ECLI:NL:GHSHE:2023:530

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
200.306.932_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de opheffing van erfdienstbaarheid en noodzaak deskundigenonderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de vorderingen van de geïntimeerde, [geïntimeerde], zijn toegewezen. [geïntimeerde] had gevorderd dat de erfdienstbaarheid, die ten laste van de percelen van de appellanten, [appellanten], is gevestigd, zou worden erkend en dat de appellanten zouden worden veroordeeld om hangsloten te verwijderen die de doorgang belemmerden. De appellanten hebben in reconventie opheffing van de erfdienstbaarheid gevorderd, stellende dat [geïntimeerde] geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening ervan, nu er een alternatieve uitweg is. De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, maar de appellanten zijn in hoger beroep gegaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de erfdienstbaarheid is gevestigd en dat er geen gronden zijn voor opheffing. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] een redelijk belang heeft bij de handhaving van de erfdienstbaarheid, ook al is er een alternatieve uitweg. De belangen van de eigenaar van het dienende erf spelen geen rol bij de beoordeling van de opheffing. Het hof heeft ook geoordeeld dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid niet beperkt is tot [geïntimeerde] zelf, maar ook zijn bezoekers omvat. Het hof heeft besloten dat deskundigenonderzoek noodzakelijk is om te bepalen op welke wijze de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend, met inachtneming van de belangen van beide partijen.

De zaak is verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van beide partijen, waarbij zij hun standpunten over de deskundige(n) en de aan hen voor te leggen vragen kunnen toelichten. Het hof houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.306.932
arrest van 14 februari 2023
in de zaak van

1.[appellante] ,

2.
[appellant] ,
beiden wonende te [woonplaats]
appellanten,
hierna afzonderlijk aan te duiden als respectievelijk [appellante] en [appellant] en gezamenlijk (in meervoud) als [appellanten] ,
advocaat: mr. M.C.A.M. van der Meer te Tilburg,
tegen:
[geïntimeerde] ,
handelend onder de naam [handelsnaam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. D .C.W.J. Verstraten te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 januari 2022 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen vonnis van
8 december 2021 tussen [appellanten] als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie en [geïntimeerde] als eiser in conventie tevens verweerder in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/383722 / HA ZA 21-161)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep,
- de memorie van grieven tevens houdende akte vermeerdering van eis,
- de memorie van antwoord,
- de nagestuurde producties 9 tot en met 11 zijdens [appellanten] ,
- de mondelinge behandeling, waarbij [appellanten] spreekaantekeningen hebben
overgelegd.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten:
a. [geïntimeerde] is sinds 22 november 2017 eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Goirle, sectie [sectieletter] , nummer [sectieletter] - [sectienummer 1] en [sectieletter] - [sectienummer 2] (hierna: perceel [sectieletter] - [sectienummer 1] en perceel [sectieletter] - [sectienummer 2] ). Op dit perceel is ook de onderneming van [geïntimeerde] gevestigd. [geïntimeerde] handelt in personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. Tevens voert hij repartiewerkzaamheden uit. Voordien, sinds 2013, huurde [geïntimeerde] de percelen [sectieletter] - [sectienummer 1] en [sectieletter] - [sectienummer 2] .
b. [appellanten] zijn sinds 19 augustus 2019 eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Goirle, sectie [sectieletter] , nummer [sectieletter] - [sectienummer 3] en [sectieletter] - [sectienummer 4] (hierna: perceel [sectieletter] - [sectienummer 3] en perceel [sectieletter] - [sectienummer 4] ). [appellanten] verhuren de op voornoemde percelen aanwezige garageboxen.
c. Op perceel [sectieletter] - [sectienummer 4] bevindt zich een uitrit naar de [openbare weg] (hierna: de uitrit). De uitrit is met een schuifpoort afgesloten van de openbare weg (hierna: de schuifpoort). De schuifpoort is met sleutels afsluitbaar en kan handmatig open en dicht worden gemaakt.
[sectieletter] . De percelen [sectieletter] - [sectienummer 3] (van [appellanten] ) en [sectieletter] - [sectienummer 1] (van [geïntimeerde] ) grenzen aan elkaar. De percelen waren van 2005 tot 2020 middels een gesloten hekwerk (hierna: het hekwerk) van elkaar gescheiden.
e. In februari 2020 heeft [geïntimeerde] - zonder overleg met [appellanten] - in het hekwerk een poort aangebracht om zo via de percelen van [appellanten] een uitweg te verkrijgen naar de [openbare weg] .
f. [appellanten] hebben [geïntimeerde] de doorgang belemmerd door hangsloten aan het hekwerk te bevestigen.
g. Perceel [sectieletter] - [sectienummer 5] behoort in eigendom toe aan een derde en op dit perceel bevindt zich een uitrit naar de [straatnaam] .
h. De percelen als genoemd onder a tot en met g zijn als volgt gesitueerd (de kaart betreft een schematische weergave en is niet op schaal):
i. Ten laste van de percelen [sectieletter] - [sectienummer 3] en [sectieletter] - [sectienummer 4] en ten behoeve van het perceel
[sectieletter] - [sectienummer 1] bestaat een erfdienstbaarheid van weg over een breedte van drie meter om van het perceel [sectieletter] - [sectienummer 1] via de percelen [sectieletter] - [sectienummer 3] en [sectieletter] - [sectienummer 4] bij de openbare weg de [openbare weg] te komen (hierna: de erfdienstbaarheid).
j. Ten laste van perceel [sectieletter] - [sectienummer 5] en ten behoeve van het perceel [sectieletter] - [sectienummer 2] bestaat een erfdienstbaarheid van weg om van het perceel [sectieletter] - [sectienummer 2] via perceel [sectieletter] - [sectienummer 5] van en naar de openbare weg, de [straatnaam] , te gaan.
k. [geïntimeerde] heeft een adres aan de [straatnaam] en maakt (sinds 2013) gebruik van laatstgenoemde erfdienstbaarheid om van en naar de openbare weg te gaan.
3.2.
In de procedure bij de rechtbank heeft [geïntimeerde] (in conventie) - samengevat -, gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat de erfdienstbaarheid (als omschreven onder 3.1. onder i) bestaat, [appellanten] veroordeelt om de hangsloten (als genoemd onder 3.1. onder f) te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag(deel), en [appellanten] veroordeelt in de proces- en nakosten.
3.3.
[appellanten] hebben gemotiveerd verweer gevoerd en (in reconventie) - samengevat - opheffing gevorderd van de erfdienstbaarheid, al dan niet onder te stellen voorwaarden als bedoeld in artikel 5:79 BW, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
3.4.
[appellanten] hebben kort samengevat aan hun vordering ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid nu er via de [straatnaam] een uitweg is en deze uitweg ook eenvoudiger te bereiden is dan de uitweg via de [openbare weg] .
3.5.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.6.
In het vonnis van 8 december 2021 zijn de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom is gematigd en gemaximeerd tot een bedrag van € 25.000,00. De vordering van [appellanten] is afgewezen.
3.7.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] een kort geding aanhangig gemaakt. In die procedure heeft hij als voorlopige voorziening - samengevat - gevorderd dat de weg van de huidige draaipoort richting de [openbare weg] , volledig vrijgemaakt wordt en gehouden door aanwezige obstakels weg te nemen en weg te houden en [geïntimeerde] toegang te verschaffen primair door de schuifpoort aan de [openbare weg] open te houden van maandag tot en met vrijdag tussen 8.00 en 18.00 uur, subsidiair de schuifpoort te automatiseren, meer subsidiair door afgifte van de sleutel van de schuifpoort en nog meer subsidiair door het verschaffen van toegang. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 21 maart 2022 de gevorderde afgifte van de sleutel van de schuifpoort toegewezen en de vorderingen voor het overige afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog daartoe als volgt, geciteerd voor zover hier van belang:
“3.6. In dit verband kan van [geïntimeerde] worden verlangd dat hij, komend vanaf zijn erf niet vanuit het midden van de doorgang maar zo links mogelijk het erf van [appellant] oprijdt. Leidend is daarbij het uitgangspunt dat personenauto’s en campers van gemiddelde afmetingen over een breedte van 3 meter zonder bijzondere manoeuvres hun weg kunnen vervolgen naar de uitgang aan de [openbare weg] . Hiervan is sprake als de draaipoort in het hekwerk (gezien vanaf het perceel van [geïntimeerde] ) naar links zou worden verplaatst, zijnde de door [appellant] aangegeven gewenste locatie voor toegang tot zijn perceel. Tijdens de
mondelinge behandeling is namens [geïntimeerde] erkend dat het hekwerk met draaipoort zonder overleg met [appellant] is geplaatst. Het is niet aan [geïntimeerde] alleen om te bepalen van waar hij toegang krijgt tot het perceel van [appellant] en daarmee de mogelijkheden voor [appellant] om zijn perceel (optimaal) te gebruiken te beperken. Daarnaast worden in de dagvaarding door [geïntimeerde] beschouwingen gegeven hoe volgens hem de te verlenen doorgang zou moeten lopen. Bij het volledig vrij houden en vrij maken van de uitrit vanaf de huidige draaipoort richting de [openbare weg] zou [geïntimeerde] echter een ruimer recht van erfdienstbaarheid creëren dan een erfdienstbaarheid van drie meter breed. De primaire vordering om [appellant] te veroordelen om de weg vanaf de huidige draaipoort, richting de [openbare weg] , volledig vrij te maken en vrij te houden door aanwezige obstakels weg te nemen en weg te houden wordt, gelet op het vorenstaande, afgewezen nu, zoals uit het hiervoor overwogene volgt, van [geïntimeerde] verlangd kan worden dat hij zijn draaipoort aanpast om zo de voor het dienend erf minst bezwarende weg vrij te maken.”
3.8.
[appellanten] hebben zes grieven tegen het bestreden eindvonnis van 8 december 2021 aangevoerd. Zij hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] (in conventie) en tot het alsnog toewijzen - al dan niet middels de vermeerdering van eis - van haar vordering (in reconventie). Deze houdt in: opheffing van het mogelijke recht van weg van [geïntimeerde] over het terrein van [appellanten] onder afsluiting van de poort tussen de percelen van partijen en teruggave van de sleutel door [geïntimeerde] van de poort van [appellanten] aan hen.
3.9.
[appellanten] leggen aan hun vordering in hoger beroep ook artikel 5:78 BW ten grondslag. Voorts stellen zij zich op het standpunt dat de erfdienstbaarheid beperkt is tot het gebruik daarvan door [geïntimeerde] : het gebruik strekt zich niet uit tot de bezoekers van [geïntimeerde] .
3.10.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis. Voorts verzoekt [geïntimeerde] - zo staat in randnummer 34 van de memorie van antwoord - het hof in zijn arrest te vermelden op welke wijze de erfdienstbaarheid moet worden ingevuld.
3.11.
Met de grieven is het geschil tussen partijen in volle omvang aan het hof voorgelegd.
3.12.
[geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijzing van [appellanten] Het hof
ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
3.13.
Als tijdens de mondelinge behandeling gebleken, is tussen partijen niet in geschil dat de erfdienstbaarheid is gevestigd en tot op heden is blijven voortbestaan. Wel is in geschil of er gronden zijn om tot opheffing van de erfdienstbaarheid te komen.
Opheffing van de erfdienstbaarheid
3.14.
[appellanten] stellen dat [geïntimeerde] niet langer een belang heeft bij de erfdienstbaarheid nu deze slechts is gevestigd omdat er geen andere uitweg was om van perceel [sectieletter] - [sectienummer 1] van en naar de openbare weg te gaan. Nu de (voormalig) eigenaren van perceel [sectieletter] - [sectienummer 1] in ieder geval sinds 2005 altijd via perceel [sectieletter] - [sectienummer 5] van en naar de openbare weg (de [straatnaam] ) zijn gegaan, heeft [geïntimeerde] geen belang meer bij de erfdienstbaarheid. Sinds 2005 is er geen gebruik gemaakt van de erfdienstbaarheid. Dat is verklaarbaar nu de route over perceel [sectieletter] - [sectienummer 5] veel overzichtelijker en dus veiliger alsook adequater is. Aldus kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongewijzigde instandhouding van de erfdienstbaarheid niet worden gevergd, aldus [appellanten] Door wel gebruik te willen maken van de erfdienstbaarheid, terwijl er een uitweg over perceel [sectieletter] - [sectienummer 5] is op grond van een erfdienstbaarheid welke gevestigd is ten behoeve van perceel [sectieletter] - [sectienummer 2] , is er sprake van misbruik van omstandigheden. [appellanten] stellen belang te hebben bij afsluiting van hun percelen, daar op hen de plicht rust om ervoor te zorgen dat huurders van de op de percelen van [appellanten] aanwezige garageboxen veilig hun spullen kunnen stallen. De belangenafweging dient dan ook in het voordeel van [appellanten] uit te vallen, aldus nog steeds [appellanten]
3.15.
Ingevolge het bepaalde in artikel 5:79 BW kan de rechter op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid opheffen, indien de uitoefening daarvan onmogelijk is geworden of de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang bij de uitoefening meer heeft, en het niet aannemelijk is dat de mogelijkheid van uitoefening of het redelijk belang daarbij zal terugkeren. Ten aanzien van het ontbreken van redelijk belang geldt dat de beoordelingsmaatstaf van deze bepaling alleen uitgaat van het belang van de gerechtigde bij de uitoefening van zijn recht, hetgeen betekent dat de belangen van de eigenaar van het dienende erf bij opheffing geen rol spelen, behoudens in het geval van misbruik van bevoegdheid (HR 21 december 2018, ECLI:Nl:HR:2018:2373).
3.16.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] een redelijk belang heeft bij handhaving van de erfdienstbaarheid. Dat een redelijk belang al zou ontbreken, omdat er een andere uitweg via perceel [sectieletter] - [sectienummer 5] is, gaat uit van een te beperkte uitleg van artikel 5:79 BW. Voor opheffing dient voorts niet aannemelijk te zijn dat het redelijk belang bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid terugkeert. De erfdienstbaarheid die ten laste van perceel [sectieletter] - [sectienummer 5] en ten behoeve van het perceel [sectieletter] - [sectienummer 2] is gevestigd, maakt het mogelijk dat [geïntimeerde] (als eigenaar is van zowel perceel [sectieletter] - [sectienummer 2] als perceel [sectieletter] - [sectienummer 1] ) ook ten behoeve van perceel
[sectieletter] - [sectienummer 1] van die erfdienstbaarheid gebruik kan maken. Dit betekent echter niet dat aan de eigenaar van perceel [sectieletter] - [sectienummer 1] een zelfstandig recht toekomt om over perceel [sectieletter] - [sectienummer 5] te gaan. Op het moment dat perceel [sectieletter] - [sectienummer 2] niet in langer in dezelfde hand is als perceel [sectieletter] - [sectienummer 1] , komt voor laatstgenoemd perceel de mogelijkheid om via perceel [sectieletter] - [sectienummer 5] naar de openbare weg te gaan, te ontvallen. Het is aannemelijk dat op dàt moment het redelijk belang bij de uitoefening zal terugkeren. In het midden kan worden gelaten of [geïntimeerde] onder de huidige situatie al dan niet een redelijk belang heeft bij de erfdienstbaarheid. [appellanten] hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die nopen tot een ander oordeel. Het voorgaande betekent ook dat van misbruik van recht (in de zin van artikel 3:13 BW) door [geïntimeerde]
geen sprake is. Nu de belangen van de eigenaar van het dienende erf geen rol spelen bij de opheffing en van misbruik van recht niet is gebleken, komt het hof in het kader van artikel 5:79 BW niet toe aan een belangenafweging.
3.17.
Opheffing van een erfdienstbaarheid op vordering van de eigenaar van het dienend erf kan voorts op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de erfdienstbaarheid niet van de eigenaar van het dienende erf kan worden gevergd.
3.18.
Voor zover [appellanten] hebben getracht te betogen dat de onvoorziene omstandigheid die tot opheffing noopt, gelegen is in de aanwezigheid van een alternatief om perceel [sectieletter] - [sectienummer 1] te ontsluiten, kan dit niet leiden tot een geslaagd beroep op opheffing. Vereist is immers dat ten gevolge van de onvoorziene omstandigheid het nadeel voor de eigenaar van het dienende erf aanzienlijk groter is geworden dan bij het ontstaan van de erfdienstbaarheid voorzienbaar was (Parl. Gesch. BW Boek 5, p. 274). Zonder nadere toelichting van [appellanten] valt niet in te zien hoe het bestaan van de alternatieve uitweg via de [straatnaam] , het nadeel van de eigenaren van de percelen [sectieletter] - [sectienummer 3] en [sectieletter] - [sectienummer 4] groter maakt.
Uitoefening van de erfdienstbaarheid
3.19.
Voor de exploitatie van een bedrijfsperceel is het essentieel bereikbaar te zijn voor
bezoekers. Reeds ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid maakten de percelen
[sectieletter] - [sectienummer 3] , [sectieletter] - [sectienummer 4] en [sectieletter] - [sectienummer 1] deel uit van een bedrijventerrein, en was perceel [sectieletter] - [sectienummer 1] alleen op grond van de erfdienstbaarheid bereikbaar. Daarmee is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de toenmalig eigenaren van hiervoor genoemde percelen voor ogen hadden dat ook de bezoekers van perceel [sectieletter] - [sectienummer 1] van die erfdienstbaarheid gebruik mogen maken. Het gebruik van de erfdienstbaarheid is dan ook niet beperkt tot gebruik door [geïntimeerde] , maar strekt zich uit tot het bezoekers van perceel [sectieletter] - [sectienummer 1] .
3.20.
Voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid dient [geïntimeerde] (en haar bezoekers) gebruik te kunnen maken van percelen [sectieletter] - [sectienummer 3] en [sectieletter] - [sectienummer 4] . Dit betekent dat [appellanten] geen zaken op voornoemde percelen mogen aanbrengen die aan dat gebruik in de weg staan. In het midden kan blijven of het hekwerk dat door de rechtsvoorgangers van [appellanten] is aangebracht mandelig is en [geïntimeerde] een inbreuk heeft gemaakt op het uit die beweerdelijke mandeligheid voortvloeiende eigendomsrecht van [appellanten] door in dat hekwerk een poort aan te brengen. Zelfs als [geïntimeerde] in strijd heeft gehandeld met een aan [appellanten] toekomend eigendomsrecht, rechtvaardigt dat niet dat de percelen (weer) afgesloten mogen worden. Afsluiting verhindert immers de uitoefening van de erfdienstbaarheid.
3.21.
Tussen partijen is niet in geding dat [geïntimeerde] op grond van de erfdienstbaarheid over een drie meter brede strook mag gaan over de percelen van [appellanten] Wel is in geding waar die strook ligt. Gezien hetgeen [appellanten] hebben gesteld onder de grieven 3 en 4 over de uitvoering van de erfdienstbaarheid, hun verzoek aan het hof tijdens de mondelinge behandeling om de uitvoering te bepalen, en het gelijkluidend verzoek van [geïntimeerde] (als opgenomen in de memorie van antwoord), komt het hof toe aan de beantwoording van de vraag op welke wijze de erfdienstbaarheid dient te worden uitgevoerd.
3.22.
[appellanten] voeren aan dat de uitvoering van de erfdienstbaarheid op de voor het dienend erf minst bezwarende wijze dient te geschieden. Zij verzoeken het hof daarbij acht te slaan op hetgeen de voorzieningenrechter in het vonnis van 21 maart 2022 hieromtrent heeft overwogen. Voorts merken zij op dat een ruime bocht op perceel [sectieletter] - [sectienummer 3] niet wenselijk is, omdat de huurders van de garagebox op perceel [sectieletter] - [sectienummer 3] op het perceel een container hebben staan van 6 meter. Wat betreft perceel [sectieletter] - [sectienummer 4] staat het, aldus [appellanten] , [geïntimeerde] vrij om over het midden van het perceel naar de [openbare weg] te rijden. De minst bezwarende wijze van uitoefening volgens [appellanten] is op de navolgende tekening met geel ingetekend (de kaart betreft een schematische weergave en is niet op schaal):
3.23.
[geïntimeerde] voert aan dat van hem niet verwacht kan worden dat hij direct na het passeren van het hekwerk, zoals door [appellanten] als minst bezwarende wijze aangeduid, links aanhoudt op perceel [sectieletter] - [sectienummer 3] . Die bocht is te krap, zeker wanneer het grotere voertuigen betreft. Door de bocht naar links over perceel [sectieletter] - [sectienummer 3] ruimer te nemen, kunnen onoverzichtelijke en gevaarlijke verkeerssituatie worden voorkomen. Wanneer de container die is geplaatst op perceel [sectieletter] - [sectienummer 3] aan het nemen van een grotere bocht in de weg staat, is het aan de huurders van perceel [sectieletter] - [sectienummer 3] een kleinere container te plaatsen. [geïntimeerde] verzoekt het hof de uitvoering van de erfdienstbaarheid als volgt vast te stellen (de kaart betreft een schematische weergave en is niet op schaal):
3.24.
Aan de eigenaar van het dienende erf mag niet meer overlast worden aangedaan dan redelijkerwijs voor een behoorlijke uitoefening van het recht noodzakelijk kan worden geacht. Of de uitoefening van de erfdienstbaarheid zoals in de tekening onder overweging
3.23.
als ‘behoorlijk’ kan worden aangemerkt, wordt door [geïntimeerde] betwist. Het hof acht op dit punt een deskundigenonderzoek noodzakelijk.
3.25.
Het hof is voornemens de navolgende uitgangspunten ten grondslag te leggen aan de door de deskundige te beantwoorden vragen:
- de uitoefening van de erfdienstbaarheid moet op de voor het dienend erf minst bezwarende wijze te geschieden,
- de strook waarover de eigenaar van het heersend erf mag gaan is drie meter breed,
- voertuigen die zich in het dagelijks verkeer over een strook van drie meter kunnen verplaatsen, dienen gebruik te kunnen maken van de erfdienstbaarheid,
- geen rekening dient te worden gehouden met de plaats van de door [geïntimeerde]
aangebrachte poort in het hekwerk. Het hof is het eens met wat de voorzieningenrechter hieromtrent heeft overwogen in rechtsoverweging 3.6. van het vonnis van 21 maart 2022 en verwijst daarvoor naar overweging 3.7. van dit arrest,
- wel dient rekening te worden gehouden met de op perceel [sectieletter] - [sectienummer 3] aanwezige container van zes meter.
3.26.
Het hof is voornemens aan de te benoemen deskundige(n) de volgende vragen voor te leggen:
1. Kunnen voertuigen die zich in het dagelijks verkeer over een strook van drie meter verplaatsen, (verkeersveilig) gebruik maken van de erfdienstbaarheid zoals op de tekening onder overweging 3.23. opgenomen?
2. Zo nee, welke (verkeersveilige) wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid
maakt het gebruik door voornoemde voertuigen wel mogelijk?
3. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter
volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
3.27.
Het hof is gelet op de omstandigheden van dit geding voornemens de kosten van de
deskundige voorshands gelijkelijk ten laste van partijen te brengen.
3.28.
Partijen kunnen zich bij akte uitlaten over het aantal, de deskundigheid, de - bij voorkeur eensluidend - persoon van de te benoemen deskundige(n) en het voorschot. Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen en de door het hof geformuleerde uitgangspunten.
3.29.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De uitspraak

Het hof:
4.1.
verwijst de zaak naar de rol van 28 maart 2023 voor akte aan de zijde van beide partijen met de hiervoor in rechtsoverweging 3.28. vermelde doeleinden,
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Arnoldus- Smit, K.J.H. Hoofs en J.C.J. van Craaikamp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 februari 2023.
griffier rolraadsheer