ECLI:NL:GHSHE:2023:4278

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
200.333.773_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van artikel 288 lid 1 sub c Faillissementswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om [appellante] toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had op 10 oktober 2023 geoordeeld dat niet voldoende aannemelijk was dat [appellante] de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou kunnen nakomen. Het hof verwijst naar de eerdere behandeling en de verklaring van een psycholoog, die aangaf dat [appellante] zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden, maar het hof oordeelt dat de psychosociale problemen van [appellante] nog niet duurzaam beheersbaar zijn. Het hof concludeert dat de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is, maar dat het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij het belang van de schuldenaar en de noodzaak van een goede rechtspleging worden benadrukt. Het hof stelt dat [appellante] in de toekomst opnieuw kan verzoeken om toelating tot de schuldsaneringsregeling indien zij over een actuele en ter zake doende rapportage beschikt die aantoont dat haar psychosociale problematiek duurzaam beheersbaar is.

Uitspraak

2GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 21 december 2023
Zaaknummer : 200.333.773/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/320965 / FT RK 23/340
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J.M.S. Nass te Gulpen, gemeente Gulpen-Wittem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 oktober 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties (1 t/m 3), ingekomen ter griffie op 24 oktober 2023, heeft [appellante] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te passen.
2.2.
De mondelinge behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 13 december 2023. Bij die gelegenheid zij gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Nass,
- mevrouw [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 2] , (beiden werkzaam bij de Gemeentelijke Kredietbank) in hun hoedanigheid van informanten, hierna te noemen: [betrokkene 1] respectievelijk [betrokkene 2] .
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 27 september 2023;
- het indieningsformulier met bijlagen (productie 4 t/m 6) van de advocaat van [appellante] d.d. 3 november 2023.

3.De beoordeling

3.1.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellante] blijkt een totale schuldenlast van € 162.296,76. Daaronder bevinden zich een schuld aan [schuldeiser] van € 131.017,72.
Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd:
“2.4. Verzoekster heeft eerder een intensieve behandeling bij [instantie] doorlopen, maar dit
bleek niet afdoende.
Psycholoog mw. [psycholoog] van een andere instelling, namelijk [instelling] , heeft bij brief van 25
juli 2023 verklaard dat het lijkt dat verzoekster zich in maatschappelijk opzicht staande weet
te houden.
De rechtbank acht dit niet overtuigend, niet alleen door de formulering ("lijkt"), maar ook
door de zeer korte behandelingsperiode - verzoekster is pas sinds 26 juni 2023 in behandeling - en het emotionele gedrag van verzoekster ter zitting. Zij heeft ongeveer vijf
behandelingen gehad en heeft sinds twee weken een andere behandelaar. Verzoekster kon
geen duidelijkheid bieden over de duur van de behandeling, het eind is nog niet in zicht.
Hoe dan ook, door verzoekster is niet aannemelijk gemaakt dat haar situatie voldoende
bestendig is om de zware, uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar
behoren na te komen. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
Verzoekster dient te werken aan een verdere stabilisering, zodanig dat zij wel een goede
kans maakt om de schuldsaneringsregeling met succes te doorlopen. Zodra zij wel kan
voldoen aan haar verplichtingen kan zij een nieuw verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling indienen.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellante] heeft wel degelijk aannemelijk gemaakt dat haar psychosociale problematiek, als daarvan al sprake zou zijn, beheersbaar is in die zin dat zij zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en er voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dit is ook bevestigd door een hulpverlener, namelijk haar psycholoog, bij wie [appellante] al een klein half jaar in behandeling is. Die heeft verklaard dat het lijkt dat [appellante] zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden. Deze verklaring is wel overtuigend
genoeg, er wordt immers door een ter zake deskundige een oordeel gegeven. Ook blijkt dit uit het feit dat [appellante] geen bewindvoerder heeft en haar eigen boontjes kan doppen. Ook zijn er in de zorg lange wachtlijsten, wat een feit van algemene bekendheid betreft, waardoor het even heeft geduurd voordat [appellante] adequate hulp kreeg.
Vooral de financiële zorgen hebben stress bij haar opgeleverd, wat ook niet onlogisch is gelet op de schuldenlast, waardoor het extra zuur is dat het verzoek is afgewezen.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] weet zich inmiddels maatschappelijk prima staande te houden. Zij heeft daarbij voldoende hulp en ook is er sprake van een sociaal vangnet. De spanningen die zij thans ervaart vinden hun oorsprong voor een groot gedeelte ook in haar problematische financiële situatie. Een toelating tot de schuldsaneringsregeling zou dus ook op dat gebied een behoorlijke steun in de rug betekenen. Dat psycholoog [psycholoog] van [instelling] bij brief van 25 juli 2023 verklaard heeft dat het “lijkt” dat [appellante] zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden komt omdat zij zich in dit soort verklaringen vanwege de voor haar beroepsgroep geldende regels in haar formuleringen altijd een slag om de arm moet houden.
Met betrekking tot de schuld aan [schuldeiser] stelt [appellante] dat het ontstaan noch het onbetaald laten hiervan haar ten volle kan worden verweten. Het betreft hier een hypothecaire restschuld. Een poging van [appellante] om de woning onderhands te verkopen is uiteindelijk door [schuldeiser] gedwarsboomd. Dat de hele kwestie enige tijd in beslag genomen heeft kwam deels door de aanwezigheid van eerst drie en later één kraker in de woning, een inadequate afwikkeling van de aangifte van [appellante] aangaande de aanwezigheid van deze krakers door de politie [plaats] en een complete behandelingsstop bij de rechtbank Limburg vanwege corona.
Tot slot geeft [appellante] aan ook klaar te zijn voor een toelating tot de schuldsaneringsregeling omdat zij er in het verleden vaker in is geslaagd om met erg weinig financiële middelen rond te komen.
3.6.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (in samenspraak doch bij monde van [betrokkene 2] ) verklaard dat [appellante] het afgelopen jaar een enorme persoonlijke groei heeft doorgemaakt. Toen [appellante] zich ruim een jaar geleden meldde bij de Gemeentelijke Kredietbank was zij nog een “wrak” en zou een verzoek om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten op dat moment ook heilloos geweest zijn. Dat ligt nu anders. [appellante] weet zich maatschappelijk en financieel prima te redden en ook psychisch is haar situatie aanzienlijk verbeterd.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling over te gaan dient het hof eerst te bepalen of [appellante] ontvankelijk is in het door haar ingestelde beroep. De uitspraak in eerste aanleg dateert van 10 oktober 2023. De appeltermijn eindigde acht dagen nadien, derhalve op 18 oktober 2023. Het beroepschrift is op 24 oktober 2023 ter griffie van het hof binnengekomen en dus (in beginsel) te laat. Bij de beoordeling van de eventuele verschoonbaarheid van de overschrijding van de appeltermijn stelt het hof, overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1682, het volgende voorop. Uitgangspunt is dat in het belang van een goede rechtspleging duidelijkheid dient te bestaan omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie begint te lopen (en eindigt), en dat aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan daarop een uitzondering worden gemaakt. Een uitzondering is met name gerechtvaardigd indien degene die beroep instelt ten gevolge van een door (de griffie van) de rechtbank of het hof begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter uitspraak heeft gedaan en de uitspraak hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie is toegezonden of verstrekt.
In haar beroepschrift stelt [appellante] dat zij het vonnis waarvan beroep eerst op 18 oktober 2023 heeft ontvangen. Ter adstructie van deze stelling overlegt [appellante] een print-screen van de Mijn Post app van PostNL waaruit blijkt dat er inderdaad (naar verwachting) eerst op 18 oktober 2023 een poststuk van de rechtbank Limburg op het huisadres van [appellante] zal worden bezorgd (productie 3).
Daarnaast overlegt [appellante] een emailbericht van de griffier van de rechtbank Limburg, mevrouw [griffier] , aan de advocaat van [appellante] d.d. 27 oktober 2023, waarin [griffier] onder andere schijft:

Het is inderdaad gebleken dat ik u te laat het vonnis heb toegezonden.”
Het hof acht op grond hiervan de overschrijding van de beroepstermijn - in de lijn van voornoemd arrest van de Hoge Raad – dan ook verschoonbaar en aldus [appellante] ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep, nu dit binnen 8 dagen na 18 oktober 2023 is ingesteld.
3.7.2.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.7.3.
Ingevolge punt 5.4.3. van de “Bijlage III landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” behorend bij het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken en welke bepaling uiting geeft aan de jurisprudentie op dit punt, wordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.
Vast staat dat [appellante] nog immer kampt met psychosociale problemen en hier ook nog voor onder behandeling staat. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] desgevraagd aangegeven vooralsnog ook niet te weten hoe lang deze actuele behandeling nog zal gaan duren. Het hof overweegt hierbij dat een eerdere behandeling van [appellante] voor dezelfde problemen na ommekomst van de daarvoor geplande termijn van zes maanden onvoldoende resultaten heeft opgeleverd. Naar het oordeel van het hof is er thans dan ook (nog) geen sprake van een inmiddels duurzame en bestendig gebleken beheersbaarheid van deze problematiek, waarbij wordt opgemerkt dat [appellante] wel op de goede weg lijkt te zijn.
3.7.4.
Een verklaring zoals bedoeld in punt 5.4.3. van voornoemde bijlage is door [appellante] niet overgelegd. [appellante] heeft in dit kader verwezen naar de door haar overgelegde verklaring van psycholoog [psycholoog] van [instelling] d.d. 25 juli 2023. In deze verklaring stelt voornoemde psycholoog onder andere het navolgende:
“Vanaf 26 juni 2023 is mevrouw [appellante] bij on in behandeling. Inmiddels hebben er 5 behandelsessies plaatsgevonden. Uit de informatie die in deze sessies naar voren ingekomen, lijkt mevrouw [appellante] zich in maatschappelijk opzicht staande te houden.”
Het hof maakt hieruit op dat [appellante] op dat moment nog maar één maand onder behandeling bij deze psycholoog was en er in dat kader op dat moment ook nog maar vijf behandelingen hadden plaatsgevonden. Daarbij komt dat voornoemde psycholoog in haar verklaring ook nadrukkelijk de formulering “
lijkt” gebruikt, hetgeen naar het oordeel van het hof niet kan worden opgevat als een (onvoorwaardelijke) bevestiging.
Los daarvan, zou er al sprake zijn van (enige mate van) beheersbaarheid, dan zou deze beheersbaarheid gelet op de op dat moment nog maar zeer recent opgestarte behandeling van [appellante] naar het oordeel van het hof in redelijkheid nog niet als duurzaam kunnen worden gekarakteriseerd.
3.7.5.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] tevens verklaard dat een groot gedeelte van de door haar ervaren spanningen voortkomen, dan wel worden verergerd, door haar problematische actuele financiële situatie. Een toelating tot de schuldsaneringsregeling zou een groot gedeelte van deze stress weg kunnen nemen, althans aanzienlijk kunnen verminderen, aldus [appellante] .
Voor zover [appellante] heeft bedoeld te stellen dat toelating tot de schuldsaneringsregeling een positieve uitwerking zal hebben op haar psychosociale problematiek merkt het hof in dat verband op dat de schuldsaneringsregeling niet op hulpverlening is gericht. De bewindvoerder is belast met het toezicht op de naleving door de schuldenaar van diens verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien en met het beheer en de vereffening van de boedel. De verantwoordelijkheid voor de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen rust op de schuldenaar. Indien de schuldenaar hulp nodig heeft om zijn verplichtingen na te komen, dient de schuldenaar deze zelf te zoeken. Personen die niet in staat zijn de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen, worden immers [hof: in beginsel (nog)] niet tot de regeling toegelaten (art. 288 lid 1 sub c Fw, vgl. conclusie AG Van Peursem, 10 mei 2016, ECLI:NL:PHR:2016:616, nr. 6.).
3.7.6.
Het verzoek van [appellante] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling dient (voor het moment) dan ook te worden afgewezen. Niets staat er echter aan in de weg dat [appellante]
,indien en zodra zij (wel) over een actuele en ter zake doende rapportage beschikt waaruit zonder meer kan worden afgeleid dat haar psychosociale problematiek (inmiddels) duurzaam beheersbaar kan worden geacht, opnieuw kan verzoeken te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Het hof merkt daarbij ten overvloede nog op dat de vordering van [schuldeiser] , mede vanwege het relatief beperkt aantal relevante stukken dat [appellante] ter adstructie van haar stellingen zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren heeft gebracht, in het kader van de toetsing ex artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw, zowel ten aanzien van het ontstaan als het onbetaald laten hiervan, vragen oproept. In het bijzonder is niet duidelijk gemaakt of [appellante] bij haar keuzes (waaronder de afspraken met de overgebleven kraker) wel steeds de belangen van [schuldeiser] voldoende voorop heeft gesteld. Dit was thans van belang nu de restschuld qua (substantiële) omvang pas in de loop van 2021 is komen vast te staan, na een openbare verkoop welke in de regel - naar de ervaring leert – een lagere opbrengst oplevert dan een onderhandse verkoop. In dat kader is eveneens onvoldoende duidelijk geworden welke stappen [appellante] ter voorkoming van een openbare verkoop, mede gezien de wettelijke mogelijkheden voor de hypotheekverstrekker/schuldenaar, heeft ondernomen dan wel nagelaten.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers-van Vollenhoven en M. Breur en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023.