- het recht tot betaling van de verkoopprijs voor de aandelen [onderneming 1] (grief 3).
hofzal hierna de grieven (voor zover van belang) per onderwerp bespreken.
5.De motivering van de beslissing
manvoert – samengevat – aan dat hij niet de draagkracht heeft om de door de rechtbank opgelegde onderhoudsbijdrage van € 36.735,-- bruto per maand aan de vrouw te voldoen. Na de overname van [onderneming 1] door [onderneming 3] in 2014 en het beëindigen van zijn partnerschap bij [onderneming 3] ( [onderneming 1] ), heeft hij geen regulier (partner)inkomen meer en heeft hij op eigen kracht inkomen moeten genereren met zijn persoonlijke onderneming [onderneming 2] B.V. In de jaren 2015 tot 2019 heeft hij zich gericht op het project “ [project] ”, een oude [fabriek] tevens rijksmonument in [plaats] dat hij met zijn toenmalige vriendin heeft gekocht en gerenoveerd. Het was de bedoeling dat de man en zijn vriendin hieruit een significant (pensioen)inkomen zouden realiseren. Hun relatie is echter in 2016/2017 geëindigd en het project is zakelijk een fiasco geworden. Er was sprake van een groot financieel verlies. Dit alles is de man zowel zakelijk als privé niet in de koude kleren gaan zitten en hij is als gevolg hiervan in een burn-out/depressie geraakt. Sindsdien is hij niet meer in staat geweest zich te concentreren op de werkzaamheden die horen bij een ondernemer zoals het voeren van een deugdelijke administratie en het maken van omzet. Hij bevindt zich zowel persoonlijk als zakelijk in zwaar weer en hij lijkt hier niet makkelijk meer uit te kunnen komen. Zijn zakelijke en financiële perspectieven zijn aanzienlijk verminderd. De coronacrisis heeft zijn financiële positie nog verder doen verslechteren. Vanwege het ontbreken van enige inkomsten heeft hij zich genoodzaakt gezien om een Tozo-uitkering aan te vragen om zodoende in zijn eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Ondanks zijn ervaring en netwerk, is het voor hem thans niet eenvoudig om enig inkomen te genereren op de arbeidsmarkt. Hij heeft zijn netwerk kenbaar gemaakt dat hij beschikbaar is, maar tot op heden heeft hij geen zicht op nieuwe opdrachten. Zijn leeftijd (63 jaar) en het feit hij geen vrouw is, maakt dat de arbeidskansen op de geringe beschikbare hoge posities klein zijn. Nu hij tot op heden een inkomen heeft onder bijstandsniveau, dient de partneralimentatie met ingang van 1 oktober 2015 op nihil te worden gesteld.
vrouwheeft verweer gevoerd. Ook in hoger beroep heeft de man zijn draagkracht niet inzichtelijk gemaakt. De beweerde psychische problemen en de gestelde administratieve puinhoop zijn ongeloofwaardig. De man is van opleiding en beroep register-account (RA). Hij is zeer wel in staat om een deugdelijke administratie te voeren. De man verzwijgt dat hij betaalde werkzaamheden verricht. Verwezen wordt naar de door de vrouw als productie 16 overgelegde e-mailwisseling tussen de man en een van zijn opdrachtgevers (de heer [betrokkene] van [onderneming 7] B.V.). De man legt in deze e-mail haarfijn uit hoe hij ervoor zorgt dat hij geen verifieerbaar inkomen heeft, terwijl hij wel degelijk tot op de dag van vandaag economisch actief is en veel geld verdient. De man werkt namelijk zowel voor [onderneming 7] B.V. als voor [onderneming 8] , waarbij hij niet in geld maar in aandelen krijgt uitbetaald. Anders dan de man betoogt, heeft hij wel degelijk voldoende draagkracht om een bijdrage van € 36.735,-- bruto per maand in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen. Alleen de in 2015, 2016, 2017 en 2018 door de man van [onderneming 3] ontvangen ‘retention bonus’ is al bijna voldoende om deze alimentatie te betalen. Bovendien heeft de man tot op de dag van vandaag, gelet op zijn kennis, ervaring en netwerk, veel mogelijkheden om voldoende inkomen te genereren. Dat de man dit niet zou doen is ongeloofwaardig en, indien toch correct, hem zeker aan te rekenen.
hofoverweegt als volgt.
manbetoogt dat de rechtbank ter zake van de opbrengst van de aandelen [onderneming 1] ten onrechte een bedrag van € 300.000,-- in de verrekening heeft betrokken. De man heeft de derde termijn van € 64.899,44 nooit uitbetaald gekregen. Dit omdat [onderneming 3] de verkopende partij ( [onderneming 1] ) met aanzienlijke claims confronteerde. [onderneming 1] was daardoor niet meer bereid om de derde en tevens laatste termijn van € 68.899,44 aan de man te voldoen. De man heeft dus niet een bedrag van € 323.508,70 ontvangen zoals de rechtbank heeft overwogen, maar slechts een bedrag van in totaal € 258.609,26. Dit heeft invloed op de berekening van de vergoeding voor de aandelen en de post diversen. De rechtbank heeft de post diversen begroot op 7,27% van de totale betalingen. Indien dit percentage wordt toegepast op het werkelijk ontvangen bedrag, dan zal er rekening moeten worden gehouden met een post diversen van € 18.775,--. Er dient dan niet € 300.000,-- in de verrekening te worden betrokken, maar (€ 258.609,26 - € 18.775,-- =) € 239.854,26. De vrouw komt daarvan de helft toe, oftewel € 119.927,13.
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij weerspreekt dat de man de derde termijn van € 68.899,44 niet heeft ontvangen. Verder voert zij aan dat voor de verrekening bepalend is de verkoopprijs waar de man op de peildatum recht op had. Op de peildatum had de man recht op een verkoopprijs van € 323.508,70. Derhalve dient van dat bedrag te worden uitgegaan. Bovendien heeft de rechtbank een correctie toegepast in verband met prijs-,
hofoverweegt als volgt.
manhoudt in dat de rechtbank ten onrechte niet het saldo van een op naam van de vrouw staande spaarrekening in de verrekening heeft betrokken. Ter toelichting op zijn grief voert hij, kort samengevat, het volgende aan.
vrouwheeft verweer gevoerd. De man heeft zijn stelling niet onderbouwd. Op de peildatum had zij geen spaarrekening. Zij heeft niet een bedrag van € 110.000,-- voorafgaand aan de peildatum opgenomen en evenmin heeft zij dit bedrag bij de vaststelling van het huwelijksvermogen op de peildatum verzwegen.
hofoverweegt als volgt. Het betoog van de man ziet niet concreet op het saldo op de peildatum en reeds daarom kan zijn grief niet slagen. Ook overigens faalt de grief. De man betrekt een blote stelling. Iedere concretisering van de spaarrekening ontbreekt: over het bankrekeningnummer of zelfs maar de bank waarbij de rekening zou zijn aangehouden, verklaart de man niets. Tegenover de betwisting door de vrouw heeft de man ook niet (nader) onderbouwd dat de vrouw op de peildatum een spaarrekening bezat. Het had op zijn weg gelegen verificatoire bescheiden in het geding te brengen die zijn stelling staven. Bijvoorbeeld één of meerdere gezamenlijke IB-aangiftes waaruit de spaarrekening zou blijken. Nu hij dit heeft nagelaten, dient dat voor zijn eigen rekening en risico te komen. De grief van de man faalt.
6.De slotsom
7.De beslissing
M.J. van Laarhoven, en is op 2 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.