ECLI:NL:GHSHE:2023:4284

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
200.332.504_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering gemachtigde op grond van artikel 81 Rv in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van [appellant] als gemachtigde in een procedure. De kantonrechter had eerder op 23 augustus 2023 de bijstand van [appellant] geweigerd op grond van artikel 81 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat er ernstige bezwaren bestonden tegen zijn functioneren als gemachtigde. De kantonrechter oordeelde dat [appellant] zich presenteerde als jurist zonder de benodigde opleiding of ervaring, en dat hij in het verleden de fatsoensnormen had geschonden door opnames te maken van zittingen en deze openbaar te maken. Het hof heeft de procedure en de argumenten van [appellant] in hoger beroep zorgvuldig beoordeeld. Het hof concludeerde dat het recht op hoor en wederhoor niet was geschonden, aangezien [appellant] voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunten naar voren te brengen. De argumenten van [appellant] dat er geen sprake was van onbekwaam gedrag en dat de fatsoensnormen niet waren geschonden, werden door het hof verworpen. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek van [appellant] om een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 21 december 2023
Zaaknummer : 200.332.504/01
Zaaknummer eerste aanleg : 10669829 OV VERZ 23-52
in de zaak van
[appellant] , h.o.d.n. [vereniging],
wonend/kantoorhoudend te [kantoorhoudende] , gemeente [gemeente ] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. B.H.A. Augustin te Urmond, gemeente Stein,
tegen
de beschikking ex artikel 81 Rv van 23 augustus 2023 van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht,
[de kantonrechter](hierna te noemen: de kantonrechter).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij beroepschrift met bijlagen (1 tot en met 3), ingekomen ter griffie van dit hof op 19 september 2023, heeft [appellant] het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking als gewezen door de kantonrechter te vernietigen, alsook de Staat, althans de rechtbank Limburg, te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep.
1.2.
Het hof heeft op de voet van artikel 81 lid 5 Rv de kantonrechter in kennis gesteld van het beroepschrift en hem uitgenodigd de nodige inlichtingen te verstrekken. Van deze gelegenheid heeft de kantonrechter gebruikgemaakt bij brief van 1 november 2023 met bijlagen (nr. 1 t/m 16), ingekomen ter griffie van dit hof op 2 november 2023. Voor zover voor de beoordeling relevant zal het hof hierna nader ingaan op deze inlichtingen van de kantonrechter.
1.3.
[appellant] en zijn advocaat zijn in kennis gesteld van de inhoud van deze brief met bijlagen.
1.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- de schriftelijke weergave (antwoord) van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van het op woensdag 19 juli 2023 te 10.00 uur door gedaagde partij verklaarde in de zaak 10561256 CV EXPL 23-2528.
1.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 november 2023. Bij die gelegenheid zijn [appellant] , bijgestaan door mr. Augustin, gehoord.

2.De beoordeling

2.1.
Het gaat om het volgende.
  • [appellant] heeft zich tijdens de rolzitting van woensdag19 juli 2023 in de procedure van [eisende partij] (eisende partij) tegen [gedaagde partij] (gedaagde partij) met het zaaknummer 10561256 CV EXPL 23-2528 als gemachtigde van gedaagde partij [gedaagde partij] gepresenteerd. De kantonrechter heeft daarop mondeling aangegeven dat hij [appellant] niet als gemachtigde ziet, maar dat [appellant] wel het woord mag voeren.
  • In de brief van de griffie van 31 juli 2023 aan [appellant] is het volgende geschreven:
“Ik stuur de door u ingezonden stukken retour. Zoals tijdens de rolzitting al aangegeven heeft de kantonrechter u niet toegelaten als gemachtigde in de zin van art. 80 Rv. U vertegenwoordigt partij [gedaagde partij] dan ook niet in rechte, al werd gedoogd dat u deze vergezelde.
Namens de kantonrechter kan ik u aangeven dat de reden voor deze weigering is dat u zich – gezien ook uw briefpapier met de vermelding ‘jurisprudentie juridisch adviesbureau’ – uitgeeft als juridisch deskundige, ofschoon u in dat veld geen enkele opleiding of ervaring heeft, u ook weinig bijdraagt aan een inhoudelijke (juridische) discussie én u in uw eigen procedures de regels van fatsoen regelmatig heeft gebroken door – ondanks verbod – video- en/of geluidsopnames van zittingen en gesprekken met medewerkers op te nemen en op een website te plaatsen.”
- Bij brief van 10 augustus 2023 heeft [appellant] als volgt gereageerd:
“Namens [gedaagde partij] zijn wij vanuit [vereniging] , gemachtigd met het zaaknummer: 10561256 CV EXPL 23-2528.
[gedaagde partij] heeft recht op de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon.
Daarbij betreft dit een kantonzaak - waarbij een Juridisch Adviseur bij aanwezig mag zijn en een advocaat hiervoor niet-verplicht is gesteld. Het betreft geen civiele zaak. [vereniging] is opgezet zodat leden van onze vereniging geholpen kunnen worden. Niemand gebruikt hier het woord "deskundig ". Wel zijn onze bevindingen juridisch onderbouwd en aantoonbaar. Dat naar uw mening dit weinig bijdraagt kunt u ook invullen dat de informatie niet in uw voordeel is dat [vereniging] in de afgelopen jaren ontdekt heeft. Toch blijft het een RECHT van de gedaagde de heer [appellant] aan te wijzen als gemachtigde. In principe mag iedereen zich een jurist noemen. Een Juridisch adviseur is in feite een jurist, maar geen beschermd beroep. Het kan geen weigering zijn tot toegang van de zitting van [gedaagde partij] .
Daarnaast zijn er geen video/geluidopnames gemaakt tijdens zittingen, zo ook niet op de website geplaatst.
Er is een aankondiging gevraagd of [appellant] T.V. bij een zitting aanwezig mocht zijn in het bezit van een perskaart.
Die goedkeuring is niet gegeven, er zijn geen opname gemaakt.
Wij zien echter geen gegronde reden om de toegang te weigeren tot de zitting van [gedaagde partij] en verzoeken uw mening bij te stellen.”
- De kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft bij beschikking van 23 augustus 2023 (ECLI:NL:RBLIM:2023:4961) bijstand of vertegenwoordiging door [appellant] wegens ernstige bezwaren geweigerd en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Na weergave van het verloop van de procedure, heeft de kantonrechter daartoe het volgende overwogen:
1. De procedure
1.1.
[appellant] presenteerde zich tijdens de rolzitting van 16(het hof leest: 19)
juli 2023 in de hiervoor aangehaalde zaak als gemachtigde van gedaagde partij [gedaagde partij] . De kantonrechter heeft daarop mondeling aangegeven dat [appellant] weliswaar het woord mag voeren naast de achterliggende partij, [gedaagde partij] , doch niet zal worden toegelaten als gemachtigde in de zin van art. 80 Rv.
1.2.
bij brief van de griffie van 31 juli 2023 heeft de kantonrechter dit nogmaals gemotiveerd aangegeven, waarbij de door [appellant] ten behoeve van deze procedure doch buiten de rolzitting om ingezonden stukken werden geweigerd en geretourneerd.
1.3.
bij brief van 10 augustus 2023 reageert [appellant] . Hij verzoekt de kantonrechter te heroverwegen.

2.De beoordeling

2.1.
De kantonrechter passeert de bezwaren van [appellant] , zoals geformuleerd in diens brief van 10 augustus 2023, en handhaaft de weigering van [appellant] als gemachtigde in de zin van art. 81 Rv.
Daartoe gelden de volgende overwegingen:
onbekwaam gedrag
2.2.
Vastgesteld wordt dat [appellant] een persoon betreft, niet zijnde een advocaat of deurwaarder (als bedoeld in art. 81 Rv), zich presenteert als ‘jurist’ en daarbij handelt onder de naam van ‘ [vereniging] ’. [appellant] heeft echter geen enkele juridische opleiding gevolgd, noch enige relevante ervaring op dat gebied.
2.3.
Het door [appellant] in de onderhavige procedure als gemachtigde van [gedaagde partij] gevoerde verweer is enkel en alleen terug te voeren op zijn onder meer via sociale media en ook ter zitting geventileerde gedachtegoed dat (samengevat en onder andere) ‘deurwaarders, officieren van justitie, rechters en ambtenaren in het algemeen ‘onbevoegd’ zijn. Zijn verhaal is ongericht, warrig, moeilijk te volgen, maar bovenal juridisch nonsens.
2.4.
Zo wil hij in de onderhavige zaak (betreffende een relatief eenvoudige incassovordering van een ziektekostenverzekeraar) een stapel aangiftes tegen deurwaarders overleggen. Deze zijn – onder meer – ‘niet bevoegd’, want niet ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Een juridische gevolg in deze zaak wordt daar echter niet aan gekoppeld, een zinvol inhoudelijk verweer wordt niet gevoerd, een aanzet tot een mogelijke regeling niet gedaan. Een kostenverhogende veroordeling lijkt daarmee, bij gebreke van zinvol verweer, vrijwel onafwendbaar.
2.5.
Binnen deze rechtbank zijn vergelijkbare ervaringen met de heer [appellant] .
2.6.
[appellant] heeft geen enkele notie van procedureregels en mogelijke (en zinvolle) verweren in het (burgerlijk) recht. Hierdoor maakt hij brokken voor zijn klant. Door deze evidente en ernstige ondeskundigheid handelt hij in strijd met de belangen van zijn eigen klant [gedaagde partij] , hier de betrokken achterliggende partij.
2.7.
[appellant] lijkt deze incassoprocedure als gemachtigde vooral ook te willen gebruiken als platform voor het ventileren van zijn eigen gedachtegoed, waarvan inmiddels algemeen bekend is dat de heer [appellant] het bestaan van de overheid ontkent, de geldigheid van de Grondwet aanvecht en het gezag van de rechterlijke macht niet erkent. De heer [appellant] heeft dit gedachtegoed niet alleen geventileerd via zijn sociale media kanalen, maar ook in zijn verschillende klachten gericht aan de rechtbank Limburg.
2.8.
Dit zijn elementaire fundamenten van de rechtsstaat. Deze opvattingen van de heer [appellant] maken een goede vertegenwoordiging van de achterliggende partij onmogelijk. De rechtspositie van de achterliggende partij wordt immers beheerst door de rechtsregels die hun oorsprong vinden in de hiervoor genoemde en door de heer [appellant] niet erkende wetten en instanties.
strijd met fatsoensnormen
2.9.
De heer [appellant] heeft in het recente verleden in strijd met de regels opnames gemaakt binnen het gerechtsgebouw te Maastricht en deze opnames openbaar gemaakt via zijn sociale media kanalen. De heer [appellant] is ter zake gewaarschuwd door het bestuur van deze rechtbank.
conclusie
2.10.
[appellant] wordt geweigerd als gemachtigde. Deze beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, hetgeen tot gevolg heeft dat een eventueel ingesteld hoger beroep deze beslissing niet schorst en de achterliggende partij, in dit geval [gedaagde partij] , desgewenst op zoek moet gaan naar een andere gemachtigde”
- Bij vonnis van 25 oktober 2023 heeft de kantonrechter [gedaagde partij] , nadat deze in de gelegenheid was gesteld een andere gemachtigde aan te wijzen maar hiertoe niet is overgegaan, veroordeeld om aan ONVZ een bedrag van € 377,83 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente (zaaknummer 10561256 CV EXPL 23-2528).
2.2.
[appellant] heeft in zijn beroepschrift – kort weergegeven – aangevoerd dat het fundamenteel recht op hoor en wederhoor is geschonden (grief 1), dat geen sprake is van onbekwaam gedrag (grief 2) en dat ook geen sprake is van strijd met fatsoensnormen (grief 3).
Ten aanzien van grief 2 heeft [appellant] het volgende naar voren gebracht. Volgens [appellant] is in de zaak van [gedaagde partij] geen sprake van onbekwaam gedrag. In essentie heeft [appellant] in die zaak drie verweren, te weten dat er sprake is van rauwelijks dagvaarden, dat er geen sprake is van een betalingsachterstand en dat onderzocht dient te worden wie de dagvaarding heeft uitgebracht en of dit conform de wet is gebeurd. Bij dit laatste verweer heeft [appellant] het volgende naar voren gebracht. Reeds jarenlang is er volgens [appellant] de discussie of deurwaarders zich wel aan de wet houden, althans of ze onvoldoende zorgvuldig zijn met de bevoegdheden die ze hebben (zie de uitzending van kassa van 7 november 2013, met als titel
"deurwaarder houdt zich niet aan de wet"). Volgens [appellant] werd gedurende deze uitzending aandacht besteed aan de zorgplicht die deurwaarders volgens de Nationale Ombudsman zouden hebben en het gegeven dat veelvuldig te makkelijk werd omgegaan met het hanteren van wettelijke invorderingsmiddelen. Voorts kan volgens [appellant] verwezen worden naar de eigen oproepen van de deurwaarders om alert te zijn op oplichtingspraktijken (zie
https://www.janssen-janssen.nl/artikelen/oplichters-doen-zich-voor-als-deurwaarder). Volgens [appellant] waarschuwt dit vooraanstaand deurwaarderskantoor mensen om goed te onderzoeken of degene die voor hem of haar deur staat daadwerkelijk een deurwaarder is. Met het bovenstaande in het achterhoofd is derhalve ook niet langer te verdedigen dat de opmerking van [appellant] dat onderzoek dient te worden gedaan naar de deurwaarder volstrekte nonsens is, aldus [appellant] .
2.2.1.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is door en namens [appellant] hieraan – zakelijk weergegeven – toegevoegd dat de kantonrechter in zijn inlichtingenbrief argumenten erbij heeft gehaald die niets van doen hebben met de zaak van [gedaagde partij] (zoals dat [appellant] de Grondwet zou bestrijden), terwijl [appellant] alleen in de zaak van [gedaagde partij] als gemachtigde is geweigerd.
[appellant] heeft verder aangevoerd dat de beschikking waarvan beroep veel uitgebreider is dan de brief van 31 juli 2023 en dat hij daarom nog een keer in de gelegenheid had moeten worden gesteld om zich over de punten uit te laten.
Volgens [appellant] heeft de kantonrechter op de zitting gezegd
“ik zie u niet als gemachtigde”en heeft [gedaagde partij] daarop gereageerd dat hij [appellant] als gemachtigde wilde. Na de brief van de rechtbank en de beschikking waarvan beroep was het voor [appellant] pas duidelijk dat hij niet als gemachtigde was aangemerkt.
Op de zitting heeft [gedaagde partij] op vragen van de kantonrechter gezegd dat hij nooit van zijn leven sommaties heeft gekregen. [appellant] stelt dat [gedaagde partij] dit – en hetgeen uit de schriftelijke weergave blijkt – ingefluisterd heeft gekregen van [appellant] en dat [appellant] [gedaagde partij] voorafgaand aan de zitting heeft geïnformeerd over zijn rechtspositie als [gedaagde partij] geen sommaties heeft ontvangen. [appellant] heeft bij de kantonrechter voor het voetlicht willen brengen dat hij veel klachten bij deurwaarders heeft uitstaan en dat soms in strijd met de regelgeving wordt gehandeld en dat dit ook bij de betreffende deurwaarder [deurwaarder] in de zaak van [gedaagde partij] aan de orde was.
[appellant] heeft verder betwist dat hij de opnames van de zitting op internet heeft gezet en openbaar heeft gemaakt. [appellant] laat zich immers geen ‘staatsgek’ noemen en zo wordt hij blijkens de titels van de links – via welke de geluidsopname te beluisteren is – wel aangeduid. Volgens [appellant] houdt hij zich aan de regels van de rechtbank.
Daarnaast is aangegeven dat de zaak van [gedaagde partij] inmiddels definitief is afgelopen gezien de appelgrens. Het belang van [appellant] zit volgens hem erin dat de media de onderhavige zaak hebben opgepikt en dat hij ‘staatsgek’ wordt genoemd en in verband wordt gebracht met ‘autonomen’. Volgens [appellant] heeft hij daarmee niets te maken, maar de media stellen hem er wel gelijk mee. [appellant] is volgens hem een privaatrechtelijk persoon en is hij noch autonoom noch soeverein. [appellant] wil graag dat dit rechtgetrokken wordt.
[appellant] heeft zelf nog aan het hof uitgelegd waarom hij heeft gehandeld zoals hij dat heeft gedaan. [appellant] heeft verteld dat hij ‘het KvK’ heeft gebeld. Volgens [appellant] heeft ‘het KvK’ gezegd dat deurwaarders fouten maken en dat [appellant] naar de politie moet gaan voor het doen van aangiftes en vervolgens heeft de politie er zelf een strafzaak van gemaakt. Daarom is [appellant] dit zo gaan aankaarten bij de zaak van [gedaagde partij] en nu wordt [appellant] bestraft, aldus [appellant] . Daaraan heeft [appellant] nog toegevoegd dat bestuurders altijd op de hoogte moeten zijn als documenten de deur uitgaan. Volgens [appellant] moeten deurwaarders op grond van de wet documenten ondertekenen en zou hij documenten van deurwaarders in handen hebben waar geen handtekening op staat, terwijl deze documenten wel door bijvoorbeeld de griffier zijn getekend.
Tot slot heeft [appellant] op de zitting in hoger beroep aangegeven dat hij de transcriptie heeft en dat het proces-verbaal niet klopt met wat er daadwerkelijk is gezegd.
2.3.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Grief 1 over dat het recht van hoor en wederhoor is geschonden
2.3.1.
Artikel 81 Rv luidt als volgt:
“1. De kantonrechter kan bij met redenen omklede beschikking bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan en die geen advocaat of deurwaarder is, weigeren. De weigering geldt voor een bepaalde zaak of voor een door de kantonrechter te bepalen tijd.
2. De weigering wordt aan de desbetreffende partij en aan de in het eerste lid bedoelde persoon schriftelijk meegedeeld met vermelding van de reden van de weigering. (…)
3. De kantonrechter kan bepalen dat een beschikking, op grond van het eerste lid gegeven, uitvoerbaar bij voorraad is.
4. De persoon die is geweigerd, kan binnen vier weken na de verzending van de beschikking in beroep komen bij het gerechtshof.
5. Het gerechtshof beslist na de betrokken kantonrechter te hebben uitgenodigd de nodige inlichtingen te verstrekken en na de appellant te hebben gehoord.”
2.3.2.
Hoewel dit niet in artikel 81 Rv staat, moet de kantonrechter de gemachtigde horen voordat hij een beschikking als bedoeld in artikel 81 lid 1 Rv geeft. Dit volgt uit het beginsel van hoor en wederhoor. Het hof is van oordeel dat in dit geval voormeld beginsel niet geschonden is. Hieronder wordt dit gemotiveerd.
2.3.3.
Het hof heeft de geluidsopname van de zitting in eerste aanleg beluisterd – de link naar de website waarop de geluidsopname te horen was, stond in de inlichtingenbrief van de kantonrechter. Hierop is te horen dat de kantonrechter tegen [appellant] heeft gezegd dat hij hem niet als gemachtigde ziet, maar dat [appellant] wel het woord mag voeren. De kantonrechter heeft daarmee – weliswaar summier – [appellant] tijdens de zitting al op de hoogte gebracht / een voorzet gedaan van zijn (voornemen tot) weigering, althans had [appellant] dit kunnen begrijpen. [appellant] heeft namelijk – ook naar eigen zeggen – vaker opgetreden als gemachtigde bij zittingen. Hoewel de kantonrechter zijn (voornemen tot) weigering als gemachtigde tijdens de zitting niet met redenen heeft onderbouwd en het summier aan de orde is geweest, hadden de woorden van de kantonrechter wel voor [appellant] aanleiding kunnen zijn om daarop te reageren. De woorden waren namelijk duidelijk. Uit de geluidsopname volgt dat [appellant] daarop niet inhoudelijk heeft gereageerd.
2.3.4.
Hoe dan ook is [appellant] vervolgens opnieuw door de rechtbank op de hoogte gebracht van (het voornemen tot) de weigering als gemachtigde in de zaak van [gedaagde partij] in de brief van 31 juli 2023 en is [appellant] ook geïnformeerd over de reden(en) voor deze weigering, te weten dat:
  • [appellant] zich uitgeeft als juridisch deskundige hoewel hij in dat veld geen opleiding of ervaring heeft;
  • [appellant] weinig bijdraagt aan een inhoudelijke (juridische) discussie en
  • [appellant] in zijn eigen procedures de regels van fatsoen regelmatig heeft gebroken door – ondanks verbod – video- en/of geluidsopnames van zittingen en gesprekken met medewerkers op te nemen en op een website te plaatsen.
2.3.5.
[appellant] heeft per brief van 10 augustus 2023 daartegen inhoudelijk bezwaar gemaakt en uitgelegd waarom zijns inziens er geen gegronde reden is om hem de toegang te weigeren tot de zitting van en zaak van [gedaagde partij] en heeft de rechtbank verzocht om zijn mening bij te stellen.
2.3.6.
Daarop volgde de beschikking van de kantonrechter van 23 augustus 2023. Uit de beschikking blijkt dat het bezwaar van [appellant] van 10 augustus 2023 is meegenomen in de beslissing van de kantonrechter, maar dat de kantonrechter deze bezwaren heeft gepasseerd en de weigering heeft gehandhaafd. Weliswaar heeft de kantonrechter de reden(en) daarvan in de beschikking meer uitgewerkt dan in de brief van 31 juli 2023 en vergelijkbare ervaringen binnen de rechtbank met [appellant] genoemd, dit hoewel de weigering – blijkens de beschikking – alleen van toepassing is op de zaak van [gedaagde partij] .
Maar naar het oordeel van het hof kom(t)(en) de reden(en) van weigering in de zaak [gedaagde partij] in de kern op hetzelfde neer, te weten dat:
  • [appellant] zich presenteert als jurist hoewel hij op dat gebied geen juridische opleiding of enige relevante ervaring heeft;
  • [appellant] in de onderhavige zaak van [gedaagde partij] geen zinvol (juridisch) inhoudelijk verweer heeft gevoerd en
  • [appellant] in strijd met de fatsoensnormen heeft gehandeld doordat hij in het recente verleden in strijd met de regels opnames heeft gemaakt binnen het gerechtsgebouw te Maastricht en deze opnames openbaar heeft gemaakt.
2.3.7.
Het hof is dan ook van oordeel dat de kantonrechter [appellant] heeft gehoord vóórdat de kantonrechter de beschikking als bedoeld in artikel 81 lid 1 Rv heeft gegeven en dat het beginsel van hoor en wederhoor niet is geschonden. De brief van 31 juli 2023 was duidelijk en omvatte de drie genoemde redenen – die, het hof begrijpt, een optelsom vormden – voor afwijzing, waarop [appellant] heeft kunnen reageren.
Het hof is het eens met [appellant] dat het niet hebben genoten van een juridische opleiding niet zonder meer een reden kan zijn een gemachtigde ingevolge artikel 81 Rv te weigeren, maar onder omstandigheden wel als de gemachtigde – die zich als jurist presenteert – vervolgens ook
“weinig bijdraagt aan een inhoudelijke (juridische) discussie”.
Anders dan [appellant] heeft betoogd in het beroepschrift, had [appellant] naar het oordeel van het hof moeten begrijpen dat het subonderdeel
“weinig bijdraagt aan een inhoudelijke (juridische) discussie”ook een reden was om hem als gemachtigde in de zaak van [gedaagde partij] te weigeren. Dat deze reden voor [appellant] niet duidelijk was en dat hij daarom in de brief van 10 augustus 2023 volgens hem daarop niet is ingegaan, komt voor zijn eigen risico.
2.3.8.
Bovendien wijst het hof op de herstelfunctie van het hoger beroep. [appellant] heeft in hoger beroep opnieuw de kans gekregen om zijn verhaal te doen doordat hij – na de indiening van het beroepschrift door zijn advocaat – op de zitting van 15 november 2023 door het hof is gehoord en hij de gelegenheid heeft gekregen zijn standpunten naar voren te brengen om de weigering door de kantonrechter te betwisten. [appellant] heeft van die geboden gelegenheid ook gebruikgemaakt.
2.3.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat grief I niet slaagt.
Grief 2 over dat geen sprake is van onbekwaam gedrag
2.3.10.
[appellant] heeft gesteld dat hij de juridisch inhoudelijke verweren in de zaak [gedaagde partij] heeft gevoerd. De kantonrechter heeft in zijn inlichtingen betwist dat [appellant] heeft aangevoerd dat er sprake was van rauwelijks dagvaarden of dat er geen betalingsachterstand was. Volgens de kantonrechter heeft hij gedaagde [gedaagde partij] daarop rechtstreeks bevraagd en heeft [gedaagde partij] daarop zelf aangegeven dat hij geen betalingsachterstand had en nimmer een aanmaning of iets dergelijks had gekregen. Volgens de kantonrechter heeft [appellant] daaraan nog toegevoegd dat hij vindt
dat [deurwaarder](de deurwaarder, gemachtigde van eiseres)
niet koosjer acteert en wenst te weten welke deurwaarder de dagvaarding heeft uitgebracht. De kantonrechter heeft verwezen naar de schriftelijke weergave van de rechtbank Limburg en het op schrift gestelde verweer met bijlagen van [appellant] .
2.3.11.
Deze gang van zaken volgt naar het oordeel van het hof inderdaad uit de schriftelijke weergave van de rechtbank Limburg van 19 juli 2023 – die volgens [appellant] niet overeenkomt met de transcriptie –, waarin het volgende staat opgenomen:
“Door gedaagde partij is, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
“Ik ben het niet eens met de vordering. Ik was verbaasd over deze dagvaarding, want ik heb
nog gebeld met [eisende partij] . Deze konden geen betalingsachterstanden
vinden. Ik heb alles gecontroleerd en alles is betaald. Ik heb eerder geen enkele aangetekende brief gehad behalve de dagvaarding.
De heer [appellant] mag ook het woord voeren namens [gedaagde partij] (maar wordt niet
toegelaten als gemachtigde). Hij voegt nog toe dat [deurwaarder] niet koosjer acteert en wenst
graag te weten welke deurwaarder de dagvaarding heeft uitgebracht.”
2.3.12.
Uit de door het hof beluisterde geluidsopname heeft het hof kunnen afleiden dat het inderdaad [gedaagde partij] zelf is geweest die de vragen van de kantonrechter heeft beantwoord. Dat [appellant] degene is geweest die het juridisch relevante betoog heeft gevoerd, is het hof niet gebleken.
2.3.13.
[appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gesteld dat hij de door [gedaagde partij] gegeven antwoorden aan de kantonrechter vooraf bij [gedaagde partij] heeft ingefluisterd. [appellant] heeft deze stelling echter niet onderbouwd. Bovendien is het onaannemelijk dat [appellant] de (zeer) feitelijke vragen van de kantonrechter exact heeft kunnen voorzien en daarop zijn cliënt [gedaagde partij] de instructies heeft gegeven zoals thans is betoogd. Ook maken de aard van de uitlatingen zoals die zijn gedaan door [appellant] ten overstaan van de kantonrechter, zijn stelling onaannemelijk. Deze uitlatingen gaan – blijkens de geluidsopname – namelijk in het geheel niet over de juridisch relevante inhoudelijke verweren zoals aan de orde in het gesprek tussen de kantonrechter en [gedaagde partij] , te weten het al dan niet aanwezig zijn van een betalingsachterstand met overlegging van betaalbewijzen, en haken daar op geen enkele wijze bij aan.
2.3.14.
Uit de geluidsopname valt af te leiden dat [appellant] in de kern hetzelfde betoog bij de kantonrechter heeft gevoerd zoals hij dat aan het hof op 13 november 2023 heeft uitgelegd. Dat betoog houdt in dat [appellant] , in samenwerking met ‘het KvK’ en de politie, erachter is gekomen dat deurwaarders strafbare feiten plegen en dat dit ook geldt voor de betrokken deurwaarder [deurwaarder] in de zaak van [gedaagde partij] . Hoewel [appellant] op de zitting van 15 november 2023 het hof heeft voorgehouden waarom zijn betoog op dit punt in de zaak van [gedaagde partij] relevant zou zijn, ontgaat het hof de juridische relevantie ervan en heeft hij het hof daarvan niet kunnen overtuigen.
2.3.15.
Ook grief 2 slaagt niet.
Grief 3 over dat er geen sprake is van strijd met fatsoensnormen (opnames)
2.3.16.
[appellant] heeft het volgende naar voren gebracht. In zowel de brief van 31 juli 2023 alsook in de bestreden beschikking wordt telkens verwezen naar gemaakte opnames, welke openbaar zouden zijn gemaakt. Volgens [appellant] is deze stelling in zijn brief van 10 augustus 2023 inhoudelijk betwist door aan te geven dat er weliswaar toestemming was gevraagd om te mogen filmen, maar dat dit niet is gebeurd nu er geen toestemming is verleend. Volgens [appellant] had het op de weg van de kantonrechter gelegen om gedetailleerd zijn stellingen te onderbouwen en aan te geven wanneer dan volgens hem deze strijd met fatsoensnormen heeft plaatsgevonden. Daarnaast lijkt het volgens [appellant] erop dat de weigering van [appellant] (als gemachtigde) zich enkel beperkt tot de bijstand aan [gedaagde partij] . De redenen om bijstand te weigeren moeten zich dan ook beperken tot de verleende bijstand aan [gedaagde partij] , aldus [appellant] .
2.3.17.
Volgens de kantonrechter gaat [appellant] er via zijn sociale media kanalen prat op elk gesprek (met griffiemedewerkers) en elke zitting op te nemen en publiceert hij die gesprekken vervolgens ook via diezelfde kanalen. [appellant] dient – naar aanleiding van diens gedrag – bij binnenkomst binnen de locaties van de rechtbank Limburg zijn telefoon in te leveren. Volgens de kantonrechter laat [appellant] via sociale media trots weten daartoe altijd twee telefoons mee te nemen en is zijn andere bekende handelwijze dat hij altijd vergezeld is door een of meerdere personen die de zitting dan opnemen. Volgens de kantonrechter is dit ook gebeurd tijdens de rolzitting van 19 juli 2023. Zie ook het beroepschrift waarin staat dat
“een van de toeschouwers in het publiek (…), weliswaar in strijd met de regels binnen de rechtbank, deze rolzitting [heeft] opgenomen”. Volgens de kantonrechter heeft [appellant] deze opname ook via zijn sociale mediakanalen verspreid. Hij deed het daarbij voorkomen alsof een toevallige aanwezige de volledige zitting heeft opgenomen en dit vervolgens aan [appellant] heeft doorgespeeld. De kantonrechter vindt dit een onwaarschijnlijk verhaal, omdat elke rolzaak apart wordt behandeld en het toch enig doelbewust handelen en voorbereiding vergt om een hele zitting op te nemen. Maar dan nog is het [appellant] zelf die deze geluidsopname zonder toestemming en in strijd met de regels via zijn sociale media kanalen wereldkundig heeft gemaakt, aldus de kantonrechter. Weliswaar heeft [appellant] die betreffende posts inmiddels verwijderd, maar deze posts van [appellant] zijn volgens de kantonrechter door verschillende groepen die hem kritisch volgen overgenomen en gekopieerd en deze kopieën heeft hij dan ook niet kunnen verwijderen. Zodoende is het bestuur van de rechtbank Limburg ook op de hoogte gebracht van deze posts van [appellant] (zie de brieven van het bestuur aan [appellant] , producties 8 t/m 10). De kantonrechter heeft twee links gegeven in zijn inlichtingenbrief. Via de eerste link is het geposte geluidsbestand van de zitting te beluisteren en via de tweede link hoort men [appellant] volgens de kantonrechter zelf zeggen op een door hem zelf opgenomen videobestand dat hij dit toevallig ontvangen geluidsbestand inderdaad heeft gepubliceerd.
2.3.18.
Het hof oordeelt hierover als volgt. Het hof is het met [appellant] eens dat uit de beschikking waarvan beroep volgt dat de artikel 81 Rv-weigering zich formeel beperkt tot de bijstand aan [gedaagde partij] in die zaak (zaaknummer 10561256 CV EXPL 23-2528). Dat betekent echter niet dat de kantonrechter zijn onderbouwing niet breder mag trekken.
Hoe dan ook staat vast dat er een geluidsopname is gemaakt van de zitting in eerste aanleg in de zaak van [gedaagde partij] . In het beroepschrift is dat ook erkend. Namens [appellant] is in het beroepschrift aangevoerd dat het videomateriaal niet op de website van [appellant] is aangetroffen, maar inmiddels staat vast – nu de kantonrechter daarop heeft gewezen in zijn inlichtingenbrief – dat deze geluidsopname vervolgens ook openbaar is gemaakt als gevolg waarvan het hof de geluidsopname ook heeft kunnen beluisteren.
Het hof is van oordeel dat [appellant] , in het licht van het uitgebreide verhaal van de kantonrechter en de door hem gegeven informatie (links), onvoldoende heeft betwist dat via hem de opname van de zitting openbaar is geworden. De kantonrechter heeft naar het oordeel van het hof dan ook terecht dit als één van de redenen in zijn beschikking naar voren gebracht.
2.3.19.
Grief 3 slaagt eveneens niet.
Slotsom
2.3.20.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter [appellant] terecht op grond van artikel 81 Rv heeft mogen weigeren als gemachtigde van [gedaagde partij] in de zaak met zaaknummer 10561256 CV EXPL 23-2528. De beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
Proceskosten
2.4.
Nu [appellant] in het ongelijk is gesteld, wijst het hof het verzoek van [appellant] om een proceskostenveroordeling af. In het midden kan blijven of in geval van toewijzing vervolgens een proceskostenveroordeling zich zou kunnen richten tegen de rechtbank Limburg of de Staat.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en T. van Malssen en is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023.