2.3.Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Grief 1 over dat het recht van hoor en wederhoor is geschonden
2.3.1.Artikel 81 Rv luidt als volgt:
“1. De kantonrechter kan bij met redenen omklede beschikking bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan en die geen advocaat of deurwaarder is, weigeren. De weigering geldt voor een bepaalde zaak of voor een door de kantonrechter te bepalen tijd.
2. De weigering wordt aan de desbetreffende partij en aan de in het eerste lid bedoelde persoon schriftelijk meegedeeld met vermelding van de reden van de weigering. (…)
3. De kantonrechter kan bepalen dat een beschikking, op grond van het eerste lid gegeven, uitvoerbaar bij voorraad is.
4. De persoon die is geweigerd, kan binnen vier weken na de verzending van de beschikking in beroep komen bij het gerechtshof.
5. Het gerechtshof beslist na de betrokken kantonrechter te hebben uitgenodigd de nodige inlichtingen te verstrekken en na de appellant te hebben gehoord.”
2.3.2.Hoewel dit niet in artikel 81 Rv staat, moet de kantonrechter de gemachtigde horen voordat hij een beschikking als bedoeld in artikel 81 lid 1 Rv geeft. Dit volgt uit het beginsel van hoor en wederhoor. Het hof is van oordeel dat in dit geval voormeld beginsel niet geschonden is. Hieronder wordt dit gemotiveerd.
2.3.3.Het hof heeft de geluidsopname van de zitting in eerste aanleg beluisterd – de link naar de website waarop de geluidsopname te horen was, stond in de inlichtingenbrief van de kantonrechter. Hierop is te horen dat de kantonrechter tegen [appellant] heeft gezegd dat hij hem niet als gemachtigde ziet, maar dat [appellant] wel het woord mag voeren. De kantonrechter heeft daarmee – weliswaar summier – [appellant] tijdens de zitting al op de hoogte gebracht / een voorzet gedaan van zijn (voornemen tot) weigering, althans had [appellant] dit kunnen begrijpen. [appellant] heeft namelijk – ook naar eigen zeggen – vaker opgetreden als gemachtigde bij zittingen. Hoewel de kantonrechter zijn (voornemen tot) weigering als gemachtigde tijdens de zitting niet met redenen heeft onderbouwd en het summier aan de orde is geweest, hadden de woorden van de kantonrechter wel voor [appellant] aanleiding kunnen zijn om daarop te reageren. De woorden waren namelijk duidelijk. Uit de geluidsopname volgt dat [appellant] daarop niet inhoudelijk heeft gereageerd.
2.3.4.Hoe dan ook is [appellant] vervolgens opnieuw door de rechtbank op de hoogte gebracht van (het voornemen tot) de weigering als gemachtigde in de zaak van [gedaagde partij] in de brief van 31 juli 2023 en is [appellant] ook geïnformeerd over de reden(en) voor deze weigering, te weten dat:
- [appellant] zich uitgeeft als juridisch deskundige hoewel hij in dat veld geen opleiding of ervaring heeft;
- [appellant] weinig bijdraagt aan een inhoudelijke (juridische) discussie en
- [appellant] in zijn eigen procedures de regels van fatsoen regelmatig heeft gebroken door – ondanks verbod – video- en/of geluidsopnames van zittingen en gesprekken met medewerkers op te nemen en op een website te plaatsen.
2.3.5.[appellant] heeft per brief van 10 augustus 2023 daartegen inhoudelijk bezwaar gemaakt en uitgelegd waarom zijns inziens er geen gegronde reden is om hem de toegang te weigeren tot de zitting van en zaak van [gedaagde partij] en heeft de rechtbank verzocht om zijn mening bij te stellen.
2.3.6.Daarop volgde de beschikking van de kantonrechter van 23 augustus 2023. Uit de beschikking blijkt dat het bezwaar van [appellant] van 10 augustus 2023 is meegenomen in de beslissing van de kantonrechter, maar dat de kantonrechter deze bezwaren heeft gepasseerd en de weigering heeft gehandhaafd. Weliswaar heeft de kantonrechter de reden(en) daarvan in de beschikking meer uitgewerkt dan in de brief van 31 juli 2023 en vergelijkbare ervaringen binnen de rechtbank met [appellant] genoemd, dit hoewel de weigering – blijkens de beschikking – alleen van toepassing is op de zaak van [gedaagde partij] .
Maar naar het oordeel van het hof kom(t)(en) de reden(en) van weigering in de zaak [gedaagde partij] in de kern op hetzelfde neer, te weten dat:
- [appellant] zich presenteert als jurist hoewel hij op dat gebied geen juridische opleiding of enige relevante ervaring heeft;
- [appellant] in de onderhavige zaak van [gedaagde partij] geen zinvol (juridisch) inhoudelijk verweer heeft gevoerd en
- [appellant] in strijd met de fatsoensnormen heeft gehandeld doordat hij in het recente verleden in strijd met de regels opnames heeft gemaakt binnen het gerechtsgebouw te Maastricht en deze opnames openbaar heeft gemaakt.
2.3.7.Het hof is dan ook van oordeel dat de kantonrechter [appellant] heeft gehoord vóórdat de kantonrechter de beschikking als bedoeld in artikel 81 lid 1 Rv heeft gegeven en dat het beginsel van hoor en wederhoor niet is geschonden. De brief van 31 juli 2023 was duidelijk en omvatte de drie genoemde redenen – die, het hof begrijpt, een optelsom vormden – voor afwijzing, waarop [appellant] heeft kunnen reageren.
Het hof is het eens met [appellant] dat het niet hebben genoten van een juridische opleiding niet zonder meer een reden kan zijn een gemachtigde ingevolge artikel 81 Rv te weigeren, maar onder omstandigheden wel als de gemachtigde – die zich als jurist presenteert – vervolgens ook
“weinig bijdraagt aan een inhoudelijke (juridische) discussie”.
Anders dan [appellant] heeft betoogd in het beroepschrift, had [appellant] naar het oordeel van het hof moeten begrijpen dat het subonderdeel
“weinig bijdraagt aan een inhoudelijke (juridische) discussie”ook een reden was om hem als gemachtigde in de zaak van [gedaagde partij] te weigeren. Dat deze reden voor [appellant] niet duidelijk was en dat hij daarom in de brief van 10 augustus 2023 volgens hem daarop niet is ingegaan, komt voor zijn eigen risico.
2.3.8.Bovendien wijst het hof op de herstelfunctie van het hoger beroep. [appellant] heeft in hoger beroep opnieuw de kans gekregen om zijn verhaal te doen doordat hij – na de indiening van het beroepschrift door zijn advocaat – op de zitting van 15 november 2023 door het hof is gehoord en hij de gelegenheid heeft gekregen zijn standpunten naar voren te brengen om de weigering door de kantonrechter te betwisten. [appellant] heeft van die geboden gelegenheid ook gebruikgemaakt.
2.3.9.Het voorgaande leidt tot de conclusie dat grief I niet slaagt.
Grief 2 over dat geen sprake is van onbekwaam gedrag
2.3.10.[appellant] heeft gesteld dat hij de juridisch inhoudelijke verweren in de zaak [gedaagde partij] heeft gevoerd. De kantonrechter heeft in zijn inlichtingen betwist dat [appellant] heeft aangevoerd dat er sprake was van rauwelijks dagvaarden of dat er geen betalingsachterstand was. Volgens de kantonrechter heeft hij gedaagde [gedaagde partij] daarop rechtstreeks bevraagd en heeft [gedaagde partij] daarop zelf aangegeven dat hij geen betalingsachterstand had en nimmer een aanmaning of iets dergelijks had gekregen. Volgens de kantonrechter heeft [appellant] daaraan nog toegevoegd dat hij vindt
dat [deurwaarder](de deurwaarder, gemachtigde van eiseres)
niet koosjer acteert en wenst te weten welke deurwaarder de dagvaarding heeft uitgebracht. De kantonrechter heeft verwezen naar de schriftelijke weergave van de rechtbank Limburg en het op schrift gestelde verweer met bijlagen van [appellant] .
2.3.11.Deze gang van zaken volgt naar het oordeel van het hof inderdaad uit de schriftelijke weergave van de rechtbank Limburg van 19 juli 2023 – die volgens [appellant] niet overeenkomt met de transcriptie –, waarin het volgende staat opgenomen:
“Door gedaagde partij is, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
“Ik ben het niet eens met de vordering. Ik was verbaasd over deze dagvaarding, want ik heb
nog gebeld met [eisende partij] . Deze konden geen betalingsachterstanden
vinden. Ik heb alles gecontroleerd en alles is betaald. Ik heb eerder geen enkele aangetekende brief gehad behalve de dagvaarding.
De heer [appellant] mag ook het woord voeren namens [gedaagde partij] (maar wordt niet
toegelaten als gemachtigde). Hij voegt nog toe dat [deurwaarder] niet koosjer acteert en wenst
graag te weten welke deurwaarder de dagvaarding heeft uitgebracht.”
2.3.12.Uit de door het hof beluisterde geluidsopname heeft het hof kunnen afleiden dat het inderdaad [gedaagde partij] zelf is geweest die de vragen van de kantonrechter heeft beantwoord. Dat [appellant] degene is geweest die het juridisch relevante betoog heeft gevoerd, is het hof niet gebleken.
2.3.13.[appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gesteld dat hij de door [gedaagde partij] gegeven antwoorden aan de kantonrechter vooraf bij [gedaagde partij] heeft ingefluisterd. [appellant] heeft deze stelling echter niet onderbouwd. Bovendien is het onaannemelijk dat [appellant] de (zeer) feitelijke vragen van de kantonrechter exact heeft kunnen voorzien en daarop zijn cliënt [gedaagde partij] de instructies heeft gegeven zoals thans is betoogd. Ook maken de aard van de uitlatingen zoals die zijn gedaan door [appellant] ten overstaan van de kantonrechter, zijn stelling onaannemelijk. Deze uitlatingen gaan – blijkens de geluidsopname – namelijk in het geheel niet over de juridisch relevante inhoudelijke verweren zoals aan de orde in het gesprek tussen de kantonrechter en [gedaagde partij] , te weten het al dan niet aanwezig zijn van een betalingsachterstand met overlegging van betaalbewijzen, en haken daar op geen enkele wijze bij aan.
2.3.14.Uit de geluidsopname valt af te leiden dat [appellant] in de kern hetzelfde betoog bij de kantonrechter heeft gevoerd zoals hij dat aan het hof op 13 november 2023 heeft uitgelegd. Dat betoog houdt in dat [appellant] , in samenwerking met ‘het KvK’ en de politie, erachter is gekomen dat deurwaarders strafbare feiten plegen en dat dit ook geldt voor de betrokken deurwaarder [deurwaarder] in de zaak van [gedaagde partij] . Hoewel [appellant] op de zitting van 15 november 2023 het hof heeft voorgehouden waarom zijn betoog op dit punt in de zaak van [gedaagde partij] relevant zou zijn, ontgaat het hof de juridische relevantie ervan en heeft hij het hof daarvan niet kunnen overtuigen.
2.3.15.Ook grief 2 slaagt niet.
Grief 3 over dat er geen sprake is van strijd met fatsoensnormen (opnames)
2.3.16.[appellant] heeft het volgende naar voren gebracht. In zowel de brief van 31 juli 2023 alsook in de bestreden beschikking wordt telkens verwezen naar gemaakte opnames, welke openbaar zouden zijn gemaakt. Volgens [appellant] is deze stelling in zijn brief van 10 augustus 2023 inhoudelijk betwist door aan te geven dat er weliswaar toestemming was gevraagd om te mogen filmen, maar dat dit niet is gebeurd nu er geen toestemming is verleend. Volgens [appellant] had het op de weg van de kantonrechter gelegen om gedetailleerd zijn stellingen te onderbouwen en aan te geven wanneer dan volgens hem deze strijd met fatsoensnormen heeft plaatsgevonden. Daarnaast lijkt het volgens [appellant] erop dat de weigering van [appellant] (als gemachtigde) zich enkel beperkt tot de bijstand aan [gedaagde partij] . De redenen om bijstand te weigeren moeten zich dan ook beperken tot de verleende bijstand aan [gedaagde partij] , aldus [appellant] .
2.3.17.Volgens de kantonrechter gaat [appellant] er via zijn sociale media kanalen prat op elk gesprek (met griffiemedewerkers) en elke zitting op te nemen en publiceert hij die gesprekken vervolgens ook via diezelfde kanalen. [appellant] dient – naar aanleiding van diens gedrag – bij binnenkomst binnen de locaties van de rechtbank Limburg zijn telefoon in te leveren. Volgens de kantonrechter laat [appellant] via sociale media trots weten daartoe altijd twee telefoons mee te nemen en is zijn andere bekende handelwijze dat hij altijd vergezeld is door een of meerdere personen die de zitting dan opnemen. Volgens de kantonrechter is dit ook gebeurd tijdens de rolzitting van 19 juli 2023. Zie ook het beroepschrift waarin staat dat
“een van de toeschouwers in het publiek (…), weliswaar in strijd met de regels binnen de rechtbank, deze rolzitting [heeft] opgenomen”. Volgens de kantonrechter heeft [appellant] deze opname ook via zijn sociale mediakanalen verspreid. Hij deed het daarbij voorkomen alsof een toevallige aanwezige de volledige zitting heeft opgenomen en dit vervolgens aan [appellant] heeft doorgespeeld. De kantonrechter vindt dit een onwaarschijnlijk verhaal, omdat elke rolzaak apart wordt behandeld en het toch enig doelbewust handelen en voorbereiding vergt om een hele zitting op te nemen. Maar dan nog is het [appellant] zelf die deze geluidsopname zonder toestemming en in strijd met de regels via zijn sociale media kanalen wereldkundig heeft gemaakt, aldus de kantonrechter. Weliswaar heeft [appellant] die betreffende posts inmiddels verwijderd, maar deze posts van [appellant] zijn volgens de kantonrechter door verschillende groepen die hem kritisch volgen overgenomen en gekopieerd en deze kopieën heeft hij dan ook niet kunnen verwijderen. Zodoende is het bestuur van de rechtbank Limburg ook op de hoogte gebracht van deze posts van [appellant] (zie de brieven van het bestuur aan [appellant] , producties 8 t/m 10). De kantonrechter heeft twee links gegeven in zijn inlichtingenbrief. Via de eerste link is het geposte geluidsbestand van de zitting te beluisteren en via de tweede link hoort men [appellant] volgens de kantonrechter zelf zeggen op een door hem zelf opgenomen videobestand dat hij dit toevallig ontvangen geluidsbestand inderdaad heeft gepubliceerd.
2.3.18.Het hof oordeelt hierover als volgt. Het hof is het met [appellant] eens dat uit de beschikking waarvan beroep volgt dat de artikel 81 Rv-weigering zich formeel beperkt tot de bijstand aan [gedaagde partij] in die zaak (zaaknummer 10561256 CV EXPL 23-2528). Dat betekent echter niet dat de kantonrechter zijn onderbouwing niet breder mag trekken.
Hoe dan ook staat vast dat er een geluidsopname is gemaakt van de zitting in eerste aanleg in de zaak van [gedaagde partij] . In het beroepschrift is dat ook erkend. Namens [appellant] is in het beroepschrift aangevoerd dat het videomateriaal niet op de website van [appellant] is aangetroffen, maar inmiddels staat vast – nu de kantonrechter daarop heeft gewezen in zijn inlichtingenbrief – dat deze geluidsopname vervolgens ook openbaar is gemaakt als gevolg waarvan het hof de geluidsopname ook heeft kunnen beluisteren.
Het hof is van oordeel dat [appellant] , in het licht van het uitgebreide verhaal van de kantonrechter en de door hem gegeven informatie (links), onvoldoende heeft betwist dat via hem de opname van de zitting openbaar is geworden. De kantonrechter heeft naar het oordeel van het hof dan ook terecht dit als één van de redenen in zijn beschikking naar voren gebracht.
2.3.19.Grief 3 slaagt eveneens niet.
2.3.20.Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter [appellant] terecht op grond van artikel 81 Rv heeft mogen weigeren als gemachtigde van [gedaagde partij] in de zaak met zaaknummer 10561256 CV EXPL 23-2528. De beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd.