ECLI:NL:GHSHE:2023:4327

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
20-001068-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en verboden wapenbezit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor mishandeling en het voorhanden hebben van een verboden wapen. De feiten vonden plaats op 23 december 2022, toen de verdachte de benadeelde partij, [slachtoffer], met kracht tegen de kaak sloeg, wat resulteerde in letsel. Daarnaast werd bij de verdachte een uitklapbaar mes aangetroffen dat de vorm van een creditcard had, wat onder de Wet wapens en munitie valt. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De benadeelde partij had een schadevergoeding van € 6.000,00 gevorderd, maar deze was in eerste aanleg beperkt tot € 400,00. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de bewijsvoering en de omstandigheden van de zaak in overweging nam. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, maar kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd schuldig bevonden aan zowel mishandeling als het voorhanden hebben van een verboden wapen. Het hof legde een taakstraf op en bevestigde de schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001068-23
Uitspraak : 18 december 2023
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 31 maart 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-334639-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘mishandeling’ (feit 1) en ‘handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 2) veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ter hoogte van voornoemd gelbedrag. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard en de politierechter heeft bepaald dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend tot een bedrag van € 6.000,00. Bij vonnis waarvan beroep is deze vordering toegewezen tot een bedrag van € 400,00. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij naar voren gebracht dat de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep wordt gehandhaafd tot een bedrag van € 400,00. De vordering tot schadevergoeding is derhalve ter hoogte van voornoemd geldbedrag aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman bepleit dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk wordt verklaard/wordt afgewezen, dan wel dat deze wordt gematigd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 december 2022 te Oosterhout (gemeente Oosterhout) [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht met gebalde vuist en/of met de vlakke hand en/of met de arm op/tegen diens kaak en/of gezicht en/of hoofd en/of lichaam te slaan en/of te stompen en/of te stoten;
2.
hij op of omstreeks 23 december 2022 te Breda een wapen van categorie I, onder 4°, van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een uitklapbaar mes in de vorm van een creditcard, in elk geval een wapen dat uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp dan een wapen, voorhanden heeft gehad en/of heeft vervoerd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 23 december 2022 te Oosterhout [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht met de arm tegen diens kaak te slaan;
2.
hij op 23 december 2022 te Breda een wapen van categorie I, onder 4°, van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een uitklapbaar mes in de vorm van een creditcard, in elk geval een wapen dat uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp dan een wapen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 1
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 23 december 2022, opgenomen als pagina's 3-5, voor zover inhoudende:
Plaats delict: Oosterhout
Op 23 december 2022, omstreeks 01.45 uur, liep ik samen met [getuige 3] , [getuige 2] , [getuige 1] en [getuige 4] vanuit club Fix in de richting van het Slotpark .
Ik zag ter hoogte van Pondok Makan , gelegen aan [adres 2] , twee mannen lopen. Ik zag dat ze onze kant op liepen. Ik hoorde dat ze ons aanriepen. Ik hoorde dat een van de personen die ik benoem als persoon één vroeg: "mag ik wat vragen, mag ik wat vragen?". Ik zag dat persoon één rechts naast mij liep. Ik voelde een klap op mijn rechterkant van mijn gezicht ter hoogte van mijn kaak. Ik voelde direct pijn op mijn kaak. Ook voelde ik een heftige pijnscheut in mijn tanden rechtsachter in mijn mond. Op het moment dat ik de pijn voelde, hoorde ik ook een piep in mijn rechteroor. Toen ik besefte wat er gebeurd was voelde ik kleine scherpe stukjes in mijn mond. Ik ging met mijn tong over mijn kies en ik voelde dat ik hier een stuk miste. Ik keek naar rechts en ik zag dat persoon één naast mij stond. Ik kreeg een foto te zien van een verdachte man die ik herken als persoon één.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 23 december 2022, opgenomen als pagina's 15 en 16, voor zover inhoudende:
Ik hoorde dat de aangever de verdachte als volgt omschreef:
Persoon 1: Man, slank postuur, blauwe ogen, 1,70-1,80 meter lang, blanke huidskleur, grijs ringbaardje, droeg een muts, donker kleurige jas en een donkerkleurige broek. lk hoorde dat hij de muts als volgt omschreef: donkere muts met een witte streep en een balletje wol op de bovenkant. Ik zag dat achter de auto een man samen met collega [verbalisant 2] stond. Ik zag dat de man voldeed aan het signalement van de verdachte. Op vrijdag 23 december 2022, om 02.15 uur vertelde ik de verdachte dat hij was aangehouden wegens mishandeling. Ik maakte een foto van het gezicht van de verdachte. Ik liet de foto zien en ik hoorde dat [slachtoffer] (
het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]) zei: "Dit is de man die mij geslagen had, 100 procent".
3.
Het proces-verbaal van aanhouding verdachte van verbalisant [verbalisant 3] , [verbalisant 2] en [verbalisant 1] van 23 december 2022, opgenomen als pagina's 24 en 25, voor zover inhoudende:
Op 23 december 2022 om 02:15 uur, werd door ons op de locatie [adres 2]
aangehouden als verdachte:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag] 1990
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland.
4.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 23 december 2022, opgenomen als pagina's 10 en 11, voor zover inhoudende:
Toen we op [adres 2] liepen, zagen we twee dronken mannen aan komen lopen. Wij liepen daarom weg het park in. Toch kwamen die mannen achter ons aan. Toen ze ook in het park liepen, zag ik dat ze met een redelijk snelle pas naar ons toe liepen. Ik hoorde ook dat een van de twee mannen zei dat hij iets aan ons wilde vragen. Hij bleef zeggen dat hij iets aan ons wilde vragen. Ik zag namelijk dat die man naast [slachtoffer] (
het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]) liep. Ik zag dat die man opdringerig tegen [slachtoffer] aan beukte. Ik zag dat [slachtoffer] niks terug deed. Ik zag dat [slachtoffer] naar voren wilde lopen, om weg te gaan van die man en toen zag ik dat die man [slachtoffer] sloeg. Hij zwaaide zeg maar met zijn arm.
V: En raakte die zwaai met die arm [slachtoffer] ?
A: Ja, ik zag dat hij hem op de rechterkaak van [slachtoffer] raakte.
V: En zag je daarna iets van letsel bij [slachtoffer] ?
A: Na twee seconden had [slachtoffer] al een stukje tand in zijn hand. We schenen bij met een zaklamp en toen zag ik dat [slachtoffer] inderdaad een stukje van zijn kies miste.
V: En dat was daarvoor nog niet zo?
A: Nee, en na twee minuten begon zijn kaak al wat op te zwellen.
5.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 23 december 2022, opgenomen als pagina's 12-14, voor zover inhoudende:
We zagen twee mannen. Die vroegen, waar gaan jullie heen? We wilden snel doorlopen maar een man bleef maar vragen stellen. Dat was die man met die muts. Ik zag dat die man met de muts bij [slachtoffer] stond. Ik zag dat hij een soort schouderduw gaf tegen [slachtoffer] . Ik zag dat [slachtoffer] niks deed. Ik zag dat de man met de muts daarna gelijk een klap tegen de kaak van [slachtoffer] zag (
het hof begrijpt: gaf).
V: Hoe ging die klap?
A: Het was een zwaai van zijn arm tegen zijn kaak aan.
Ik zag daarna dat de kaak, oor en nek van [slachtoffer] rood werden en bij de kaak wat meer blauw. Het was allemaal precies op de plek waar die man hem had geslagen.
Ten aanzien van feit 2
1.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] van 23 december 2022, opgenomen als pagina's 19 en 20, voor zover inhoudende:
Deze man bleek te zijn [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1990 in [geboorteplaats] .
Vanwege het overeenkomen met het opgegeven signalement kon ik [verdachte] aanmerken als verdachte van overtreding van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. Op 23 december 2022, om 02.15 uur, hield ik samen met collega [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte aan. Hierop vervoerden collega [verbalisant 2] en ik de verdachte naar het cellencomplex in Breda.
Tijdens de insluitingsfouillering op het cellencomplex werd er een op een pinpas gelijkend voorwerp aangetroffen. Na inspectie bleek dit om een uitklapbaar mes te gaan.
2.
Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen als pagina 38, voor zover inhoudende:
Plaats: [adres 3] .
Datum: 23 december 2022
Omstandigheden: Tijdens insluitingsfouillering is in de tas van verdachte een op een pinpas gelijkend voorwerp aangetroffen. Na inspectie bleek dit om een uitklapbaar mes te gaan.
Beslagene
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag] 1990
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Goednummer: PL2000-2022339056-2539844
Object: Steekwapen (Mes)
Bijzonderheden: Uitklapbaar op pinpas gelijkend mes
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] van 23 december 2022, opgenomen als pagina 21, voor zover inhoudende:
Op 23 december 2022, omstreeks 03.00 uur, was ik, verbalisant [verbalisant 3] , samen met collega [verbalisant 2] en de verdachte aangekomen bij het cellencomplex in Breda. Hier werd de verdachte ingesloten. Ik zag dat een medewerker van Team Arrestantentaken naar mij toeliep. Ik hoorde dat zij zei dat zij zojuist een mes in de tas van de verdachte had aangetroffen. Ik zag dat zij mij een zwart op een pinpas gelijkend voorwerp liet zien. Ik zag dat het voorwerp ongeveer 8 centimeter lang was en 5 centimeter breed. Ik zag dat er een schuif op de pinpas bevond. Ik zag dat als ik dit schuifje verschoof er een mes loskwam. Ik zag dat dit mes uitgeklapt kon worden. Hierdoor werd de totale lengte van het voorwerp ongeveer 12 centimeter. Vangwege het feit dat dit mes op een ander voorwerp gelijkend bleek, kon ik de verdachte naast de eerder gepleegde mishandeling ook aanmerken als verdachte van overtreding van de Wet Wapens en Munitie. Het voorwerp is strafbaar gesteld in Categorie 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie.
4.
Het proces-verbaal onderzoek wapen van verbalisant [verbalisant 4] van 23 december 2022, opgenomen met bijlagen als pagina's 34 t/m 37, voor zover inhoudende:
Goednummer: PL2000-2022339056-2539844
Het is een mes zijnde een blank wapen.
Het voorwerp lijkt op een creditcard, kleur zwart, niet zijnde een wapen.
Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2, lid 1 categorie I onder 4 van de WWM.
Tijdens de insluitingsfouillering werd bij verdachte in zijn meegevoerde tas een op een creditcard gelijkend mes aangetroffen.
Beschrijving:
- het mesje heeft de vorm van een creditcard;
- de lengte en breedte van het mesje zijn ongeveer hetzelfde als die van een pasje
Het voorhanden hebben van een mes zijnde een geheim blank wapen is strafbaar gesteld in artikel 13 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie.
5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 31 maart 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
U houdt mij voor dat ik er ook van word verdacht dat ik een mes in de vorm van een pinpas bij mij had. Ja. Ik heb dat ding al jaren. Ik had het in mijn tas zitten.
Bewijsoverwegingen
Algemene overwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is – kort gezegd – naar voren gebracht dat de verdachte niet wist dat het mes in zijn tas zat. Bovendien betreft het mesje dat is aangetroffen geen blank wapen dat uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp dan een wapen, in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I, onder 4, van de Wet wapens en munitie.
Hierbij is in het bijzonder gewezen op de beschrijving van het voorwerp: 1) het lijkt niet
door zijn opdruk op een creditcard maar heeft de vorm van een creditcard; 2) het lemmet is aan één zijde volledig zichtbaar en als zodanig herkenbaar; 3) aan de andere zijde zijn gripribbels te zien; 4) het snijvlak van het lemmet heeft een contrasterende kleur ten opzichte van de overige delen van het mesje; 5) het vouwmechanisme, bestaande uit vouwgroeven, gaatjes en palletjes en een knopje, is aan beide zijden volledig zichtbaar; 6)
het mesje/de behuizing is dikker dan een (normaal) pasje; 7) de totale lengte is uitgevouwen ongeveer 12 cm (opgevouwen 8x5cm). Voorts heeft de raadsman aansluiting gezocht bij een uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 mei 2018 (ECLI:NL: GHSHE:2018:1972), waarbij de verdachte is vrijgesproken van verboden wapenbezit. De kenmerken van het onder de verdachte aangetroffen voorwerp komen overeen met de kenmerken van het voorwerp in voornoemde uitspraak, in welke zaak het hof heeft geoordeeld dat dit niet valt onder de strafbaarstelling van artikel 2, categorie I, onder 4, van de Wet wapens en munitie.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat tijdens de insluitingsfouillering van de verdachte in zijn tas een op een creditcard gelijkend mes is aangetroffen. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte daaromtrent verklaard dat hij dat mes al jaren heeft en dat hij het in zijn tas had zitten. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het voorwerp bewust aanwezig heeft gehad en dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het bij de verdachte aangetroffen voorwerp kan worden aangemerkt als een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, Categorie I, onder 4°, van de Wet wapens en munitie.
Art. 2, eerste lid, Wet wapens en munitie luidt, voor zover hier van belang:
"Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
Categorie I
1º stiletto's, valmessen en vlindermessen;
2º andere opvouwbare messen, indien:
a. het lemmet meer dan een snijkant heeft; of
b. de lengte in opengevouwen toestand langer dan 28 cm is;
(...)
4º blanke wapens die uiterlijk gelijken op een ander voorwerp dan een wapen;
(...)."
De Memorie van Antwoord bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet volledig verbod stiletto's, valmessen en vlindermessen, Stb. 2011, 447, houdt onder meer in:
"
Opvouwbare messen die een lemmet hebben met meer dan een snijkant of die in opengevouwen toestand langer zijn dan 28 centimeter vallen onder categorie I van artikel 2, eerste lid, Wet wapens en munitie en zijn daarmee absoluut verboden in Nederland. Andere opvouwbare messen zijn in beginsel geen wapen in de zin van de Wet wapens en munitie en dus niet verboden. Onder omstandigheden kan een dergelijk mes echter toch als een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie kwalificeren." (Kamerstukken I 2010/11, 32 206, C, p. 1-2.)
Uit de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis blijkt dat in artikel 2, eerste lid, onder 1º en 2º, Wet wapens en munitie niet is beoogd een limitatieve opsomming te geven van opvouwbare messen die ingevolge de Wet wapens en munitie verboden zijn. Opvouwbare messen vallen aldus – voor zover thans relevant – uiteen in twee categorieën: absoluut verboden wapens en voorwerpen die slechts onder omstandigheden kwalificeren als wapen in de zin van de Wet wapens en munitie. De wetgever heeft hiermee onder meer willen voorkomen dat gebruiksvoorwerpen als bijvoorbeeld zakmessen en keukenmessen als absoluut verboden wapen worden aangemerkt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] (dossierpagina 21) blijkt dat het onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerp door middel van een vouwbeweging tot een mes kan worden gevouwen. Het voorwerp is dan niet langer dan 28 centimeter. Gelet hierop stelt het hof vast dat het onder de verdachte aangetroffen mes een opvouwbaar mes is, maar geen absoluut verboden wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie I, van de Wet wapens en munitie.
Het mes kan niettemin als verboden wapen in de zin van de Wet wapens en munitie worden gekwalificeerd – onder meer – indien sprake is van een blank wapen dat uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp dan een wapen (artikel 2, categorie I, onder 4º, Wet wapens en munitie). De strafbaarstelling van dergelijke wapens is gelegen in het gevaarzettende karakter van wapens die niet als zodanig herkenbaar zijn.
Blijkens het proces-verbaal onderzoek wapen van verbalisant [verbalisant 4] betreft het voorwerp dat onder de verdachte in beslag is genomen een mes dat de vorm heeft van een creditcard, alsmede dat de lengte en de breedte – in ingeklapte vorm – hetzelfde zijn als die van een creditcard. Het lemmet van het mes kan – zoals hiervoor reeds genoemd – middels een vouwbeweging worden uitgeklapt. Op de foto’s gevoegd achter het proces-verbaal onderzoek wapen van verbalisant [verbalisant 4] is te zien dat het mes in opgevouwen toestand past binnen de afmetingen van een ‘creditcard’, zijnde in het onderhavige geval een zwart kaartje. Aan de andere zijde van het zwarte kaartje is het lemmet in opgevouwen toestand dan ook niet zichtbaar, nu deze geheel binnen de afmetingen van het kaartje valt. Hierdoor wordt de ware aard van het voorwerp, namelijk een uitvouwbaar mes, zodanig verhuld dat het niet (meer) herkenbaar is als wapen.
Voor zover de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht dat het voorwerp niet lijkt op een creditcard, maar daarvan enkel de vorm heeft en het snijvlak van het lemmet een contrasterende kleur heeft ten opzichte van de overige delen van het mesje, overweegt het hof dat op basis van het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld of het snijvlak van het lemmet een contrasterende kleur heeft ten opzichte van overige delen van het mesje dan wel of het lemmet qua kleurstelling gelijk is aan kaartje. Het hof is van oordeel dat – ook al zou het lemmet qua kleur contrasterend zijn – dit niet afdoet aan het verhullende karakter van het voorwerp, mede gelet op de wijze waarop creditcards in een portemonnee worden bewaard waardoor slechts een klein deel van de creditcard zichtbaar is en daarmee het wapen veelal in zijn geheel aan het zicht is onttrokken. Hierbij heeft het hof in het bijzonder aansluiting gezocht bij de uitspraak van de Hoge Raad van 17 oktober 2017, met vindplaats ECLI:NL:HR:2017:2641, waarbij een creditcardmes als verboden wapen in de zin van artikel 2, categorie I, onder 4, Wet wapens en munitie werd gekwalificeerd, nu “
het mes lijkt op een pasje (card), waarbij het lemmet geheel binnen de afmetingen van het pasje valt”.Dat in het onderhavige geval niet expliciet is beschreven dat het voorwerp ‘lijkt op een pasje’ maakt het voorgaande naar het oordeel van het hof niet anders. Ten aanzien van het voorwerp is namelijk (wel) gerelateerd dat het de vorm heeft van een creditcard en dat de lengte en de breedte van het voorwerp ongeveer hetzelfde zijn als die van een pasje.
Gelet op de beschrijving en de foto’s van het voorwerp, oordeelt het hof dat de suggestie wordt gewekt dat dit voorwerp een creditcard of (bank)pasje in voornoemde zin is. Naar het oordeel van het hof staat hiermee het heimelijke karakter van het onder de verdachte aangetroffen creditcardmes vast en voldoet het aan de eisen van de Wet wapens en munitie op grond waarvan het mes als een verboden wapen kan worden gekwalificeerd. Voor die kwalificatie is niet daarnaast ook nog vereist dat het voorwerp qua kleur, dikte en opdruk de suggestie van een creditcard of (bank)pasje versterkt.
Alles overziende is het hof van oordeel dat het bij de verdachte in beslag genomen voorwerp, een creditcardmes, als verboden wapen in de zin van artikel 2, categorie I, onder 4, Wet wapens en munitie kan worden gekwalificeerd. De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman strekkende tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 23 december 2022 schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] door hem met kracht met zijn arm tegen de kaak te slaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en heeft hij bij het slachtoffer pijn veroorzaakt. Ook is door verdachtes handelen een stukje van een kies van het slachtoffer afgebroken. Voorts heeft de verdachte zich op 23 december 2022 schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een ‘creditcardmes’. Het ongecontroleerd wapenbezit brengt onaanvaardbare risico’s en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich. Tegen het bezit van dergelijke wapens dient dan ook streng te worden opgetreden.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van een uittreksel uit de Justitiële documentatie d.d. 12 oktober 2023. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts rekening gehouden met de inhoud van een reclasseringsadvies d.d. 15 maart 2023. Uit dit advies blijkt dat bij de verdachte sprake is van angst- en paniekklachten, alsmede van traumagerelateerde klachten die hem in zijn functioneren kunnen beïnvloeden. Teneinde deze klachten te verminderen is er sinds 2022 sprake van een behandeltraject. Voorts is sprake van bewindvoering en van begeleiding naar betaalde arbeid. Het risico op recidive wordt door de reclassering als laag ingeschat. De reclassering ziet het opleggen van een gevangenisstraf als de minst passende afdoening en ziet alternatieven in de vorm van een voorwaardelijke straf, een taakstraf of een financiële sanctie.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof het, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, passend en geboden de verdachte ter zake beide bewezenverklaarde feiten te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ter hoogte van voornoemd geldbedrag. De benadeelde partij is voor het overige gedeelte van de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep wordt gehandhaafd tot een bedrag van
€ 400,00.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk wordt verklaard/wordt afgewezen, dan wel dat deze wordt gematigd. Daartoe is – kort gezegd – naar voren gebracht dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert nu onderbouwing/toelichting ontbreekt. Gelet op andere uitspraken dient naar billijkheid een lager bedrag aan schadevergoeding te worden toegekend.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek valt. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 400,00.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 400,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 december 2022.
Aldus gewezen door:
mr. R. Lonterman, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 18 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Lonterman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar het dossier van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2022339058, datum sluiten 23 december 2022, pagina 1 tot en met pagina 44. Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisant(en) en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.