ECLI:NL:GHSHE:2023:696

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
21/00657
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag omzetbelasting aan ontbonden vennootschap en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag omzetbelasting die was opgelegd aan een ontbonden vennootschap. De belanghebbende, die op 10 oktober 2014 door de Kamer van Koophandel was ontbonden, kon geen rechtshandelingen meer verrichten, waaronder het indienen van bezwaar. De inspecteur van de Belastingdienst had de naheffingsaanslag opgelegd en het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, maar de inspecteur ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 22 juli 2022, waar de belanghebbende niet aanwezig was, werd vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting correct was verzonden. Het hof oordeelde dat de belanghebbende, als ontbonden rechtspersoon, geen bezwaar kon maken, omdat zij niet meer bestond. De inspecteur had het bezwaar terecht, zij het op onjuiste gronden, niet-ontvankelijk verklaard. Het hof concludeerde dat de uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden en het beroep ongegrond was. Er werden geen proceskosten toegewezen, omdat er geen redenen voor waren.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof en is openbaar uitgesproken op 22 februari 2023. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00657
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) 12 maart 2021, nummer BRE 20/7078, in het geding tussen
[belanghebbende]
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting 2014 opgelegd. Tegelijkertijd is bij beschikking een boete opgelegd en is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
[A] heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Door belanghebbende is tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar is verschenen namens de inspecteur, [inspecteur] .
Namens belanghebbende is niemand verschenen.
De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief van 23 mei 2022, heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer [nummer] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 25 mei 2022 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is opgericht bij notariële akte van 7 januari 2009. Belanghebbende is ontbonden door de Kamer van Koophandel en deze ontbinding is ingeschreven in het handelsregister met ingang van 10 oktober 2014.
2.2.
De aandelen in het aandelenkapitaal van belanghebbende werden gedurende de periode 7 januari 2009 tot en met 9 oktober 2014 gehouden door [A] , die gedurende deze periode tevens stond ingeschreven als bestuurder (alleen en zelfstandig bevoegd).
2.3.
Belanghebbende is meermaals verzocht om boeken, bescheiden en andere gegevensdragers - of de inhoud daarvan – ten behoeve van een onderzoek naar de verschuldigdheid van omzetbelasting ter beschikking te stellen. Belanghebbende heeft niet aan die verzoeken voldaan en de inspecteur heeft vervolgens met dagtekening 9 januari 2019 een beschikking als bedoeld in artikel 52a, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) (informatiebeschikking) afgegeven.
2.4.
Met dagtekening 29 oktober 2019 heeft de inspecteur aangekondigd dat hij een naheffingsaanslag omzetbelasting 2014 gaat opleggen, omdat het vermoeden bestaat dat belanghebbende voor particulieren en ondernemers aangiften heeft ingevuld (of hierbij heeft ondersteund) in de hoedanigheid als belastingadviseur en de daarover verschuldigde omzetbelasting niet heeft aangegeven.
2.5.
Met dagtekening 2 december 2019 is een naheffingsaanslag omzetbelasting 2014 opgelegd aan belanghebbende tot een te betalen bedrag van € 6.000. Gelijktijdig is bij beschikking een boete opgelegd en is bij beschikking belastingrente vastgesteld tot een bedrag van € 1.190.
2.6.
Door [A] is bezwaar gemaakt. Bij de uitspraak op bezwaar van 13 mei 2020 heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat - kort gezegd – de naheffingsaanslag niet op de juiste wijze bekend is gemaakt en daarom de voormalig bestuurder geen bezwaar kan maken, en de boete ambtshalve vernietigd.
2.7.
Naar aanleiding van een e-mailwisseling heeft [A] een volmacht toegezonden.
2.8.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, en de inspecteur opgedragen een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen met in achtneming van de uitspraak. Voorts heeft de rechtbank gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 354 aan haar vergoedt.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.2.
De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep.
3.3.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen verweerschrift noch andere stukken ingediend zodat een conclusie in hoger beroep niet bekend is.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.0.
Zoals volgt uit de onder 1.5. vermelde stukken is de uitnodiging op 25 mei 2022 uitgereikt. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Het hof stelt voorop dat uit het bezwaar- en beroepschrift niet anders kan worden afgeleid dan dat [A] op naam van belanghebbende bezwaar heeft gemaakt. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar dan ook, zoals de inspecteur in hoger beroep heeft erkend, ten onrechte niet-ontvankelijk geacht, omdat [A] zelf geen bezwaar zou kunnen maken.
4.2.
Uit de vaststaande feiten volgt dat belanghebbende op 10 oktober 2014 door de Kamer van Koophandel is ontbonden. Belanghebbende is per die datum opgehouden te bestaan. Vanaf het moment dat belanghebbende is opgehouden te bestaan kon belanghebbende geen rechtshandelingen meer verrichten en dus ook geen bezwaar maken. Gesteld noch gebleken is voorts dat de vereffening op enig moment is heropend op de voet van artikel 2:23c, lid 1, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Gelet hierop is het bezwaar terecht - zij het op onjuiste gronden - niet-ontvankelijk verklaard.
4.3.
In hetgeen de Hoge Raad in het arrest van 19 september 2003 [1] heeft overwogen, ziet het hof geen aanleiding voor een ander oordeel. Uit dat arrest leidt het hof af dat artikel 6:10 Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing is in een geval als dit, waarin de vereffening (nog) niet is heropend, indien door of namens de voormalige vereffenaar of degene wiens belang rechtstreeks bij de vereffening is betrokken omdat hij een uitkering heeft ontvangen uit hetgeen na de voldoening van de schuldeisers van het vermogen van een ontbonden rechtspersoon was overgebleven, op naam van de ontbonden rechtspersoon een bezwaarschrift is ingediend. In dit geval is echter niet gebleken dat het bezwaarschrift is ingediend door één van de voornoemde personen. Dat betekent naar het oordeel van het hof dat er geen aanleiding bestaat om niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar met overeenkomstige toepassing van artikel 6:10 Awb achterwege te laten.
Tussenconclusie
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd en het beroep bij de rechtbank is ongegrond.
Ten aanzien van de proceskosten
4.5.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de vergoeding van het griffierecht;
  • verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, A.J. Kromhout en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is ondertekend door de griffier, en door A.J. Kromhout, aangezien de voorzitter is verhinderd deze te ondertekenen.
De griffier, Het oudste lid,
M.A.M. van den Broek A.J. Kromhout
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.