Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] heeft de sollicitatieverplichting besproken met haar uitkeringsinstantie en uit dat gesprek aanvankelijk begrepen dat haar uitkeringsinstantie voor haar op zoek naar een baan zou gaan. Nu begrijpt [appellant] dat dit niet het geval is en dus solliciteert zij ook. Met betrekking tot de boedelachterstand stelt [appellant] dat zij niet begrijpt op welke manier de bewindvoerder deze heeft berekend om tot een totale hoogte van circa
€ 1.200,- te komen. Het bedrag van € 500,- in de maand februari 2023 kan [appellant] niet plaatsen, volgens haar bedraagt de achterstand dus slechts € 700,-. [appellant] wil dit bedrag graag inlopen en zal zich hiertoe ook maximaal gaan inspannen. Ze heeft hiervoor reeds een bedrag van € 350,- gereserveerd. Probleem is ook dat de bewindvoerder uitgaat van een leefgeldbetaling door haar inwonende zoon van € 157,- per maand. Dat kan haar zoon niet betalen, hooguit zou een bedrag van € 50,- per maand eventueel mogelijk zijn. [appellant] stelt dat deze tekortkomingen haar dan ook niet kunnen worden aangerekend dus zij verzoekt primair dat deze tekortkomingen zonder consequenties zullen blijven, subsidiair dat haar schuldsaneringsregeling wordt verlengd om de gestelde fouten te herstellen .
De schuld aan [schuldeiser] is te goeder trouw ontstaan. Het is juist dat deze vordering ten onrechte met een in 2010 gelegen ontstaansdatum op de schuldenlijst stond vermeld. Dit is niet juist, deze schuld is op 7 januari 2021 ontstaan. [appellant] had dit bij het ondertekenen van de schuldenlijst niet gezien, zoals zij ook het gehele door haar ondertekende toelatingsverzoek niet gelezen heeft. [appellant] is deze schuld, bestaande uit een zakelijke lening, aangegaan op een moment dat zij nog in de veronderstelling verkeerde dat zij, ondanks de corona-epidemie, haar bedrijfsvoering zou kunnen voortzetten en zij geen lening bij een reguliere bank kon afsluiten. Het lukt haar echter niet haar bedrijf succesvol te continueren en zij heeft haar bedrijf op 6 april 2021 gestaakt. Zij heeft daarbij de sleutels aan de pandeigenaar overgedragen en deze heeft vervolgens het bedrijf, zonder medewerking of medeweten van [appellant] , aan haar zoon overgedragen. Hem is het wel gelukt om het bedrijf vervolgens renderend te maken. [appellant] erkent de schuld en geeft aan hierop ook al de nodige termijnen te hebben afbetaald. Maar dat ging op enig moment niet meer. [appellant] werkt nu een paar uur per dag in het bedrijf dat voorheen door haar en momenteel door haar zoon gerund wordt.
[appellant] kan desgevraagd niet aangeven waar de geleende gelden aan besteed zijn. Zij denkt dat hiervan leveranciers betaald zijn, maar kan hiervan in ieder geval geen betalingsbewijzen overleggen. Ook weet [appellant] niet wat er gebeurd is met de inboedel en de - naar eigen zeggen van [appellant] beperkte - voorraden die zich in haar bedrijf bevonden op het moment dat zij hiervan de sleutels bij de pandeigenaar inleverde. De voorraden waren ook niet door haar zelf ingekocht, dat had haar ex-echtgenoot, genaamd [ex-echtgenoot] , gedaan. Voorts stelt [appellant] dat zij nimmer met haar zoon heeft gesproken over de zakelijke lening die zij kort voor de overname van de onderneming nog had afgesloten. Feitelijk had zij deze lening ook niet zelf afgesloten, hij was wel bestemd voor haar bedrijf, maar de lening was afgesloten door haar ex-echtgenoot. [appellant] zelf wist aanvankelijk ook niet dat zij ongeveer € 90,- per dag op deze lening af moest lossen. Ook de correspondentie met de bewindvoerder werd door haar ex-echtgenoot gedaan.
Desgevraagd weet [appellant] ook niet aan te geven wat de actuele huurkoopafspraak zoals die nu voor haar zoon met betrekking tot de overgenomen bedrijfsvoering geldt, zou kunnen inhouden. Het is mogelijk dat de looptijd is verlengd van vier naar vijf jaren. Het zal waarschijnlijk wel ergens in een contract zijn vastgelegd.