Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
1.[appellante] ,
[appellant] ,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de vorderingen van de geïntimeerde, [geïntimeerde], zijn toegewezen. [geïntimeerde] had gevorderd dat de erfdienstbaarheid, die ten laste van de percelen van de appellanten, [appellanten], is gevestigd, zou worden erkend en dat de appellanten zouden worden veroordeeld om hangsloten te verwijderen die de doorgang belemmerden. De appellanten hebben in reconventie opheffing van de erfdienstbaarheid gevorderd, stellende dat [geïntimeerde] geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening ervan, nu er een alternatieve uitweg is. De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, maar de appellanten zijn in hoger beroep gegaan.
Het hof heeft vastgesteld dat de erfdienstbaarheid is gevestigd en dat er geen gronden zijn voor opheffing. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] een redelijk belang heeft bij de handhaving van de erfdienstbaarheid, ook al is er een alternatieve uitweg. De belangen van de eigenaar van het dienende erf spelen geen rol bij de beoordeling van de opheffing. Het hof heeft ook geoordeeld dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid niet beperkt is tot [geïntimeerde] zelf, maar ook zijn bezoekers omvat. Het hof heeft besloten dat deskundigenonderzoek noodzakelijk is om te bepalen op welke wijze de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend, met inachtneming van de belangen van beide partijen.
De zaak is verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van beide partijen, waarbij zij hun standpunten over de deskundige(n) en de aan hen voor te leggen vragen kunnen toelichten. Het hof houdt verdere beslissingen aan.