ECLI:NL:GHSHE:2023:525

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
200.300.241_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen Vereniging van Eigenaars en appartementseigenaar over hoogte van vordering en rente

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appartementseigenaar, aangeduid als [appellant], en de Vereniging van Eigenaars (VvE) van het appartementencomplex. De appellant is eigenaar van een appartementsrecht en lid van de VvE. Het geschil betreft de hoogte van de bedragen die de appellant aan de VvE verschuldigd is, waaronder VvE-bijdragen en verwarmingskosten. De kantonrechter had de appellant eerder veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.806,57, maar de appellant is in verzet gegaan tegen deze veroordeling. In hoger beroep vordert de appellant dat het eerdere vonnis wordt vernietigd en dat de VvE wordt veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 9.131,59.

De VvE heeft in hoger beroep haar vordering gewijzigd en vordert nu betaling van € 5.286,75 aan VvE-bijdragen, € 2.873,35 aan verwarmingskosten en € 783,01 aan buitengerechtelijke incassokosten. Het hof heeft de vordering van de VvE beoordeeld en vastgesteld dat de maandelijkse bijdrage die de appellant verschuldigd is € 181,93 bedraagt, wat leidt tot een totaalbedrag van € 14.554,40 over de periode van mei 2014 tot en met december 2020. Na verrekening van eerdere betalingen, komt het hof tot de conclusie dat de appellant € 5.286,75 aan VvE-bijdragen verschuldigd is.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de VvE met betrekking tot de verwarmingskosten van € 2.873,35 toewijsbaar geacht, omdat de appellant deze kosten onvoldoende heeft betwist. Het hof heeft de appellant veroordeeld tot betaling van in totaal € 8.160,10, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De kosten van de procedure in hoger beroep zijn eveneens voor rekening van de appellant gesteld. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd, en heeft opnieuw recht gedaan op de vorderingen van de VvE.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.300.241/01
arrest van 14 februari 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. C.G.A. Mattheussens te Roosendaal,
tegen
de vereniging van eigenaars
Vereniging van Eigenaars [straatnaam 1] 82 t/m 100 (even) en [straatnaam 2] 2 t/m 80 (even nummers) te [plaats],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de VvE,
advocaat: mr. T.M. Kools te Roosendaal,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 9 november 2021 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, onder zaaknummer 7815485 gewezen vonnis van 9 juni 2021.

5 Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 9 november 2021 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 januari 2022;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties en eiswijziging;
  • de akte van [appellant] met producties;
  • de antwoordakte van de VvE.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

1.2.3.4.5.

6. De feiten

6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten. [appellant] is eigenaar van het appartementsrecht, plaatselijk bekend als [straatnaam 1] 102 te [plaats] (hierna: het appartement) en is lid van de VvE. Tussen partijen bestaat een geschil over de hoogte van het bedrag dat [appellant] aan de VvE dient te betalen.

7.Het geschil

7.1.
De kantonrechter heeft [appellant] bij verstek veroordeeld tot betaling van € 6.274,08 in hoofdsom. [appellant] is in verzet gegaan. In het verzetvonnis van 9 juni 2021 heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling van € 10.806,57 en € 721,01 te vermeerderen met de wettelijke rente. [appellant] is ook in de proceskosten veroordeeld.
7.2.
[appellant] vordert in hoger beroep dat het vonnis van 9 juni 2021 wordt vernietigd, dat hij wordt ontheven van de veroordelingen die in het verstekvonnis zijn uitgesproken en dat de VvE wordt veroordeeld om € 9.131,59 aan hem terug te betalen (met rente) en dat de VvE wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.
7.3.
Na wijziging van eis in hoger beroep vordert de VvE betaling van de volgende bedragen:
  • € 5.286,75 (VvE-bijdragen)
  • € 2.873,35 (verwarmingskosten)
  • € 489,34 (verschenen rente)
  • € 783,01 (buitengerechtelijke incassokosten)
Met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van beide instanties.
7.4.
Tegen de wijziging van eis van de VvE heeft [appellant] geen bezwaar gemaakt. Het hof acht de eiswijziging toelaatbaar en zal daarop beslissen.

8.De beoordeling

8.1.
In dit hoger beroep is aan de orde hoe hoog de toewijsbare vordering van de VvE was. De vraag of aan het verstek- en/of verzetvonnis in eerste aanleg is voldaan, staat daar los van. Voor zover [appellant] aan het vonnis in eerste aanleg heeft voldaan, moet dat verrekend worden bij de tenuitvoerlegging van dit arrest, maar die bedragen worden – nu het hier gaat om betalingen die [appellant] onder protest heeft gedaan en waarvan hij in hoger beroep ook gedeeltelijk terugbetaling vordert – niet in mindering gebracht op de toewijsbare vordering van de VvE. (Zie rechtsoverweging 8.10 hierna voor de hoogte van de verschuldigde vertragingsrente.)
VvE-bijdragen
8.2.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de maandelijkse bijdrage die [appellant] verschuldigd is € 181,93 bedraagt. De vordering van de VvE ziet op de periode mei 2014 tot en met december 2020: in totaal 80 maanden. Het totale te betalen bedrag over die periode is dus € 14.554,40. De VvE erkent dat daarop in mindering € 7.718,41 is betaald (conform haar productie H in hoger beroep). Ook de betaling van € 1.549,24 van 31 augustus 2017 aan Syncasso, strekt – ook volgens de VvE – in mindering op haar vordering.
8.3.
Het hof gaat niet mee in de berekeningen van [appellant] over het bedrag dat de VvE, volgens [appellant] , in de procedure vordert of gevorderd heeft. Alleen de vordering na eisvermindering (zoals door het hof weergegeven in rechtsoverwegingen 7.3 en 8.2) ligt ter beoordeling voor. Tegen de uitgangspunten die de VvE hanteert, namelijk 80 maandtermijnen van € 181,93 waarop € 7.718,41 en € 1.549,24 in mindering strekken, voert [appellant] verder geen zelfstandig verweer. De vordering van de VvE uit hoofde van de niet (volledig) betaalde maandelijkse VvE-bijdragen bedraagt daarom € 5.286,75 in hoofdsom.
verwarmingskosten
8.4.
In het vonnis heeft de kantonrechter een bedrag van € 3.426,69 toegewezen aan onbetaald gelaten verwarmingskosten. Het beroep op verrekening en opschorting van [appellant] heeft de kantonrechter verworpen en daartegen is geen grief gericht. In hoger beroep voert [appellant] aan dat de vordering van de VvE € 1.228,14 zou bedragen. In reactie daarop stelt de VvE dat [appellant] aan verwarmingskosten onbetaald heeft gelaten:
afrekening 2014/15 € 103.85
afrekening 2015/16 nihil
afrekening 2016/17 € 576,79
afrekening 2017/18 € 750,10 en 214,47
afrekening 2018/19 € 846,73
afrekening 2019/20 € 381,41
totaal: € 2.873,35
De VvE heeft de desbetreffende afrekeningen in het geding gebracht. [appellant] is in de gelegenheid gesteld om bij akte op de (laatste) afrekening(en) te reageren en heeft daarbij geen verweer gevoerd tegen de juistheid van de afrekeningen. Het hof is daarom van oordeel dat [appellant] de door de VvE onderbouwde vordering ter zake van verwarmingskosten onvoldoende onderbouwd heeft betwist, zodat die vordering is komen vast te staan.
8.5.
De vordering van de VvE uit hoofde van de niet betaalde verwarmingskosten is daarom tot een bedrag van € 2.873,35 in hoofdsom toewijsbaar.
Buitengerechtelijke kosten
8.6.
Het verschuldigde bedrag in hoofdsom bedraagt € 8.160,10 (€ 5.286,75 +
€ 2.873,35). De toewijsbare buitengerechtelijke kosten bedragen (op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW, artikel 6:96 lid 5 en artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten) € 783,01. [appellant] richt geen uitgewerkte grief tegen het oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor toewijzing van deze buitengerechtelijke kosten is voldaan, maar voert aan dat de feitelijke kosten voor voldoening buiten rechte voor de VvE lager zijn geweest. De wettelijke regeling abstraheert echter van de kosten van de daadwerkelijk verrichte incassohandelingen en het hof komt daarom niet toe aan het toetsen van de hoogte van de daadwerkelijk kosten van de VvE. De gevorderde incassokosten zijn toewijsbaar.
Betalingen
8.7.
[appellant] heeft betalingen gedaan aan de deurwaarder en aan de advocaat van de VvE. Deze betalingen zien op de executie van een vonnis van 2014, het verstekvonnis van 2019 en het verzetvonnis van 2021. Het gaat om een betaling van € 9.131,59 door [appellant] op 28 mei 2019 betaald aan de deurwaarder. Op 21 juli 2021 heeft [appellant] een bedrag van € 4.331,38 betaald op de derdenrekening van mr. Kools.
8.8.
Uit niets blijkt dat de VvE in deze procedure betaling vordert van het vonnis van 2014 of van VvE-bijdragen die in dat vonnis al zijn toegewezen. Het vonnis van 2014 en de executie ervan staan dus los van deze procedure. Bedragen die [appellant] uit hoofde van dat vonnis heeft betaald aan de VvE zijn niet relevant voor de beoordeling van het onderhavige geschil.
8.9.
De bedragen die zijn betaald in het kader van de executie van het verstek- en het verzetvonnis, worden voor het bepalen van de hoogte van de vordering niet in mindering gebracht op de vordering van de VvE. In hoger beroep is aan de orde in hoeverre de veroordeling van [appellant] tot betaling juist was. De vraag of hij voldaan heeft aan het bestreden vonnis is een andere. [appellant] zal ook in hoger beroep tot betaling worden veroordeeld. De betalingen van [appellant] van de in het bestreden vonnis toegewezen bedragen, strekken uiteraard wel in mindering op wat [appellant] op basis van de veroordeling in hoger beroep nog aan de VvE verschuldigd is. De VvE kan niet tweemaal aanspraak maken op betaling van dezelfde hoofdsommen.
Rente
8.10.
De VvE vordert € 489,34 aan reeds verschenen rente en onderbouwt die vordering met een renteberekening. [appellant] voert verweer en onderbouwt zijn verweer met een eigen renteberekening.
8.11.
Het hof zal niet zelf de verschuldigde rente berekenen, maar [appellant] veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de betreffende facturen tot de dag der voldoening. Daarbij geldt wel dat de VvE haar rentevordering uitdrukkelijk heeft beperkt tot € 489,34. Meer dan dat kan daarom niet toegewezen worden.
8.12.
Bij de berekening van de verschuldigde wettelijke rente moet rekening gehouden worden met de betalingen van in totaal € 7.718,41 (conform productie H in hoger beroep van de VvE) en de betaling van € 1.549,24 van 31 augustus 2017, die de VvE niet kenbaar in haar renteberekening heeft betrokken.
8.13.
De door [appellant] gedane betaling van € 9.131,59 is betaald op de derdenrekening van de deurwaarder, in afwachting van het vonnis in eerste aanleg. Dat betekent dat het hier – uitdrukkelijk – geen betaling aan de VvE is: het bedrag vloeide op dat moment immers niet in het vermogen van de VvE. Pas op het moment dat het vonnis in eerste aanleg werd gewezen, op 9 juni 2021, kan deze betaling, voor zover die ziet op de hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten waarvan de VvE in deze procedure betaling vordert, aangemerkt worden als betaling aan de VvE.
8.14.
Het hof volgt [appellant] niet in zijn betoog dat het niet in lijn zou zijn met de aard en de strekking van de afspraak dat hij ook na 28 mei 2019 rente verschuldigd zou zijn. Met de betaling op de derdenrekening bewerkstelligde [appellant] dat verdere executiemaatregelen zouden uitblijven. Hij stelt geen feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat partijen de in dat verband gemaakte afspraken over en weer redelijkerwijs zo hebben mogen begrijpen dat de VvE ook afstand zou doen van haar rentevordering over de onbetaald gelaten bedragen na 28 mei 2019.
8.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat de betaling op 21 juli 2021 van € 4.331,38 een betaling is aan de VvE. De VvE vordert ook geen rente over de hoofdsom na die periode.
Bewijs
8.16.
Aangezien de VvE erkent dat de betaling van € 1.549,24 in mindering strekt op haar vordering, komt het hof op dat punt aan bewijslevering niet toe. Verder hebben partijen geen concrete, voldoende onderbouwde stellingen ingenomen die tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden. Het leveren van bewijs is daarom niet nodig voor de beslissing.
Slotsom
8.17.
Gelet op de eiswijziging van de VvE kunnen het vonnis van 9 juni 2021 en het verstekvonnis niet in stand blijven. Het hof zal de vernietiging van het verstekvonnis bekrachtigen en [appellant] veroordelen tot betaling van de in hoger beroep gevorderde hoofdsommen, van € 8.160,10 in totaal, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
8.18.
In eerste aanleg en in hoger beroep is [appellant] als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij te beschouwen. Het hof zal daarom de veroordeling van [appellant] in de proceskosten van eerste aanleg bekrachtigen en [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep veroordelen.
8.19.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de VvE zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 772,00
- salaris advocaat € 1.967,5‬0 (2,5 punten × appeltarief I)
8.20.
Voor zover [appellant] meer heeft betaald op basis van het verstekvonnis en het verzetvonnis dan hij verschuldigd is, is dat – in beginsel – onverschuldigd betaald. Het bedrag van € 9.131,59 is echter niet onverschuldigd betaald en de vordering zoals [appellant] die in hoger beroep heeft ingesteld tot betaling van “
€ 9.131,59, althans een zodanig bedrag als het[…]
gerechtshof vermeent te behoren,” is in de memorie van grieven niet toegelicht en daarom niet toewijsbaar. Voor zover het hier gaat om een vordering die verder gaat dat het ongedaan maken van het bestreden vonnis, gaat het hier om een vordering in reconventie die niet voor het eerst in hoger beroep kan worden ingesteld.

9.De uitspraak

Het hof:
9.1.
bekrachtigt het vonnis kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant (zittingsplaats Bergen op Zoom) van 9 juni 2021, voor zover daarbij het verstekvonnis van 13 maart 2019 is vernietigd en [appellant] in de proceskosten van de VvE is veroordeeld,
9.2.
vernietigt het vonnis van 9 juni 2021 voor het overige en doet opnieuw recht;
9.3.
veroordeelt [appellant] tot betaling van € 8.160,10 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de desbetreffende facturen tot het moment van voldoening, met een maximum van € 489,34;
9.4.
veroordeelt [appellant] tot betaling van € 783,01;
9.5.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 772,00 voor griffierecht en op € 1.967,5‬0 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
9.6.
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
9.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, E. Loesberg en A. van Zanten-Baris en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 februari 2023.
griffier rolraadsheer