ECLI:NL:GHSHE:2023:4263

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
200.329.303_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot adoptie van meerderjarige en wijziging geslachtsnaam

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot adoptie van een meerderjarige, [belanghebbende], door de man, die in een relatie is met de moeder van [belanghebbende]. De rechtbank Oost-Brabant had eerder, op 7 april 2023, het verzoek afgewezen. De man heeft in hoger beroep gesteld dat [belanghebbende] de juridische band met haar biologische vader wil verbreken en met hem, de man, wil bestendigen. Hij heeft aangevoerd dat hij als mentor en/of bewindvoerder van [belanghebbende] wil worden aangesteld, wat een familieband vereist. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 november 2023 zijn de man, de moeder en [belanghebbende] gehoord, terwijl de vader niet verscheen. Het hof heeft vastgesteld dat er een hechte band bestaat tussen de man en [belanghebbende], maar dat dit niet voldoende is om het verzoek tot adoptie toe te wijzen, gezien de wettelijke vereisten. Het hof heeft geoordeeld dat [belanghebbende] op het moment van het verzoek al meerderjarig was en dat er geen zéér bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op het minderjarigheidsvereiste rechtvaardigen. De afwijzing van het adoptieverzoek heeft geen negatieve gevolgen voor de bestaande band tussen de man en [belanghebbende]. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 december 2023
Zaaknummer: 200.329.303/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/385231 / FA RK 22-3784
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E.P.J. Appelman,
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[belanghebbende],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: [belanghebbende] ,
  • [de moeder],
    wonende op een bij het hof bekend adres,
    hierna te noemen: de moeder,
  • [de vader],
    wonende te [woonplaats]
    hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 juli 2023, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende toe te wijzen de verzoeken om:
de adoptie uit te spreken van de adoptiefdochter door verzoeker [de man] , geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ;
te verstaan dat de geslachtsnaam van de adoptiefdochter met de adoptie zal komen te luiden: [achternaam van de man] .
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 november 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Appelman;
-de moeder;
- [belanghebbende] .
2.4.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 maart 2023 (via V6-formulier d.d. 11 augustus 2023);
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 21 augustus 2023.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is op
[geboortedatum] 2001 de inmiddels meerderjarige [belanghebbende] geboren.
[belanghebbende] woont sinds januari 2021 begeleid in een instelling met 24-uurs professionele zorg. Tot januari 2021 heeft [belanghebbende] altijd bij de moeder gewoond.
3.2.
De moeder is bij beschikking van 17 juni 2019 benoemd tot bewindvoerder en mentor van [belanghebbende] .
3.3.
De moeder en de man hebben sinds 2019 een relatie met elkaar. Zij zijn op 16 maart 2021 met elkaar een geregistreerd partnerschap aangegaan en op 2 augustus 2022 met elkaar gehuwd.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man, om de adoptie van [belanghebbende] door de man uit te spreken en te verstaan dat de geslachtsnaam van [belanghebbende] met de adoptie ‘ [achternaam van de man] ’ zal komen te luiden, afgewezen.
3.5.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De man voert, samengevat, het volgende aan.
Het verzoek is ingediend omdat [belanghebbende] de juridische band met de vader wil verbreken en met de man wil bestendigen. De man wil als mentor en/of bewindvoerder van [belanghebbende] kunnen worden aangesteld en hiervoor is het van belang dat er een familieband is.
[belanghebbende] heeft nooit een band opgebouwd met de biologische vader, hetgeen moet worden beschouwd als een bijzondere reden om het verzoek toe te wijzen. De man is in feite de sociale ouder van [belanghebbende] .
Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg is niet ingegaan op de situatie dat de persoonlijke problematiek van [belanghebbende] op zichzelf staand een rol zou spelen in de beoordeling. De rechtbank had bovendien moeten toetsen of de adoptie kennelijk in het belang van [belanghebbende] is en had de moeder, in haar hoedanigheid van mentor, meer moeten bevragen. Er is sprake van een verrassingsbeslissing. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat de ontwikkeling van [belanghebbende] zal stagneren indien het adoptieverzoek wordt afgewezen. [belanghebbende] is zelf onvoldoende in staat om te beargumenteren dat zij de familieband met de vader en de achternaam van de vader als belastend ervaart. Zij functioneert op de leeftijd van een zesjarige. De man wil met de moeder voorkomen dat de vader nog enige vorm van zeggenschap over [belanghebbende] kan hebben indien de moeder wegvalt en hij wil samen met de moeder beslissingen over [belanghebbende] kunnen nemen. [belanghebbende] is opgebloeid sinds de man in haar leven is. De man wil de emotionele band die hij met [belanghebbende] heeft bestendigen. Verder heeft de rechtbank ten onrechte de duur van het gezinsleven tussen [belanghebbende] en de man meegewogen (gedurende de minderjarigheid), terwijl het zou moeten gaan om de kwaliteit van het gezinsleven.
3.7.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Zij staat volledig achter het verzoek van de man. De moeder, de man en [belanghebbende] vormen een gelukkig gezin en zij wil voor [belanghebbende] dat dit in de toekomst zo blijft. Het geeft rust als het officieel wordt geregeld dat de man een juridische band met [belanghebbende] krijgt. Ook op emotioneel gebied is dit voor de moeder en voor [belanghebbende] belangrijk. Toen [belanghebbende] zestien jaar was heeft de moeder eerder overwogen om de achternaam van [belanghebbende] te laten wijzigen naar haar achternaam vanwege de wens van [belanghebbende] , maar zij heeft dit uiteindelijk niet in gang durven zetten, omdat zij bang was dat het daarvoor noodzakelijke contact met de vader van alles te weeg zou brengen. Nu de moeder met de man is gehuwd is de situatie anders en heeft het haar voorkeur dat de achternaam van [belanghebbende] wordt gewijzigd in de achternaam van de man.
3.8.
[belanghebbende] heeft tijdens de mondelinge behandeling, kortgezegd, verklaard dat zij het fijn vindt als de rechtszaak achter de rug is. De confrontatie met de vader in de rechtbank was voor haar niet prettig. [belanghebbende] heeft het naar haar zin bij [instantie] , waar zij verblijft en ze geniet van de weekenden dat zij thuis is en van de uitstapjes die zij met de moeder en de man maakt. [belanghebbende] ziet de man als haar vader en zij heeft ook een fijn contact met haar stiefbroer. Het is de wens van [belanghebbende] om de achternaam [achternaam van de man] te krijgen.
Wettelijk kader
3.9.
Op grond van artikel 1:227 en artikel 1:228 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geldt er een aantal voorwaarden om een verzoek tot adoptie in behandeling te kunnen nemen en toe te kunnen wijzen.
Eén van deze voorwaarden is dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaren of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken.
De motivering van de beslissing
3.10.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is het hof op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat het verzoek van de man niet kan worden toegewezen. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
3.11.
Vooropgesteld wordt dat tegen het oordeel van de rechtbank, dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek, niet is opgekomen. Volgens de rechtbank is voldaan aan het vereiste ingevolge artikel 1:227 BW dat de man ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met de moeder heeft samengeleefd. Dit oordeel van de rechtbank, strekt het hof derhalve tot uitgangspunt.
3.12.
Aan het hof ligt vervolgens de vraag voor of het adoptieverzoek voldoet aan de overige hiertoe in de wet gestelde en in de rechtspraak ontwikkelde voorwaarden en/of vereisten.
Daarbij heeft allereerst te gelden dat de wetgever als uitgangspunt heeft genomen dat degene op wie het adoptieverzoek betrekking heeft minderjarig is. Dit vanuit de gedachte dat adoptie in beginsel een maatregel van kinderbescherming is. De wettelijke bepaling is van dwingendrechtelijke aard. Binnen de rechtspraak wordt slechts in uitzonderlijke gevallen van deze regel afgeweken, namelijk indien sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op het recht op ‘family life,’ dat is geregeld in artikel 8 EVRM. Daarbij is van belang dat artikel 8 EVRM geen absoluut recht op adoptie geeft, hetgeen is bevestigd door de Hoge Raad (zie HR
25 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5053 en de bijbehorende Conclusie van de A-G). Slechts indien sprake is van zéér bijzondere omstandigheden kan een terzijdestelling van het minderjarigheidsvereiste gerechtvaardigd zijn, waarbij in aanmerking dient te worden genomen dat het de rechtsvormende taak van de rechter ver te buiten gaat, indien adoptie van meerderjarigen zou worden toegestaan door de in artikel 1:228 lid 1 onder a BW aangegeven grens op te rekken.
3.13.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat er op enig moment tussen de man en [belanghebbende] family life is ontstaan. Vanaf het moment dat de moeder en de man een relatie met elkaar kregen, is de man in het leven van [belanghebbende] betrokken, waarbij tevens is komen vast te staan dat de man en [belanghebbende] een warme en hechte band met elkaar hebben. De man en [belanghebbende] hebben voorts, hoewel dit geen vereiste is om family life aan te nemen, nog korte tijd met elkaar in gezinsverband samengeleefd.
3.14.
Het bestaan van family life brengt echter niet zonder meer met zich dat het verzoek van de man op grond van artikel 8 EVRM kan worden toegewezen. Daarvan is alleen sprake indien afwijzing van het verzoek van de man zal leiden tot een ongeoorloofde inbreuk op dit family life. Daarvan is in onderhavig geval geen sprake.
Voor zover al binnen de rechtspraak is afgeweken van het minderjarigheidsvereiste was er in die zaken steeds sprake van een situatie waarin de verzoeker jarenlang gedurende de minderjarigheid voor het kind had gezorgd. Hiervan is in het onderhavige geval echter, zoals de rechtbank reeds heeft overwogen, geen sprake geweest. Op het moment dat de man en de moeder een relatie met elkaar kregen was [belanghebbende] al ruim zeventien jaar oud, derhalve bijna meerderjarig; zij heeft slechts gedurende heel korte tijd feitelijk met de man in gezinsverband samengeleefd. Bovendien is de man nog maar kort in het leven van [belanghebbende] aanwezig, terwijl onderhavige verzoeken verstrekkende gevolgen hebben.
Daarbij komt dat [belanghebbende] een (juridisch en biologische) vader heeft en deze familierechtelijke band niet zomaar kan worden doorgesneden. [belanghebbende] is een kwetsbaar meisje dat functioneert op het niveau van een zesjarig kind. Zij kan de gevolgen van het verzoek absoluut niet overzien.
Evenmin is aannemelijk geworden dat [belanghebbende] al jarenlang gebukt gaat onder de huidige situatie en dat hierdoor haar ontwikkeling en welzijn in het gedrang is gekomen of komt.
3.15.
De man en [belanghebbende] hebben een hechte band en hebben veelvuldig (soms dagelijks) contact met elkaar. Deze hechte band en veelvuldig contact komen met een afwijzing van het verzoek niet in het gedrang. De man kan ook zonder toewijzing van het adoptieverzoek betrokken zijn en blijven in het leven van [belanghebbende] en een bijdrage leveren aan haar verdere ontwikkeling. Het hof gaat er ook van uit, gehoord de man tijdens de mondelinge behandeling, dat een afwijzing van zijn verzoek geen verandering brengt in zijn hechte band en contact met [belanghebbende] . Voor zover de man heeft betoogd dat afwijzing van zijn verzoek met zich brengt dat hij geen mentor of bewindvoerder van [belanghebbende] kan worden, berust dit op een onjuiste veronderstelling, nog daargelaten of dit in het kader van de beoordeling van dit verzoek van doorslaggevende betekenis zou kunnen zijn.
3.16.
Samenvattend constateert het hof dat niet gebleken is van zéér bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat een terzijdestelling van het minderjarigheidsvereiste gerechtvaardigd is. Derhalve falen de grieven van de man voor zover betrekking hebbende op de afwijzing van het adoptieverzoek.
3.17.
Dit brengt tevens met zich dat het hof niet toekomt aan een beoordeling van de grieven met betrekking tot de wijziging van de geslachtsnaam van [belanghebbende] .
3.18.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
7 april 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en H.M.A.W. Erven en is op 21 december 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.