Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- [appellant] , bijgestaan door mr. Van Riet;
- de heer [beschermingsbewindvoerder] , hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder en
- mevrouw [betrokkene] , [instantie 1] , hierna te noemen: [betrokkene] .
3.De beoordeling
'dat deze schuld eigenlijk niet nodig was geweest', is daarom niet correct omdat [appellant] immers financieel geen mogelijkheid had om anders te handelen, aldus [appellant] .
mitshet processtuk of het bericht, met eventuele bijlage(n), direct aan de griffie van het hof wordt nagezonden per post of wordt afgegeven aan de Centrale Balie van het hof, onder de
allestukken waren ontvangen. Dit laatste heeft het hof op basis van de beschikbaar staande informatie overigens niet kunnen controleren.
het verzoekschrift – in eerste aanleg – is ingediend, zijnde op of omstreeks 29 juni 2023 dan wel begin juli 2023. Weliswaar is de nieuwe wet (en dus de driejaarstermijn) van toepassing op het verzoekschrift van [appellant] , omdat de op 1 juli 2023 in werking getreden Wet tot wijziging van de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen uitgaat van onmiddellijke werking en de rechter na 1 juli 2023 op het verzoekschrift van [appellant] – welke vóór of kort na 1 juli 2023 is ingediend – heeft beslist, maar de stelling van [appellant] dat de datum van de beslissing van het hof als uitgangspunt dient voor start van de relevante driejaarstermijn is dus niet juist.
Tevens is sprake van een weliswaar oude schuld van ruim € 60.000, die ontstaan is vanwege [appellant] betrokkenheid bij een wietplantage. Mede in het licht van de periode waar het hof naar kijkt spelen schulden vanaf juni 2020 een grotere rol dan slechts als beperkt percentage van het geheel, nu dat geheel aan schulden wordt gedomineerd door de schuld als hiervoor bedoeld, die als evident niet te goeder trouw zou zijn geoordeeld als hij binnen de beoordelingsperiode zou zijn gevallen.
Wat dat betreft komt de hardheidsclausule ook niet in beeld, los van hetgeen hierna zal worden overwogen.
In ieder geval is de relatie met de partner die zijn leven – naar eigen zeggen van [appellant] – had veranderd inmiddels alweer definitief – en naar het hof begrijpt niet aangenaam – beëindigd, zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken.
Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient voorts te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie. Een dergelijke verklaring is door [appellant] niet overgelegd.