ECLI:NL:GHSHE:2023:479

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
21/00919 tot en met 21/00922
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting en verzuimboeten voor autodemontage- en handelsactiviteiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin naheffingsaanslagen omzetbelasting en verzuimboeten voor de jaren 2012 en 2013 zijn opgelegd. Belanghebbende, een ondernemer die zich bezighoudt met de handel in en demontage van auto’s, heeft suppleties ingediend voor de omzetbelasting over de jaren 2011 tot en met 2014. De inspecteur van de Belastingdienst heeft naar aanleiding van deze suppleties naheffingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2012 en 2013, waartegen belanghebbende bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft de verzuimboeten verminderd, maar de naheffingsaanslagen en de belastingrente gehandhaafd. In hoger beroep heeft het hof de berekeningswijze van belanghebbende niet gevolgd, maar heeft het de verzuimboeten vernietigd, omdat de inspecteur deze niet langer handhaafde. Het hof heeft geoordeeld dat de berekeningssystematiek van belanghebbende niet in overeenstemming is met de wetgeving en de besluiten van de staatssecretaris van Financiën. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank deels vernietigd en de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 21/00919 tot en met 21/00922
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 26 mei 2021, nummers BRE 18/263 tot en met BRE 18/266, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft suppleties omzetbelasting ingediend over 2011 tot en met 2014. De inspecteur heeft de suppleties over 2011 en 2014 aangemerkt als bezwaren tegen de voldoening op aangifte. Bij uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de bezwaren voor 2011 en 2014 niet-ontvankelijk verklaard en is hij ambtshalve aan de bezwaren tegemoetgekomen door de bedragen aan omzetbelasting te verminderen.
1.2.
Naar aanleiding van de suppleties zijn over 2012 en 2013 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslagen en de in rekening gebrachte belastingrente en opgelegde verzuimboeten. Bij uitspraken op bezwaar zijn de naheffingsaanslagen, rente en boeten gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard in de beroepen tegen de ambtshalve verminderingen en heeft de andere beroepen ongegrond verklaard. De verzuimboeten zijn door de rechtbank verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [A] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Op deze zitting zijn de onderhavige zaken gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld.
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen is verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit de handel in en reparatie van gebruikte auto’s, het demonteren van auto’s en de handel in onderdelen en accessoires van (sloop-)auto’s.
2.2.
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014. Op 12 april 2017 is hiervan een rapport boekenonderzoek opgemaakt.
2.3.
Belanghebbende heeft suppleties ingediend naar de volgende bedragen en de inspecteur heeft de volgende naheffingsaanslagen, beschikkingen belastingrente en verzuimboeten opgelegd dan wel ambtshalve teruggaven verleend:
2011
2012
2013
2014
Suppletie
-/- € 20.730
€ 20.615
€ 5.446
-/- € 21.521
Amtsh.teruggaaf
-/- € 11.558
-/- € 4.826
Naheff. aanslag
€ 40.902
€ 23.637
Belastingrente
€ 6.769
€ 3.202
Verzuimboete
€ 4.090
€ 2.363
2.4.
De rechtbank heeft de verzuimboeten verminderd tot € 3.272 (2012) en € 1.890 (2013).

3.Geschil en conclusies van partijen en toezegging van de inspecteur

3.1.
In geschil is hoe de verschuldigde omzetbelasting over de activiteiten van belanghebbende moet worden berekend, meer in het bijzonder op welke wijze de globalisatieregeling en specifiek de autodemontageregeling moet worden toegepast, gelet op de gecombineerde activiteiten van belanghebbende.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de naheffingsaanslagen en verhoging van de ambtshalve teruggaven overeenkomstig de door hem ingediende suppleties. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank, behalve voor wat betreft de verzuimboeten. Tijdens het onderzoek op de zitting van het hof heeft de inspecteur verklaard de verzuimboeten niet langer te handhaven, omdat deze een gevolg zijn van de door belanghebbende gedane suppleties.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende stelt dat zowel de omzet behaald met de onder de margeregeling vallende handel in tweedehandsauto’s als de omzet behaald met de demontage van de sloopauto’s met de daaruit voortkomende verkoop van slooponderdelen, moet worden meegerekend voor het bepalen van de verschuldigde omzetbelasting en dat daarbij sprake dient te zijn van één (gezamenlijke) berekening op basis van de globalisatieregeling. Belanghebbende wil de jaarlijkse negatieve marge-omzet van de sloopauto’s en de onderdelen daarvan, compenseren met de positieve marge-omzet van de handelsauto’s. Belanghebbende stelt dat de inspecteur een deel van de marge-inkoop voor demontage heeft onttrokken aan de totale marge-inkoop, waardoor dit deel ten onrechte niet is verrekend.
4.2.
De inspecteur stelt dat de berekeningen van belanghebbende niet juist zijn en dat ten onrechte een deel van de post ‘inkoop sloop marge’ twee keer is meegenomen in de berekeningen, waardoor de uiteindelijk berekende belaste marge te laag uitkomt.
4.3.
De rechtbank heeft bij haar uitspraak een overzicht gevoegd van de verkopen, inkopen en marges in 2011 [1] , gebaseerd op de suppleties van belanghebbende. Daarin is onderscheid gemaakt tussen demontage (autodemontageregeling) en handel (globalisatieregeling).
4.4.
Belanghebbende heeft in beroep en hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd. Uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd volgt niet dat de bedragen in dit overzicht in geschil zijn.
4.5.
De rechtbank heeft als volgt overwogen:
‘4.8. Artikel 28b van de Wet OB bepaalt dat, ingeval een wederverkoper gebruikte goederen verkoopt, de belasting – in afwijking van artikel 8, eerste lid van de Wet OB – wordt berekend over de winstmarge, zijnde het verschil tussen de vergoeding en hetgeen ter zake van de levering van een dergelijk goed aan de wederverkoper door hem is of moet worden voldaan (hierna: de margeregeling). Uitgangspunt bij toepassing van de margeregeling is dat de te belasten winstmarge per individueel goed wordt berekend.
4.9.
Ingevolge artikel 28d van de Wet OB, in samenhang met artikel 4c, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968, wordt op leveringen van vervoermiddelen de verschuldigde omzetbelasting in beginsel berekend over de gerealiseerde winstmarge in een tijdvak (hierna: de globalisatieregeling). De winstmarge per tijdvak is het verschil tussen de totaal ontvangen vergoeding in een tijdvak (verkoopprijs) en hetgeen ter zake van de levering aan de wederverkoper door hem is of moet worden voldaan in dat tijdvak (inkoopprijs) ter zake van goederen die onder de globalisatieregeling vallen.
4.10.
In het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 4 juli 20074 (hierna: het besluit) zijn met betrekking tot de toepassing van de globalisatieregeling door autodemontagebedrijven bijzondere regels opgenomen (hierna: de autodemontageregeling). Het besluit is geactualiseerd per 26 juli 20145, waarbij de toepassing van de autodemontageregeling inhoudelijk niet is gewijzigd. De autodemontageregeling regelt dat de belastingplichtige de globalisatieregeling, op een aangepaste wijze, ook kan toepassen op de levering van onderdelen die afkomstig zijn van gedemonteerde auto’s.
4.11.
In het besluit (tekst 2007) is met betrekking tot de autodemontageregeling, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(...)
Autodemontagebedrijven
De wederverkoper kan de margeregeling ook toepassen op de levering van onderdelen die afkomstig zijn van gedemonteerde auto's. Daarbij geldt de voorwaarde dat de levering van die auto's zelf ook onder de margeregeling zou kunnen vallen. De te demonteren auto’s koopt hij in van zowel particulieren en andere niet-ondernemers als van ondernemers die op de levering de normale btw-regels toepassen. Dit houdt in dat de wederverkoper op een gedeelte van zijn omzet de margeregeling kan toepassen. Uit overleg met vertegenwoordigers van de autodemontagebranche is echter gebleken dat de goederenstromen in deze bedrijfstak in de praktijk vrijwel niet zijn te volgen. Dat geldt ook voor de in- en verkoop van gebruikte auto-onderdelen die het autodemontagebedrijf niet zelf gedemonteerd heeft. Daarom tref ik, voor zover nodig met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hardheidsclausule), de volgende goedkeuring.
Goedkeuring
Ik keur goed dat autodemontagebedrijven op zelf gedemonteerde en op ingekochte gebruikte auto-onderdelen de globalisatieregeling toepassen, waarbij zij gebruik maken van een forfaitaire berekeningsmethode. Deze methode houdt in dat de wederverkoper de omzet op forfaitaire wijze splitst in een gedeelte dat onder de normale btw-regels valt en een gedeelte waarop de margeregeling van toepassing is (zie onderdeel 4.23.1). De winstmarge op de marge-omzet berekent hij eveneens op forfaitaire wijze (zie onderdeel 4.23.2).
4.23.1
Forfaitaire verdeling van de omzet
De wederverkoper splitst de omzet (inclusief omzetbelasting) over een bepaalde periode in een gedeelte waarop de margeregeling van toepassing is en een gedeelte waarop de normale btw-regels van toepassing zijn. De btw-omzet berekent hij op forfaitaire wijze door de totale omzet te vermenigvuldigen met de breuk ‘voor verkoop bestemde btw-inkopen’ : ‘totale voor verkoop bestemde inkopen’. Wat over blijft is de marge-omzet. Deze forfaitaire verdeling blijft echter niet in stand als de forfaitair bepaalde btw-omzet kleiner is dan de omzet waarvoor de wederverkoper afzonderlijk omzetbelasting heeft gefactureerd of waarvoor de belastingheffing naar de afnemer is verlegd (zie artikel 24bb van het uitvoeringsbesluit). In die situatie bepaalt de wederverkoper de btw-omzet op de werkelijk met btw gefactureerde en de werkelijk met toepassing van de verleggingsregeling gerealiseerde omzet. Op het resterende gedeelte van de omzet past hij dan de margeregeling toe. (...)
4.23.2
Forfaitaire winstmarge
Voor de toepassing van deze forfaitaire berekening stelt de wederverkoper de te belasten winstmarge (inclusief omzetbelasting) vast op een percentage van de berekende marge-omzet. Dit percentage bepaalt hij op forfaitaire wijze door de totale omzet (inclusief omzetbelasting) te verminderen met de totale inkopen (inclusief omzetbelasting) en de uitkomst daarvan te delen door de totale omzet. Het percentage kan niet negatief zijn. (…)
4.23.3
Berekening van de verschuldigde belasting
Alle leveringen zijn onderworpen aan het algemene btw-tarief. De in een aangiftetijdvak verschuldigde belasting berekent de wederverkoper door de btw-omzet te splitsen in belaste en verlegde omzet. Over het gedeelte van de belaste omzet is hij 19/119 aan omzetbelasting verschuldigd. Over het gedeelte van de verlegde omzet is hij geen omzetbelasting verschuldigd. De marge-omzet belast hij door de daaraan toe te rekenen winstmarge te vermenigvuldigen met 19/119 aan omzetbelasting.
(…)”
4.12.
Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag hoe de verschuldigde omzetbelasting op grond van de globalisatieregeling en de autodemontageregeling dient te worden berekend. De rechtbank heeft de berekeningsmethoden zoals partijen die voorstaan, naast elkaar gezet in een overzicht dat als bijlage is opgenomen bij deze uitspraak (hierna: het overzicht van de berekeningsmethodes). Dit overzicht is ter zitting aan partijen verstrekt en behoort tot de stukken van het geding. Hoewel de rechtbank niet aan de beoordeling van het inhoudelijke geschil over het jaar 2011 is toegekomen, is ter zitting met partijen afgestemd dat de rechtbank het geschilpunt betreffende de naheffingsaanslagen over de jaren 2012 en 2013 kan beoordelen aan de hand van de berekeningen voor het jaar 2011 omdat de problematiek en de gehanteerde berekeningssystematiek in alle jaren gelijk is.
(…)
4.15.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de door belanghebbende overgelegde berekeningen volgt dat belanghebbende niet één globalisatieberekening heeft gemaakt voor al haar activiteiten maar twee afzonderlijke berekeningen heeft gemaakt om de totale belaste winstmarge te bepalen. Uit de berekeningen van belanghebbende blijkt dat zij de belaste winstmarge voor de autodemontage-activiteiten op forfaitaire wijze heeft bepaald door de behaalde marge op de totale omzet af te zetten tegen de gerealiseerde omzet en dit percentage te vermenigvuldigen met de margeverkopen in het kader van haar demontageactiviteiten. De belaste winstmarge voor de handelsactiviteiten heeft belanghebbende bepaald door de omzet ‘handelsactiviteiten’ (inclusief omzetbelasting) te verminderen met de onder de margeregeling vallende inkopen voor handelsactiviteiten en inkoop sloop marge. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank uitgaan van twee afzonderlijke berekeningswijzen van de belaste marge: voor de demontageactiviteiten enerzijds en de handelsactiviteiten anderzijds. Deze wijze van berekenen is naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met systematiek zoals die volgt uit het wettelijk systeem en de onder 4.10. genoemde besluiten.
4.16.
Uitgaande van het hanteren van twee afzonderlijke berekeningen dient de vraag te worden beantwoord of, in afwijking van de door de inspecteur gehanteerde berekening, de door belanghebbende verschuldigde omzetbelasting berekend moet worden overeenkomstig de door belanghebbende gehanteerde berekeningswijze.
4.17.
De rechtbank merkt op dat de berekening van de forfaitaire marge op de demontageactiviteiten van belanghebbende leidt tot een hogere belaste (forfaitaire) winstmarge (€ 22.856) dan de door de inspecteur berekende belaste winstmarge (€ 16.819). In zoverre kan hetgeen belanghebbende aanvoert over de berekeningswijze binnen de autodemontageregeling, haar niet in een betere positie brengen. Nu dat ook geldt voor de jaren 2012 en 2013 behoeft, de berekeningswijze van de forfaitaire marge op de demontageactiviteiten verder geen bespreking.
4.18.
Ten aanzien van de berekening van de belaste winstmarge op de handelsactiviteiten merkt de rechtbank het volgende op. Uit het overzicht van de berekeningsmethodes (zie bijlage bij deze uitspraak) komt naar voren dat belanghebbende een bedrag van € 143.625 met als omschrijving ‘inkoop sloop marge’ als ‘inkoopprijs’ in aanmerking neemt bij de bepaling van de forfaitaire winstmarge onder de autodemontageregeling. Vervolgens neemt belanghebbende hetzelfde bedrag nogmaals als inkoopprijs in aanmerking bij het bepalen van de belaste winstmarge op haar handelsactiviteiten, zij het onder toepassing van een correctie van (per saldo) € 69.058 zijnde de ‘ontvangsten sloop marge inclusief omzetbelasting’ verminderd met de ‘belaste marge demontage’. Het gevolg van de door belanghebbende toegepaste berekeningssystematiek is dat per saldo een bedrag van € 74.567 in aanmerking wordt genomen als inkoopprijs bij het bepalen van zowel de forfaitaire winstmarge onder de autodemontageregeling als die onder de globalisatieregeling. Naar het oordeel van de rechtbank is een berekeningssystematiek waarbij één bedrag voor inkoop twee keer leidt tot een vermindering bij de bepaling van de heffingsmaatstaf niet in overeenstemming met het systeem van de autodemontageregeling. Gelet hierop kan de berekeningswijze van belanghebbende van de belaste winstmarge op de handelsactiviteiten niet worden gevolgd.
4.19.
Voor het zich hier voordoende geval dat de rechtbank de berekeningswijze van belanghebbende niet volgt, heeft belanghebbende verder de berekeningswijze van de inspecteur niet, althans niet voldoende onderbouwd, bestreden.
4.20.
Gelet op het vorenstaande zijn de naheffingsaanslagen niet tot te hoge bedragen vastgesteld. Dat geldt dan ook voor de daarbij in rekening gebrachte rente, waartegen geen afzonderlijke gronden zijn aangevoerd.
Voetnoot 4 nr. CPP2007/498M, Strct.2007, 133.
Voetnoot 5 nr. BLKB2014/546M, Strcrt. 2014, 21054.’
4.6.
Het hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven en maakt deze tot de zijne.
Tussenconclusie
4.7.
Het hoger beroep tegen de verzuimboeten is gegrond, gelet op r.o. 3.2. van deze uitspraak. Het hof vernietigt de verzuimboeten. Het hoger beroep is verder ongegrond.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
De inspecteur dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het hof betaalde griffierecht van 2 x € 338 (rechtbank, voor de zaken over de jaren 2012 en 2013) en € 541 (hof, éénmaal griffierecht geheven), opgeteld: € 1.217, te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank (deels) wordt vernietigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Omdat belanghebbende in hoger beroep gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, komen de door belanghebbende in (hoger) beroep gemaakte kosten in aanmerking voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 Awb. Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof.
4.10.
Het hof stelt deze tegemoetkoming op 4 punten [2] x € 837 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 3.348.
4.11.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
- verklaart het hoger beroep in de zaken 21/00920 (2012) en 21/00921 (2013) gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, maar alleen voor de beslissing over de verzuimboeten (2012 en 2013);
- verklaart het tegen de uitspraken op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep betreffende de verzuimboeten (2012 en 2013) gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de boetebeschikkingen (2012 en 2013);
- vernietigt de boetebeschikkingen (2012 en 2013);
- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof van, in totaal, € 1.217, vergoedt;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij de rechtbank en het hof van € 3.348.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt, voorzitter, P. Fortuin en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
K.M.J. van der Vorst J.M. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Als willekeurig voorbeeldjaar, nu voor alle vier de jaren dezelfde berekeningsmethode is gevolgd.
2.2 punten voor het beroepschrift bij de rechtbank en het verschijnen ter zitting en 2 punten voor het hogerberoepschrift bij het hof en het verschijnen ter zitting.