ECLI:NL:GHSHE:2023:4294

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
20-000804-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van afpersing en diefstal met bedreiging, opzetheling en overtreding van de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 maart 2023. De verdachte, geboren in 2006, was eerder veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 93 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, die € 12.380,78 bedroeg, was bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis met aanvulling van gronden heeft gevorderd, met uitzondering van de beslissing op de vordering tot schadevergoeding. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit voor bepaalde onderdelen van de tenlastelegging en heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de schadevergoeding voor materiële schade € 8.098,26 en voor immateriële schade € 2.250,00 bedraagt, met wettelijke rente vanaf 15 juni 2022.

Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een totaalbedrag van € 10.348,26, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld. De beslissing van de rechtbank is in zoverre vernietigd en het hof heeft de verdachte ook de verplichting opgelegd om aan de Staat schadevergoeding te betalen. De duur van de gijzeling is vastgesteld op 0 dagen, gezien de jeugdige leeftijd van de verdachte. Het hof heeft de overige onderdelen van het vonnis waarvan beroep bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000804-23
Uitspraak : 20 december 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 maart 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-155976-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van
  • ‘medeplegen van afpersing in eendaadse samenloop gepleegd met medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld, met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken’ (feit 1 en feit 2),
  • ‘medeplegen van opzetheling’ (feit 3) en
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’
veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, waarvan 93 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de opgelegde jeugddetentie zijn algemene en bijzondere voorwaarden gekoppeld. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
Het bevel tot voorlopige hechtenis is met ingang van 14 maart 2023 opgeheven.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 12.380,78 (bestaande uit € 10.130,78 materiële schade en € 2.250,00 immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2022 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (waarbij geen gijzeling bij gebreke van betaling en verhaal van toepassing is verklaard). De vordering is voor het overige afgewezen.
Tenslotte heeft de rechtbank een beslissing genomen op de inbeslaggenomen voorwerpen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van de gronden, met inbegrip van de opgelegde straf, en met uitzondering van de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij. De vordering van de benadeelde partij dient hoofdelijk te worden toegewezen tot een bedrag van € 12.414,16, bestaande uit € 1.0164,16 aan materiële schade en € 2.250 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2022 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair partiële vrijspraak bepleit van het in feit 1 opgenomen ‘dwingen tot afgifte van sieraden’ en van het in feit 2 opgenomen ‘wegnemen van sieraden’. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [benadeelde] primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de schadepost ‘Sieraden’. Subsidiair dient de onder deze schadepost gevorderde schade te worden afgewezen. Het door de benadeelde partij gevorderde geldbedrag kan worden toegewezen, te verminderen met het gedeelte dat al is teruggegeven (groot € 947,00). De gevorderde reiskosten dienen te worden afgewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en de ten behoeve van deze benadeelde partij opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast is het hof van oordeel dat bewijsmiddelen en de bewijsmotivering aanvulling behoeven.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof grondt zijn beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan naast de inhoud van de in het vonnis reeds genoemde bewijsmiddelen, welke het hof bevestigt, mede op andere bewijsmiddelen, houdende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden deze door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Aanvullende overwegingen omtrent het bewijs
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde partieel moet worden vrijgesproken, te weten van het onderdeel ‘sieraden’ in de tenlastelegging. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sieraden uit de kluis van aangever zijn weggenomen.
Het hof overweegt als volgt.
Hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door en namens de verdachte in het kader van feit 1 en feit 2 naar voren is gebracht, brengt het hof niet tot een ander oordeel dan de rechtbank. Het hof ziet – met de rechtbank – geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever met betrekking tot de weggenomen sieraden die in de kluis aanwezig waren en bij de overval zijn weggenomen. In zijn op de bewijsmiddelen gebaseerde overtuiging dat er sieraden zijn weggenomen bij de overval, wordt het hof nog gesterkt door de verklaring van de verdachte, zoals opgenomen op pagina 3 van het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 februari 2023, voor zover deze inhoudt:
‘Die andere jongen zegt dat ik de sieraden stiekem heb ingewisseld. Ik heb met iemand gebeld en zo heeft die jongen dat waarschijnlijk gehoord van die sieraden.’
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging strekkende tot partiële vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
a.
De vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend ter hoogte van € 13.328.68 voor feit 1 en 2, bestaande uit materiële schade (€ 11.078,68) en immateriële schade (€ 2.250,00). De materiële schade valt uiteen in de volgende schadeposten:
- Sieraden
a. a) witgouden collier en hanger € 3.700,00;
b) geelgouden ketting en hanger € 400,00;
c) witgouden oorknoppen € 2.300,00;
d) geelgouden oorhangers € 200,00;
e) geelgouden oorhangers en hartje € 400,00.
- Contant geld uit de kluis
a. a) chinees geld: 2.500 CNY, omgerekend € 340,16;
b) brief- en muntgeld € 3.706,00.
- Reiskosten:kilometer x 2 x € 0,30= € 32,50.
De beslissing van de rechtbank
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 12.380,78 (bestaande uit € 10.130,78 materiële schade en € 2.250,00 immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2022 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De vordering is voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Het standpunt het van Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 12.414,16, bestaande uit € 1.0164,16 aan materiële schade en € 2.250 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2022 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De schadepost ‘Reiskosten’ dient niet voor vergoeding in aanmerking te komen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de schadepost ‘Sieraden’. Subsidiair dient de onder deze schadepost gevorderde schade te worden afgewezen dan wel gematigd. De schadepost ‘Contant geld uit de kluis’ kan worden toegewezen, te verminderen met € 947,00, zijnde het bedrag uit de kluis dat als is teruggegeven aan de benadeelde partij. De gevorderde ‘Reiskosten’ dienen te worden afgewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade is toegebracht.
Het hof overweegt als volgt.
i. Materiële schade
Het geldbedrag van € 947,90 dat onder de verdachte in beslag is genomen, zal op de toe te wijzen gevorderde materiële schade in mindering worden gebracht. Dit bedrag wordt of is immers teruggeven aan het slachtoffer in het kader van de beslissing op het beslag. Om die reden wijst het hof dit gedeelte van de vordering af.
Ten aanzien van de post ‘Sieraden’ merkt het hof met de rechtbank op dat de exacte waarde lastig te bepalen is. Het hof stelt vast dat het bepalen van de waarde van de sieraden heeft plaatsgehad zoals beschreven is in het rapport van [rapporteur] van 26 juli 2022, aan de hand van foto’s en beschrijvingen en waarbij de vrouw van de benadeelde partij soortgelijke sieraden heeft aangewezen bij de juwelier. Deze waardebepaling komt het hof echter bovenmatig voor. Het hof zal de waarde van de sieraden, daarbij gebruikmakend van zijn schattingsbevoegdheid, bepalen op € 5.000,00. Het meergevorderde (€ 2.000) zal derhalve worden afgewezen.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten naar Slachtofferhulp Nederland merkt het hof op dat deze reiskosten géén rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit zijn (vgl. ECLI:NL:HR:2018:2338). Het hof zal deze gevorderde schade derhalve afwijzen.
Het hof zal de vordering ten aanzien van de materiële schade in totaal toewijzen voor een bedrag van € 8.098,26, bestaande uit de posten ‘Sieraden’ (€ 5.000,00) en ‘Contant geld uit de kluis’ (€ 3.098,26‬). De overige gevorderde materiële schade zal worden afgewezen.
Immateriële schade
Gelet op de aard en de ernst van het onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de mededader en de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij, acht het hof genoegzaam aangetoond dat de benadeelde partij in zijn persoon “op andere wijze” zoals bedoeld in artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek is aangetast en er sprake is van immateriële schade. Gelet op de ernst van de strafbare feiten, de gevolgen voor de benadeelde partij beschreven in de schriftelijke slachtofferverklaring en de schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden toegewezen, acht het hof het gevorderde bedrag van
€ 2.250,00 geheel toewijsbaar.
Het hof zal een totaalbedrag van € 10.348,26 hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2022.
Het hof zal de verdachte hoofdelijk veroordelen tot betaling van de schadevergoeding,
nu de verdachte de feiten samen met zijn mededader heeft gepleegd.
Het hof zal de verdachte hoofdelijk veroordelen in de kosten die de benadeelde partij
heeft gemaakt in het kader van deze procedure, alsmede in de nog te maken kosten ten
behoeve van de tenuitvoerlegging, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 10.348,26. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal, gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en de jeugdige leeftijd van de verdachte, met de rechtbank bepalen dat bij niet betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partij de gijzeling zal worden vastgesteld op 0 dagen.

BESLISSING

Het hof:
- vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de ten behoeve van deze benadeelde partij opgelegde schadevergoedingsmaatregel, en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.348,26(tienduizend driehonderdachtenveertig euro en zesentwintig cent) bestaande uit
€ 8.098,26(achtduizend achtennegentig euro en zesentwintig cent)
materiële schadeen
€ 2.250,00(tweeduizend tweehonderdvijftig euro)
immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s)
hoofdelijkvoor het gehele bedrag
aansprakelijkis,
vermeerderdmet de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
- wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
- veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.348,26(tienduizend driehonderdachtenveertig euro en zesentwintig cent) bestaande uit
€ 8.098,26(achtduizend achtennegentig euro en zesentwintig cent)
materiële schadeen
€ 2.250,00(tweeduizend tweehonderdvijftig euro)
immateriële schade,
vermeerderdmet de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 dagen.
- bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
- bepaalt de
aanvangsdatum van de wettelijke rentevoor de materiële en de immateriële schade op
15 juni 2022.
- bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. E.F. Stamhuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smits, griffier,
en op 20 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E.F. Stamhuis en mr. H. Smits zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.