ECLI:NL:GHSHE:2023:600

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.319.630_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep wrakingsbeslissing rechtbank; rechtsmiddelenverbod en ontvankelijkheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Limburg, die verzoeker op 1 december 2022 niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn wrakingsverzoek tegen mr. W.J.J. Beurskens. Verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.G.A.M. Spoormans, heeft op 5 december 2022 hoger beroep ingesteld. De wrakingskamer heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld om het verzuim van ondertekening door een advocaat te herstellen, wat op 16 december 2022 is gebeurd. De behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 8 februari 2023, waarbij verzoeker is gehoord, maar de rechter niet aanwezig was. De wrakingskamer heeft vervolgens de vraag van ontvankelijkheid van verzoeker in het hoger beroep beoordeeld. Het hof overweegt dat er een rechtsmiddelenverbod geldt op de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank, maar dat dit verbod kan worden doorbroken indien er sprake is van fundamentele rechtsbeginselen die zijn veronachtzaamd. Verzoeker heeft verschillende doorbrekingsgronden aangevoerd, maar het hof oordeelt dat deze gronden niet opgaan. Uiteindelijk verklaart het hof verzoeker niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakingskamer
registratienummer: 200.319.630/01
zaaknummer eerste aanleg: 311199 / HA RK 22-274
beslissing van 17 februari 2023
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. H.G.A.M. Spoormans.
op het hoger beroep van
de beslissing van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 1 december 2022, met zaaknummer 311199 / HA RK 22-274, waarin de wrakingskamer verzoeker nietontvankelijk heeft verklaard in zijn wrakingsverzoek tegen mr. W.J.J. Beurskens, in diens hoedanigheid van rechter in de rechtbank Limburg, bij de behandeling van het verzoek met zaaknummer [nummer] , hierna: de rechter.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij e-mail bericht van 5 december 2022 heeft verzoeker aangegeven door middel van een “appelschrift” van zijn eigen hand hoger beroep te willen instellen tegen de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 1 december 2022.
1.2.
Bij brief van 7 december 2022 heeft de wrakingskamer verzoeker bericht dat zijn verzoek niet door een advocaat is ondertekend, terwijl ondertekening van het schriftelijke verzoek in hoger beroep door een advocaat verplicht is. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om het verzuim binnen twee weken na dagtekening van de brief te herstellen door het oorspronkelijk ingediende hoger beroep te laten ondertekenen door een advocaat.
1.3.
Bij brief van 16 december 2022 heeft mr. Spoormans aangegeven op te treden als advocaat van verzoeker en heeft hij het door hem ondertekende appelschrift - dat op enkele woorden na identiek is aan het door verzoeker zelf ingediende stuk - overgelegd. Daarmee is het verzuim hersteld.
1.4.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ter openbare zitting van 8 februari 2023 behandeld. Verzoeker is verschenen en gehoord. De rechter is op die zitting niet verschenen.
1.5.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en medegedeeld dat de wrakingskamer binnen 4 weken, of zoveel eerder als mogelijk, uitspraak zal doen.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de wrakingskamer van de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van verplichte procesvertegenwoordiging. Verzoeker verwijst naar de artikel 1.3.2 en 1.3.6 van het Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbank handel/voorzieningenrechter 2022 (hierna te noemen: LPR). Het LPR biedt de mogelijkheid om in persoon verweer te voeren. Het wrakingsverzoek is ten onrechte niet in behandeling genomen omdat het niet mede was ondertekend door een advocaat.
De termijn voor herstel was vervolgens uiterst kort. Op vrijdagmiddag 18 november 2022 om 15.27 uur ontving verzoeker via Zivver bericht dat hij op maandagochtend 21 november 2022 vóór 10.00 uur een door een advocaat ondertekend exemplaar van het wrakingsverzoek moest indienen. Die termijn is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid te kort. Dit klemt temeer nu verzoeker tot wraking was overgegaan omdat het verweerschrift dat bij de rechter was ingediend door zijn advocaat, niet is toegelaten en niet wordt meegenomen in de beslissing in de hoofdzaak, zodat verzoeker alleen nog in persoon verweer heeft kunnen voeren.
De niet-ontvankelijkverklaring van het wrakingsverzoek moet worden aangemerkt als een eindbeschikking, nu artikel 30 Rv spreekt van een verzoek tot wraking en niet van een vordering tot wraking. De aard van de wrakingsprocedure verzet zich ertegen dat de regels voor hoger beroep tegen incidentele vonnissen in een rolprocedure worden toegepast op het hoger beroep tegen de beslissing op het wrakingsverzoek.
Het niet inhoudelijk in behandeling nemen van het wrakingsverzoek en het geven van een zeer korte termijn voor herstel van het verzuim zijn tekortkomingen die zijn aan te merken als zodanig essentiële vormverzuimen dat doorbreking van het appelverbod daardoor wordt gerechtvaardigd. Verzoeker is ontvankelijk in zijn hoger beroep.

3.Beoordeling

ontvankelijkheid
3.1.
Voordat de wrakingskamer van het hof het hoger beroep eventueel inhoudelijk zal kunnen beoordelen, dient deze wrakingskamer allereerst de vraag te beantwoorden of verzoeker ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank.
3.2.
Krachtens artikel 39 lid 5 Rv staat tegen de bestreden beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank van 1 december 2022 geen voorziening open.
3.3.
Daarmee is sprake van een rechtsmiddelenverbod. Volgens vaste rechtspraak sedert HR 29 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4689 (Enka/Dupont), kan een rechtsmiddelenverbod echter doorbroken worden in het geval dat de rechter bij de behandeling van de zaak buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, die regeling ten onrechte heeft toegepast dan wel buiten toepassing heeft gelaten of bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
3.4.
Verzoeker heeft meerdere doorbrekingsgronden gesteld en is daarmee opgekomen tegen de bestreden beslissing. Nu een beroep op een doorbrekingsgrond ook in civiele wrakingszaken mogelijk is (HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3633) is verzoeker daarmee ontvankelijk in het hoger beroep en komt het hof toe aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.
de grieven
3.5.
De door verzoeker gestelde doorbrekingsgronden gaan niet op. De wrakingskamer overweegt daartoe het volgende.
3.6.
Voor zover verzoeker klaagt dat de rechter in de verzoekschriftprocedure over de verkoop van inbeslaggenomen aandelen ten onrechte meent dat sprake is van verplichte procesvertegenwoordiging, stelt verzoeker geen doorbrekingsgrond ten aanzien van de beroepen wrakingsbeslissing van de rechtbank.
3.7.
Voor zover verzoeker bedoelt te klagen dat (wrakings)wetsartikelen door de wrakingskamer van de rechtbank onjuist zijn toegepast, stelt verzoeker niet op welke wetsartikelen hij precies doelt.
3.8.
Voor zover verzoeker er op wijst dat de door de wrakingskamer van de rechtbank gestelde termijn om het (wrakings)verzoekschrift alsnog door een advocaat te laten ondertekenen heel kort was, blijkt uit de beroepen (wrakings)beslissing van de rechtbank dat verzoeker in reactie op de geboden herstelmogelijkheid terstond nadrukkelijk heeft volhard in zijn al meermalen geuite standpunt dat hij ondertekening door een advocaat, en dus ook voor het wrakingsverzoek, onnodig achtte. Nu daaruit niet alleen mocht worden afgeleid dat verzoeker geen gebruik zou
gaanmaken van de geboden herstelmogelijkheid maar hij daar bovendien bewust geen van gebruik van
wildemaken, kan zijn beklag over de korte duur van de hem geboden hersteltermijn hier verder onbesproken blijven omdat verzoeker zelf daardoor in ieder geval niet in zijn belangen is geschaad.
3.9.
Voor zover verzoeker meent dat de wettelijke ondertekeningseis door de advocaat niet gesteld mag worden, faalt dat eveneens.
3.9.1.
De wet (artikel 282 jo. 278 Rv) schrijft voor dat een verzoek- of verweerschrift moet zijn ondertekend door een advocaat, tenzij indiening bij de kantonrechter plaatsvindt of een bijzondere wet bepaalt dat dit niet hoeft. Bij gebreke van een wettelijke uitzondering daarop moest het (wrakings)verzoekschrift eerste aanleg dus zijn ondertekend door een advocaat.
3.9.2.
Het LPV voegt daar aan toe dat een belanghebbende
op de zitting(ook) zelf
mondelingverweer mag voeren. Voor zover verzoeker blijkens zijn verwijzing naar het LPV meent dat ook het LPV op de wettelijke ondertekeningseis dus een uitzondering kan en wil maken, faalt dat eveneens. Het LPV sluit aan op de wettelijke ondertekeningseis voor het (wrakings)verzoek- of verweerschrift en de daarin vervatte beschrijving dat zo een verzoek of verweer ook mondeling ter zitting kan worden gedaan, doet daaraan als zodanig niet af. Bovendien kan het LPV aan wettelijke vereisten ook niet afdoen, dat is aan de wetgever overgelaten.
3.10.
De slotsom is dat verzoeker weliswaar ontvankelijk is in het hoger beroep, maar dat de door verzoeker in zijn beroepschrift aangevoerde gronden, afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien, niet kunnen leiden tot een doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. Het hof zal verzoeker in zijn hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 1 december 2022, met zaaknummer 311199 / HA RK 22-274;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoeker, de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht en de rechter;
Aldus gegeven te ’s-Hertogenbosch op 17 februari 2023 door mr. M.G.W.M. Stienissen, voorzitter, mr R.R.M. de Moor en mr. A.C. Bosch, leden, bijgestaan door mr. L. Kramer, griffier.
Mr. M.G.W.M. Stienissen is buiten staat om deze beslissing te ondertekenen.