Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[de B.V.] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/399585 / KG ZA 22-346)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven, tevens inhoudende een wijziging van eis, en producties 1 tot en met 20;
- de memorie van antwoord, tevens antwoord op de gewijzigde eis, met producties 1 tot en met 6.
3.De beoordeling
- a. [geïntimeerde 1] is enig bestuurder van [de B.V.] .
- b. [geïntimeerde 1] heeft sinds 2007 via [de B.V.] activiteiten ontplooid met betrekking tot het werven van klanten, via leads, ten behoeve van verzekeringstussenpersonen in [plaats] . [geïntimeerde 1] heeft daartoe een concept ontwikkeld. Dit concept bestaat onder meer uit drie websites ( [website 1] , [website 2] en [website 3] ), een Facebookpagina en een Google Agenda. Met het concept kunnen leads worden gegenereerd en omgezet in afspraken.
- c. [geïntimeerde 1] is in het kader van zijn activiteiten in contact gekomen met de heren [persoon 1] en [persoon 2] , waarna zij spraken over de oprichting van een gezamenlijke vennootschap. Ook [persoon 3] werd daarbij betrokken. [persoon 3] had ook een website ontwikkeld ( [website 4] ) en een softwareapplicatie.
- d. De genoemde personen hebben op 4 februari 2019 [x] opgericht, met als aandeelhouders [geïntimeerde 1] (24%), [de BVBA] (28%, bestuurder [persoon 1] ), [persoon 2] (24%) en [persoon 3] (24%). De activiteiten van [x] bestaan uit het genereren van leads voor haar klanten met behulp van de door [geïntimeerde 1] ontwikkelde drie websites, de door [persoon 3] ontwikkelde website en softwareapplicatie en de door [geïntimeerde 1] ontwikkelde Facebookpagina en Google Agenda.
- e. De betrokkenen hadden de bedoeling om de samenwerking vast te leggen in een samenwerkings-/aandeelhoudersovereenkomst, maar daarover hebben zij uiteindelijk geen overeenstemming bereikt. Partijen hebben wel bepaalde deelafspraken gemaakt, waarna de activiteiten zijn gestart.
- f. Tussen partijen is een geschil gerezen omtrent de samenwerking.
- g. Op 22 juli 2019 is [geïntimeerde 1] als bezoldigd bestuurder ontslagen door de algemene vergadering van aandeelhouders, en is [persoon 2] als onbezoldigd bestuurder aangesteld.
- h. Begin 2020 hebben de discussies tussen de betrokkenen geleid tot een verdere escalatie en tot een feitelijke beëindiging van de samenwerking.
- i. Op enig moment zijn [x] , [de BVBA] en [persoon 2] (hierna: [x] c.s.) een bodemprocedure gestart tegen onder meer [geïntimeerde 1] , [de B.V.] en [persoon 3] . In die bodemprocedure hebben [x] c.s. op de voet van artikel 223 Rv enkele voorlopige voorzieningen voor de duur van het geding gevorderd. Dit heeft geleid tot een incidenteel vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 november 2020 met zaak-/rolnummer C/02/372406 / HA ZA 20-289. Bij dat vonnis heeft de rechtbank het [geïntimeerden] als voorlopige voorziening voor de duur van het geding op straffe van verbeurte van een dwangsom verboden om buiten [x] op concurrerende wijze voor de klanten van [x] werkzaam te zijn voor zover het gaat om (potentiële) [de BVBA] tussenpersonen, en de meer of anders gevorderde voorzieningen voor de duur van het geding afgewezen.
- j. In dezelfde bodemprocedure heeft de rechtbank op 28 juli 2021 een eindvonnis gewezen. In dat vonnis heeft de rechtbank het volgende overwogen met betrekking tot de in conventie gevorderde verklaring voor recht dat de inbreng van [geïntimeerde 1] (en [persoon 3] ) bij de oprichting van [x] het volledige concept omvat:
- k. Tegen het vonnis is hoger beroep ingesteld (door [x] c.s.). Dit hoger beroep is bij dit hof bekend onder nummer 200.305.548/01. Volgens de administratie van het hof staat de zaak op de rol van 7 maart 2023 voor memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
- l. Bij brief van 28 februari 2022 heeft [geïntimeerde 1] aan [x] het overeengekomen gebruiksrecht van de software en websites opgezegd per 1 april 2022.
- m. [geïntimeerde 1] heeft [x] bij brief van 19 juni 2022 bericht per 1 september 2022 weer te starten met leadwerving en leadverkoop met “al onze eigen websites”.
- n. [x] heeft daartegen bij brief van 30 juni 2022 bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij [geïntimeerde 1] bij deze brief verzocht en gesommeerd de inloggegevens van de websites, de Facebookpagina, [de softwareapplicatie] en de Google Agenda binnen twee weken te verstrekken.
- o. [geïntimeerde 1] heeft niet aan deze sommatie voldaan, waarna [x] bij inleidende dagvaarding van 4 augustus 2022 de onderhavige kortgedingprocedure aanhangig heeft gemaakt.
- I. [geïntimeerde 1] en/of [de B.V.] te verbieden gebruik te maken van het exclusieve gebruiksrecht van [x] van de websites [website 1] , [website 3] , [website 4] , [website 2] , [de facebookpagina] , [de softwareapplicatie] en/of de Google Agenda van [het Google account] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- II. [geïntimeerde 1] en/of [de B.V.] te gebieden om [x] onbelemmerde toegang te verschaffen en te blijven verschaffen tot voormelde websites, Facebookpagina, softwareapplicatie en/of de Google Agenda, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom, waaronder in ieder geval dient te worden verstaan dat:
- a. [x] de beschikking krijgt over de inloggegevens;
- b. een (eventuele) tweetrapsverificatie bij het inloggen wordt gedeactiveerd of gewijzigd;
- c. de Facebookpagina en de websites zichtbaar en toegankelijk worden en blijven op Facebook respectievelijk het internet;
- d. de inloggegevens van voormelde websites, Facebookpagina, softwareapplicatie en/of de Google Agenda niet worden aangepast, tenzij [geïntimeerde 1] en/of [de B.V.] daartoe genoodzaakt zijn omwille van een zwaarwegend belang en zij het bestuur van [x] daarover per omgaande inlichten onder vermelding van de aangepaste inloggegevens;
- [x] heeft voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen om een beoordeling van die vorderingen in kort geding te rechtvaardigen (rov. 3.4).
- [geïntimeerden] hebben het exclusief gebruiksrecht van de vier websites, de Facebookpagina, de software en de Google Agenda aan [x] verleend. Omdat partijen zich hebben verbonden tot een voortdurende prestatie gedurende een langere periode, is er sprake is van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd, waarin partijen niet hebben voorzien in opzegging (rov. 3.6).
- Uit de omstandigheid dat in de statuten van [x] is opgenomen dat de gebruiksrechten niet aan derden verkocht mogen worden is niet af te leiden dat daarmee ook is afgesproken dat de overeenkomst tot inbreng niet kan worden opgezegd (rov. 3.8).
- De overeenkomst kenmerkt zich door samenwerking en communicatie. Als een overeenkomst drijft op samenwerking en communicatie kan deze niet of nauwelijks worden voortgezet indien partijen niet meer samen door een deur kunnen, zoals in dit geval (rov. 3.9, eerste alinea).
- Bij de beantwoording van de vraag of de opzegging door [geïntimeerde 1] tegen 1 september 2022 aanvaardbaar is, is van belang dat [geïntimeerde 1] vanaf de jaren ’90 bezig is geweest met de ontwikkeling van de websites, dat [geïntimeerde 1] aanvankelijk was aangesteld als de bezoldigd bestuurder van [x] en dat hij al kort na de oprichting van [x] op 4 februari 2019 in de aandeelhoudersvergadering van 22 juli 2019 als zodanig is ontslagen, dat de samenwerking tussen partijen dertien maanden na de oprichting van [x] is gestopt, en dat [x] slechts een geringe omzet heeft, namelijk € 3.526,-- over de periode van maart 2020 tot en met december 2021 (rov. 3.9, tweede alinea).
- Gelet op de omstandigheden brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid niet mee dat opzegging slechts mogelijk is als daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat (rov. 3.10).
- De door [geïntimeerde 1] in acht genomen opzegtermijn van 6 maanden is redelijk, gelet op het feit dat het [geïntimeerden] in het vonnis van 28 juli 2021 is verboden om tot 1 september 2022 direct of indirect op een concurrente wijze voor de klanten van [x] werkzaam te zijn. Dit brengt mee dat gelet op de datum van het onderhavige kortgedingvonnis nog één week resteert waarin [x] nog gerechtigd is om gebruik te maken van de ingebrachte gebruiksrechten. Dit is een verwaarloosbaar belang (rov. 3.11).
- Of de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een vergoeding, kan in het midden blijven (rov. 3.12).
- Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [x] worden afgewezen (rov. 3.13).
- Op 1 september 2022 was het [geïntimeerden] volgens rov. 3.35 van het bodemvonnis van 28 juli 2021 en volgens onderdeel 4.5 van het dictum van dat vonnis weer toegestaan om op een concurrente wijze voor de klanten van [x] werkzaam te zijn.
- Per e-mail van 15 september 2022 heeft [geïntimeerde 1] klanten van [x] benaderd. In die e-mail heeft [geïntimeerde 1] onder meer vermeld dat hij binnenkort weer zal starten met [website 1] , zijnde een van de drie websites die hiervoor in rov. 3.1.2 onder b zijn genoemd.
- I. [geïntimeerde 1] en/of [de B.V.] te verbieden gebruik te maken van het exclusieve gebruiksrecht van [x] van de domeinnamen/websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , het door [x] overgenomen klantenbestand van [de B.V.] , [de facebookpagina] , [de softwareapplicatie] en/of de Google Agenda van [het Google account] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- II. [geïntimeerde 1] en/of [de B.V.] te gebieden om [x] onbelemmerde toegang te verschaffen en te blijven verschaffen tot de websites [website 1] , [website 2] en [website 3] , de Facebookpagina, softwareapplicatie en/of de Google Agenda, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom, waaronder in ieder geval dient te worden verstaan dat:
- a. [x] de beschikking krijgt over de inloggegevens;
- b. een (eventuele) tweetrapsverificatie bij het inloggen wordt gedeactiveerd of zodanig wordt gewijzigd dat de verificatie steeds uitsluitend rechtstreeks wordt verzonden naar het bestuur van [x] ;
- c. de Facebookpagina en de websites zichtbaar en toegankelijk worden en blijven op Facebook respectievelijk het internet;
- d. de inloggegevens van voormelde drie websites, Facebookpagina, softwareapplicatie en/of de Google Agenda niet worden aangepast;
- dat door [x] onvoldoende gemotiveerd is onderbouwd dat (de eigendom van) de vier websites en de facebookpagina zouden worden ingebracht;
- dat tussen partijen wel is afgesproken dat door [geïntimeerde 1] en [persoon 3] het exclusieve gebruiksrecht van de vier websites en de software zou worden ingebracht.
om een andere reden dan het maken van grote bestuursfouten waarvoor hij persoonlijk aansprakelijk zou zijn”. [x] heeft weliswaar gesteld dat [geïntimeerde 1] grote bestuursfouten heeft gemaakt, maar [geïntimeerden] hebben dat gemotiveerd betwist, en uit het verslag van de algemene vergadering van aandeelhouders van 22 juli 2019 blijkt niet dat enige bestuurdersfout van [geïntimeerde 1] de reden is geweest voor zijn ontslag als bestuurder. Het hof kan daarom binnen het kader van dit kort geding voorshands niet uitsluiten dat het [geïntimeerde 1] vrij stond om zijn inbreng uit [x] terug te halen.
- Tussen partijen staat vast dat hun samenwerking begin 2020 definitief is gestopt. De rechtbank heeft in rov. 3.35 van het vonnis van 28 juli 2021 in de bodemprocedure geoordeeld dat 1 maart 2020 moet worden gezien als datum waarop de samenwerking tussen partijen definitief is geëindigd. [x] heeft dus al bijna drie jaar geen gebruik kunnen maken van de onderdelen van het concept waaromtrent zij nu onder II een gebod vordert.
- In het verlengde daarvan staat vast dat de omzet die [x] met de onderdelen van het concept heeft gemaakt, zeer gering is geweest.
- Het hof neemt aan dat ook [geïntimeerden] in elk geval na het incidenteel vonnis van 11 november 2020, waarbij hun op straffe van verbeurte van een dwangsom is verboden om [x] te beconcurreren (welk verbod als gevolg van het eindvonnis van 28 juli 2021 is geëindigd op 1 september 2022), lange tijd geen gebruik hebben gemaakt van de betreffende onderdelen van het concept. Dit blijkt ook uit de hiervoor in rov. 3.3 genoemde e-mail van 15 september 2022, waarin [geïntimeerde 1] het voornemen uitspreekt om binnenkort weer met een van de websites te starten. Voorshands moet dus worden aangenomen dat de genoemde onderdelen van het concept lange tijd vrijwel niet zijn gebruikt (in elk geval van begin november 2020 tot medio september 2022) en dat in zoverre geen sprake is van een relevante naamsbekendheid bij potentiële klanten.
- [x] heeft na het ontstaan van het geschil diverse websites en daaraan gekoppelde applicaties ontwikkeld waarmee zij actief is, en zij heeft voor de ontwikkeling van die vervangende software in de bodemprocedure een schadevergoeding van ruim € 11.424,-- van [geïntimeerde 1] en [persoon 3] gevorderd (aldus blz. 3 sub 2.2 van het vonnis van 28 juli 2021 in de bodemprocedure), welke vordering overigens is afgewezen in het genoemde vonnis.