ECLI:NL:GHSHE:2023:483

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
21/01394 en 21/01395
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding en navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om schadevergoeding van belanghebbende, die eerder navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2012 en 2013 had ontvangen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het verzoek om schadevergoeding afgewezen en zich voor een deel onbevoegd verklaard. Belanghebbende heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de inspecteur navorderingsaanslagen had opgelegd na een boekenonderzoek en dat belanghebbende bezwaar had gemaakt, wat door de inspecteur ongegrond was verklaard. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tijdens de zitting op 27 januari 2023 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelde dat de schade voortkwam uit onjuiste informatie van de inspecteur tijdens eerdere belastingcontroles. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht onbevoegd was om te oordelen over schade in verband met andere belastingaanslagen en dat belanghebbende zich in dat geval tot de civiele rechter moest wenden. Het hof concludeerde dat er geen nieuwe argumenten waren aangevoerd die de eerdere beslissing van de rechtbank konden weerleggen.

Uiteindelijk heeft het hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het hof heeft ook geen aanleiding gezien om het griffierecht of de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 februari 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 21/01394 en 21/01395
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 4 november 2021, nummers BRE 20/8006 en 20/8007 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting 2012 en 2013 opgelegd. Tevens is bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding in verband met de in 1.1 genoemde navorderingsaanslagen afgewezen. Ten aanzien van het overig deel van het schadevergoedingsverzoek heeft zij zich onbevoegd verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende [A] en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Op 3 februari 2022 heeft belanghebbende, na sluiting van het onderzoek, een stuk ingediend. Het stuk is gelijktijdig met de uitspraak doorgestuurd naar de inspecteur.
1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

Het hof stelt de volgende feiten, zoals ook door de rechtbank in haar uitspraak opgenomen, vast:
2.1.
In 2018 heeft de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016. De resultaten van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in het controlerapport met dagtekening 27 november 2018.
2.2.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur een verschil geconstateerd tussen de omzet over het jaar 2013 voor de omzetbelasting (€ 211.443) en de in de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2013 aangegeven omzet (€ 97.644). De inspecteur heeft bij brief van 27 maart 2019 aangekondigd voor dit verschil een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over 2013 op te leggen en de omzet als volgt te corrigeren:
Aangifte Vpb 2013
Correctie
Vastgesteld
Ondernemingsvermogen einde boekjaar:
€ 357.350
€ 471.149
Correctie omzet:
€ 113.799
Ondernemingsvermogen begin boekjaar:
€ 390.895
€ 390.895
Vermogensverschil:
€ -/- 33.545
€ 113.799
€ 80.254
Niet aftrekbare bedragen:
€ -/- 3.688
€ -/- 3.688
Belastbaar bedrag:
€ -/- 37.213
€ 76.586
2.3.
Met dagtekening 20 april 2019 heeft de inspecteur een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2013 vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 76.586. Bij gelijktijdige beschikking is € 6.020 belastingrente in rekening gebracht.
2.4.
Daarnaast heeft de inspecteur een terugwenteling van het verlies uit 2013 van € 18.843 gecorrigeerd en met dagtekening 4 mei 2019 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2012 vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 18.343. Bij gelijktijdige beschikking is € 1.611 belastingrente in rekening gebracht.
2.5.
Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2012 en 2013 bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van het verschil in omzet aangevoerd dat sprake is van een stelselwijziging inzake de waardering van het onderhanden werk.
2.6.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 9 juli 2020 de bezwaren van belanghebbende afgewezen en de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2012 en 2013 gehandhaafd.
2.7.
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 13 augustus 2020, ingekomen bij de rechtbank op 17 augustus 2020, beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van 9 juli 2020.
2.8.
De inspecteur heeft bij brief met dagtekening 1 oktober 2020 aan belanghebbende laten weten alsnog tegemoet te komen aan haar bezwaren en de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2012 en 2013 ambtshalve te vernietigen. In de brief is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“(…) naar aanleiding van de door u ter informatie gezonden stukken heb ik nog eens overleg gehad met enkele van mijn collega’s over de slagingskansen van de thans lopende beroepsprocedures. Het allerlaatste stuk dat door u wordt meegestuurd (het betreft de laatste bijlage bij uw e-mailbericht van 14 juli j.l.; het stuk gemerkt “GB 3500”) is daarbij met name onderwerp geweest van discussie. Het geeft tot op heden nog veruit het meeste inzicht in hoe het onderhanden werk fiscaal werd gewaardeerd in uw onderneming en hoe dit waarderingssysteem in 2013 werd gewijzigd. (…) Het spijt mij dat ik de mogelijke betekenis van dit stuk, dat door u eerst op 14 juli j.l. is verstrekt nadat al uitspraak was gedaan in deze langlopende bezwaarprocedure waarbij er al zoveel kansen waren om een voldoende toelichting te verstrekken, destijds onvoldoende heb ingeschat. Het geeft weliswaar niet de gevraagde volledige duidelijkheid, maar het had aanleiding kunnen zijn voor het stellen van nadere vragen. (…)”
2.9.
De inspecteur heeft met dagtekening 31 oktober 2020 en 7 november 2020 de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2012 en 2013 en de gelijktijdig daarbij vastgestelde belastingrentebeschikkingen vernietigd. Belanghebbende heeft op 8 september 2021 verzocht om de inspecteur te veroordelen tot een schadevergoeding.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding en op een integrale proceskostenvergoeding.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot een gegrond hoger beroep, toekenning van een schadevergoeding alsmede een vergoeding van integrale proceskosten. De inspecteur concludeert tot een ongegrond hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf
4.0.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten. Dat betekent dat partijen daarna geen toelichting meer kunnen geven of stukken kunnen indienen, tenzij het hof het onderzoek heropent. Belanghebbende heeft na het sluiten van het onderzoek het onder 1.8 vermelde stuk ingediend. Het hof merkt dit stuk aan als een verzoek tot heropening van het onderzoek. [1] Het hof heeft in dat wat belanghebbende aanvoert geen reden gevonden om tot heropening van het onderzoek over te gaan. Het hof overweegt dat belanghebbende voldoende mogelijkheden heeft gehad om stukken eerder in te dienen. Het hof rekent belanghebbendes stuk van 3 februari 2023 dan ook niet tot de gedingstukken en slaat daar geen acht op.
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende heeft verzocht om een schadevergoeding (begroot op € 200.000 aangevuld met rente op rente) die samenhangt met aan haar opgelegde aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 1994 tot 2014. De rechtbank heeft terecht overwogen dat zij onbevoegd is te oordelen over het verzoek om schadevergoeding voor zover dit ziet op schade in verband met aanslagen omzet- en inkomstenbelasting. Enerzijds omdat in deze procedure met betrekking tot schade in verband met aan belanghebbende opgelegde aanslagen omzetbelasting - op grond van artikel 8:73 (oud) Awb - een daarmee verband houdend gegrond beroep ontbreekt en anderzijds omdat schade in verband met aanslagen inkomstenbelasting niet belanghebbende betreft.
4.2.
Gelet op artikel 8:88 Awb is de belastingrechter wel bevoegd te oordelen over het verzoek om schadevergoeding voor zover dat betrekking heeft op de schade die voortvloeit uit de inmiddels vernietigde navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting 2012 en 2013. Voor zover het verzoek ziet op schade die in verband staat met andere aanslagen vennootschapsbelasting heeft de rechtbank zich ook in zoverre terecht onbevoegd verklaard omdat niet voldaan is aan de in artikel 8:88 Awb opgenomen voorwaarden.
4.3.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat belanghebbende zich voor de door haar bedoelde schade waarvoor de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard (4.1 en 4.2) daarvoor tot de civiele rechter dient te wenden.
4.4.
Aangezien in hoger beroep ten aanzien van de geclaimde schade in verband met de vernietigde navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting 2012 en 2013 door belanghebbende niets nieuws is aangevoerd, verenigt het hof zich met de door de rechtbank in de onderdelen 2.15 en 2.16 van haar uitspraak terecht gegeven oordelen:
“2.15. De bewijslast dat sprake is van schade die voor vergoeding in aanmerking komt, rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft – in de kern weergegeven – aangevoerd dat de door haar gestelde schade het gevolg is van een inlichting van twee controlerend ambtenaren, gegeven tijdens een belastingcontrole in de jaren negentig van de vorige eeuw. Tijdens de belastingcontrole is namens belanghebbende aan de controlerend ambtenaren gevraagd hoe de post ‘onderhanden werk’ in de aangifte moet worden gewaardeerd. De controlerend ambtenaren hebben volgens belanghebbende aangegeven dat de post tegen de helft van de waarde in de aangifte vennootschapsbelasting dient te worden opgenomen. De verschillende accountants van belanghebbende hebben de post jarenlang – en volgens belanghebbende achteraf bezien ten onrechte – op de door de controlerend ambtenaren gestelde wijze in de aangiften vennootschapsbelasting opgenomen. Belanghebbende verwijt de inspecteur dat hij de aangiften vennootschapsbelasting jarenlang niet dan wel foutief heeft beoordeeld. Als gevolg daarvan heeft belanghebbende, zo stelt zij, jarenlang teveel vennootschapsbelasting betaald. De door belanghebbende over al die jaren teveel betaalde vennootschapsbelasting, de daarmee verband houdende kosten en de gederfde investeringsruimte en gederfde rente worden door belanghebbende in totaal begroot op € 100.000 per jaar.
2.16.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende in het kader van deze procedure geen recht heeft op vergoeding van de door haar gestelde schade en overweegt daartoe als volgt. Belanghebbende heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de door haar gestelde schade het gevolg is van deze vernietigde besluiten. Integendeel, belanghebbende heeft aangevoerd dat de schade juist het gevolg is van een inlichting van de controlerend ambtenaren tijdens een belastingcontrole in de jaren negentig en het door de inspecteur foutief beoordelen van de aangiften vennootschapsbelasting. Deze gedragingen kunnen, wat ook van die gedragingen zij, niet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb of als een handeling als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onderdeel b of d, van de Awb. Niet aannemelijk is dat de gestelde schade in oorzakelijk verband staat tot de vernietigde besluiten. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.”
Tussenconclusie
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de (werkelijke) proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door A.J. Kromhout, voorzitter, T.A. Gladpootjes en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van N.A. de Grave, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
N.A. de Grave A.J. Kromhout
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 8:68 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).