ECLI:NL:GHSHE:2023:4248

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
21/01502
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting bij verkoop van een paard met betrekking tot plaats van levering

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] BV tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die door de inspecteur aan belanghebbende was opgelegd over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012. De naheffingsaanslag was het gevolg van de verkoop van een paard, genaamd [paard 1], dat door belanghebbende was verkocht voor € 700.000. De inspecteur stelde dat de levering van het paard in Nederland had plaatsgevonden, terwijl belanghebbende betoogde dat het paard in België stond bij aanvang van het vervoer naar de Verenigde Staten, waardoor er geen Nederlandse omzetbelasting verschuldigd was.

De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag gedeeltelijk verminderd. In hoger beroep heeft het hof de stellingen van belanghebbende gevolgd en geoordeeld dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de levering in Nederland had plaatsgevonden. Het hof concludeerde dat het paard zich bij de aanvang van het vervoer in België bevond en dat de naheffingsaanslag derhalve ten onrechte was opgelegd. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, de naheffingsaanslag vernietigd en de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en immateriële schade aan belanghebbende.

De uitspraak benadrukt het belang van de plaats van levering in belastingzaken en de noodzaak voor de inspecteur om voldoende bewijs te leveren voor zijn stellingen. Het hof heeft ook de procedurele aspecten van de zaak behandeld, waaronder de vergoeding van griffierechten en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/01502
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 21 oktober 2021, nummer BRE 19/1624, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid,
hierna: de Minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De inspecteur heeft aan belanghebbende over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen die naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag gedeeltelijk verminderd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2023 te ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.6.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is een besloten vennootschap die blijkens een uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel statutair gevestigd is in [plaats 1] en kantoor houdt te [vestigingsplaats] .
2.2.
De activiteiten van belanghebbende bestaan uit:
- deelname aan springwedstrijden;
- handel in springpaarden;
- het trainen van paarden van derden;
- het fokken van paarden;
- het verkopen van sperma.
2.3.
Belanghebbende beschikt over stallen in België en Nederland. De meeste paarden van belanghebbende zijn gestald in [plaats 2] (België), maar enkele paarden zijn gestald in [plaats 3] (Nederland) en [plaats 4] (Nederland).
2.4.
De heer [naam 1] (hierna: de heer [naam 1] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende. De heer [naam 1] is professioneel springruiter.
2.5.
Belanghebbende heeft op 17 juli 2012 het paard genaamd [paard 1] (hierna: het paard) gekocht.
2.6.
Blijkens een wedstrijdoverzicht heeft de heer [naam 1] met het paard onder meer wedstrijden gereden in [plaats 5] (27 juli 2012) en [plaats 6] (17 augustus 2012).
2.7.
Blijkens een rapport, uitgebracht door [dierenarts] , dierenarts, namens [bedrijf 1] gevestigd te [plaats 7] , New York (Verenigde Staten) is het paard op 31 augustus 2012 gekeurd. De keuring vond plaats in [plaats 8] (Nederland). Op het rapport is als koper van het paard [naam 2] vermeld, een Amerikaanse springruiter. Het rapport vermeldt als conclusie:
‘On this day, I find [paard 1] clinically acceptable for purchase.’
2.8.
Vervolgens heeft belanghebbende het paard verkocht voor € 700.000. Voor deze verkoop heeft belanghebbende te [plaats 1] een factuur opgesteld met dagtekening 31 augustus 2012, nummer [nummer] en omschrijving ‘
The sale of the horse [paard 1] , mare, born [jaar] ( [plaats 9] )’. Over de verkoopprijs is geen omzetbelasting berekend. Op de factuur is aangegeven ‘
btw verlegd’.
2.9.
Van voornoemde factuur zijn in beroep twee versies overgelegd. De eerste versie van de factuur bevat geen geadresseerde. In de bijlage bij de factuur is het volgende opgenomen:

[paard 1] is verkocht naar [vennootschap 1] in Amerika voor € 700.000,- en geëxporteerd uit Europa d.d. 29-09-2012''.
Verder staat op de bijlage handgeschreven:

[vennootschap 2] [adres 2] USA’.
Op de tweede versie van de factuur is als geadresseerde vermeld ‘
[vennootschap 2] [adres 2] USA’. Ook vermeld is dat de factuur afkomstig is van: [belanghebbende] BV, [adres 1] [plaats 1] . De tweede versie van de factuur bevat geen bijlage. Beide facturen bevatten het factuurnummer [nummer] en de omschrijving:
‘The sale of the horse [paard 1] , mare, born [jaar] ( [plaats 9] ).’
2.10.
[vennootschap 1] . (hierna: [vennootschap 1] ) is een op de Britse Maagdeneilanden gevestigde vennootschap, waarvan de aandelen worden gehouden door [naam 3] (hierna: de heer [naam 3] ).
2.11.
[naam 4] is eigenaar van [vennootschap 2] LCC, een in de Verenigde Staten gevestigde vennootschap (hierna: [vennootschap 2] ). De dochter van [naam 4] , [dochter] , is internationaal springruiter.
2.12.
Verder zijn blijkens een afschrift van een bankrekening van [vennootschap 1] , aangehouden bij [Zwitserse bank] , de volgende transacties verricht:
  • Op 21 september 2012 is een bedrag van € 3.250.000 op de bankrekening bijgeschreven, afkomstig van ‘
  • Op 24 september 2012 is een bedrag van € 700.000 van de bankrekening overgeboekt naar ‘
Op een bankrekening bij de RABO-bank van belanghebbende is met valutadatum 24 september 2012 € 700.000 bijgeschreven onder vermelding van:
‘ [vennootschap 1] .’.
2.13.
In een e-mailbericht van [naam 6] van [bedrijf 2] B.V. verzonden aan [bedrijf 3] ( [bedrijf 3] B.V.; hierna: [bedrijf 3] ) van 26 september 2012 is onder meer het volgende vermeld:
‘[...]
Komt nog 1 paard bij voor op te halen een merrie, zie de gegevsn in de bijlage. CEM is wel bij [plaats 10] gedaan
Ontvanger is ook TWE
Paard staat bij
[naam 7]
[adres 3]
[plaats 2]
[…].
Laat me even weten of dit goed komt, denk dit is een dure, want die moet breed vliegen.’
2.14.
Op 28 september 2012 is te [plaats 11] (Nederland; de vestigingsplaats van [bedrijf 3] ) door de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (verder: NVWA) een gezondheidscertificaat voor uitvoer naar de Verenigde Staten afgegeven door [naam 8] . Dit formulier bevat diverse vakken die door [naam 8] zijn ingevuld, zoals dat het paard vervoerd zal worden door [bedrijf 3] en dat het paard via de luchthaven Schiphol uitgevoerd zal worden met als geadresseerde [bedrijf en adres] USA. Op het formulier staat standaard voorgedrukt dat het paard:

1. has been resident in the Netherlands during the last 60 days prior to export
2.15.
Op 28 september 2012 heeft [bedrijf 2] B.V., een factuur aan [bedrijf en adres] , gevestigd in de Verenigde Staten, opgesteld voor:

- Airfreight 2 hss AMS-NYC incl airport handling, export papers, customs
formalities, phone/fax and agency fee,
- Fuel surcharges
- Security-fee
- Raodtransport front stable to AMS Airport
- Healthcertiffcate for the USA’.
Deze factuur betreft twee paarden, zijnde [paard 2] en [paard 1] . De afzenders van deze paarden en de ontvanger worden op de factuur als volgt omschreven:
‘Ex: D. [naam 9] -Holland
[naam 1] -Belgium
To: [naam 2] -USA’
Verder is op de factuur vermeld dat de behandeldatum/shipping date 29 september 2012 is.
2.16.
Op het exportdocument van het paard dat is afgegeven op 29 september 2012 is
‘ [naam 1] [adres 4] [plaats 2] BE’vermeld als afzender. Verder is op het document Nederland als land van uitvoer vermeld en de Verenigde Staten als land van bestemming.
2.17.
Op 30 september 2012 heeft [bedrijf 3] aan [bedrijf 2] B.V. gefactureerd:

27-09-12 27009 1 Paard(en) van [plaats 2] naar Schiphol [...]
27-09-12 27009 Gezondheidscertificaten 3de landen [...]’
2.18.
Blijkens het wedstrijdoverzicht heeft [dochter] op 12 maart 2013 voor het eerst na 17 augustus 2012 (zie 2.6) een wedstrijd met het paard gereden in [plaats 12] (Florida).
2.19.
In de aangifte omzetbelasting heeft belanghebbende in verband met de verkoop en levering van het paard het 0%-tarief voor de uitvoer van goederen toegepast. Op 23 oktober 2017 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2017. Gedurende het boekenonderzoek is, ter behoud van rechten, een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd over 2012.
2.20.
Op 23 november 2017 verklaarde een eerdere gemachtigde van belanghebbende dat het paard ten tijde van de levering in [plaats 13] stond en vanuit daar naar de Verenigde Staten is geëxporteerd, hetgeen ook uit het exportdocument zou blijken.
2.21.
Op 24 oktober 2018 heeft de heer [naam 4] per e-mail een verklaring gestuurd aan de heer [naam 3] , waarin hij het volgende bevestigt:

This e-mail is to confirm the purchase of eight horses from the company [vennootschap 1] Inc.. in four transactions.
The first transaction […].
The second transaction for the horses [paard 2] , [paard 1] and [paard 3] for the amount of
€ 3.250.000,00. You transferred that amount to the account of the company [vennootschap 1]
inc. on 21-09-2012.
The third transaction […].
The fourth transaction […].
2.22.
Op 30 november 2018 is een rapport ten aanzien van het boekenonderzoek vastgesteld en is bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 133.000, zijnde 19 procent van € 700.000.
2.23.
Op 27 augustus 2020 heeft de heer [naam 3] een verklaring opgesteld en ondertekend, waarin, onder meer, het volgende is vermeld:

During the international horse show at [plaats 5] , Spain from 27-07-2012 till 29- 07-2012 the performance of [paard 1] caught my eye and introduced the horse to [naam 2] . [naam 2] answered the horse might fit for my student [dochter] of [vennootschap 2] LLC based in [plaats 14] , Texas, USA.
I contacted the owner Mr. [naam 1] of [belanghebbende] B.V. if the horse was for sale, he replied it is. The price was negotiated. The deal was done subject to the outcome of the medical examination.
In the meantime, [naam 2] tried the horse and introduced [paard 1] to his student [dochter] and got approval to purchase. With this the deal between [vennootschap 1] and [vennootschap 2] LLC, [plaats 14] , Texas, USA was concluded
On August 31, 2012, the pre-purchase examination ordered by our client [vennootschap 2] LLC took place at Veterinair Centrum [plaats 8] , in presence of clients veterinary Dr. [dierenarts] of [plaats 7] , NY, USA.
After the approval by [dierenarts] on the medical condition and blood examinations the sale was a fact.
On September 21, 2012 [vennootschap 1] received the money transfer front [naam 4] and [naam 5] common property on behalf of [vennootschap 2] Investment and paid on september 24, 2012 the purchase price to [belanghebbende] .
Thereafter, [vennootschap 2] Investment ordered their forwarder to transport the horse to the USA. The Dutch representative of their forwarder [bedrijf 2] B.V. took care of the transport from [plaats 2] , Belgium to Amsterdam Schiphol Airport and arranged the issuance of the health certificate by the NVWA. The horse left on September 29, 2012 the Netherlands to the USA.
During the period of the negotiations, medical examination, and the time that the horse was transported to Amsterdam Airport the horse was at no moment in the possession of our client nor ourselves.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de inspecteur terecht en niet tot een te hoog bedrag een naheffingsaanslag in de omzetbelasting heeft opgelegd. Enerzijds is in geschil of de betreffende levering van belanghebbende heeft plaatsgevonden in Nederland. Anderzijds is daartoe in geschil of de inspecteur toepassing van het zogeheten nultarief als bedoeld in post a.2 van Tabel II bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968) terecht heeft geweigerd voor de levering van het paard door belanghebbende.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt alle vragen ontkennend en concludeert primair tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag..
3.3
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
3.4.
De vermindering van de naheffingsaanslag, zoals die door de rechtbank is toegepast, is in hoger beroep niet in geschil.

4.Gronden

4.1.
De kern van het geschil is of vastgesteld kan worden waar, wanneer en aan wie het paard is geleverd.
4.2.
De naheffingsaanslag is gebaseerd op het standpunt van de inspecteur dat het paard is geleverd, maar dat onvoldoende duidelijk is waar, wanneer en aan wie het is geleverd. Wel is duidelijk dat de levering in 2012 heeft plaatsgevonden. Op basis van het bewijsvermoeden van artikel 37e Wet OB 1968 is de plaats van levering volgens de inspecteur Nederland (vestigingsplaats belanghebbende) en is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
4.3.
Belanghebbende erkent dat sprake is van een levering van het paard in 2012, maar heeft gemotiveerd gesteld dat de macht om als eigenaar over het paard te beschikken pas op een derde is overgegaan op het moment dat het paard werd uitgevoerd. Daarnaast heeft belanghebbende gemotiveerd gesteld dat de plaats van levering in België is gelegen en zo dat niet het geval zou zijn en het paard in Nederland is geleverd, het nultarief van toepassing is.
4.4.
Op basis van artikel 5, lid 1, letter a Wet OB 1968 is de plaats waar een levering wordt verricht, ingeval het goed in verband met de levering wordt verzonden of vervoerd, de plaats waar de verzending of het vervoer aanvangt. Letter b van artikel 5, lid 1 Wet OB 1968 bepaalt dat in andere gevallen de levering wordt verricht daar waar het goed zich bevindt op het tijdstip van de levering.
4.5.
Tijdens de zitting stelde de inspecteur dat de keuring van 31 augustus 2012 in [plaats 8] (Nederland) of de betaling op 24 september 2012 aangemerkt kunnen worden als het moment waarop de macht om als eigenaar over het paard te beschikken door belanghebbende is overgedragen aan een derde. Het hof kan de inspecteur in deze stelling niet volgen. Het rapport van de keuring laat slechts zien dat een aankoopkeuring is uitgevoerd (
‘On this day, I find [paard 1] clinically acceptable for purchase’). Er kan worden verondersteld dat de koop(overeenkomst) na de keuring (definitief) tot stand kwam, maar dat geeft als zodanig geen aanleiding op dat moment een overgang aanwezig te achten van de macht om als eigenaar over het paard te beschikken. Evenmin geeft de betaling op 24 september 2012 als zodanig aanleiding op dat moment een overgang aanwezig te achten van de macht om als eigenaar over het paard te beschikken.
4.6.
Belanghebbende heeft gesteld dat het paard na de keuring in [plaats 8] (Nederland) op 31 augustus 2012 terug ging naar de stal van belanghebbende in [plaats 2] (België). Het hof stelt vast dat deze stelling wordt ondersteund door het feit dat het paard in ieder geval op 26 en 27 september 2012 in de stallen van belanghebbende in [plaats 2] (België) stond, zoals blijkt uit de onder 2.13 vermelde e-mail van 26 september 2012 van [bedrijf 2] B.V. aan [bedrijf 3] en uit de onder 2.15 en 2.17 vermelde facturen van deze beide bedrijven. Daarnaast blijkt uit de onder 2.15 vermelde factuur van 28 september 2012 van [bedrijf 2] B.V. ten aanzien van het vervoer naar de Verenigde Staten dat zij op dat moment belanghebbende als afzender en exporteur van de goederen aanmerkte en dat het paard in de Verenigde Staten in ontvangst zou worden genomen
(‘To: [naam 2] – USA’). Dit alles maakt de stelling van belanghebbende aannemelijk dat de macht om als eigenaar over het paard te beschikken tot op het moment van de aanvang van het vervoer vanuit [plaats 2] (België) nog niet was overgedragen op een derde.
4.7.
Het hof is van oordeel dat het vervoer als één verzending van België naar de Verenigde Staten aangemerkt moet worden. Uit de processtukken komt namelijk een consistent beeld naar voren dat het paard is bestemd om naar de Verenigde Staten te worden vervoerd, opdat het paard daar gebruikt kan worden door springruiter [dochter] . Uit de e-mail van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] (zie 2.13) blijkt immers dat het paard opgehaald moest worden in [plaats 2] (België) en dat het paard met het vliegtuig verder vervoerd zou worden. Daarmee staat ook vast dat het vervoer over de weg vanuit [plaats 2] (België) direct gevolgd zou worden door luchtvervoer.
4.8.
De conclusie van de inspecteur dat de Belastingdienst/Douane als land van verzending Nederland heeft aangemerkt, acht het hof niet juist. Allereerst staat belanghebbende op het onder 2.16 vermelde exportdocument als afzender vermeld met een adres in België. Verder is van belang dat de aangifte ten uitvoer is gedaan bij de Nederlandse Belastingdienst/Douane te Schiphol (code [code] rechtsboven in het uitvoergeleidedocument) en dat het kantoor van uitgang (code [code] in vak 29 van het document) eveneens Schiphol is. Aangezien het douanekantoor van uitvoer en het douanekantoor van uitgang hetzelfde zijn, is er voor de Belastingdienst/Douane geen relevant vervoer vast te stellen. Enkel om die reden zal op het document Nederland zijn vermeld als land van verzending/uitvoer in vak 15 van het uitvoergeleidedocument. De vermelding op het uitvoergeleidedocument dat de uitvoer vanuit Nederland plaatsvindt, zegt daarmee niets over het vervoer dat daarvoor zal hebben plaatsgevonden. Aangezien de Belastingdienst/Douane het paard op de luchthaven heeft aangetroffen (vak 30 van het document), kan het niet anders dan dat het paard daarvoor in verband met de uitvoer vanuit een stal naar Schiphol vervoerd is. De vermelding van belanghebbende als afzender in [plaats 2] (België) ondersteunt daarmee juist dat de Belastingdienst/Douane uitgaat van een plaats van vertrek in België.
4.9.
Uit het onder 2.14 vermelde gezondheidscertificaat van de NVWA en het onder 2.16 vermelde exportdocument van de Belastingdienst/Douane blijkt dat het paard daadwerkelijk was bestemd om via Schiphol naar de Verenigde Staten vervoerd te worden. Dat de keuring ten bate van het gezondheidscertificaat in [plaats 11] (Nederland) heeft plaatsgevonden, acht het hof verder niet van belang voor het oordeel dat het paard vanuit België naar de Verenigde Staten is vervoerd. De keuring was noodzakelijk om van de Nederlandse Douane toestemming te krijgen het paard te exporteren. In dit kader is van belang dat de keuring is uitgevoerd in de bedrijfsvestiging van de vervoerder. Het hof merkt de keuring daarom aan als noodzakelijke tussenstop in het traject van de vervoersdienst, die plaatsvond in het kader van de levering door belanghebbende.
4.10.
De inspecteur merkt op dat het gezondheidscertificaat van de NVWA vermeldt dat het paard de laatste 60 dagen voor uitvoer in Nederland stond. Zoals onder 2.14 is vermeld, is deze tekst één van de voorgedrukte onderdelen van het formulier. Het hof acht aannemelijk dat deze voorgedrukte tekst niet de werkelijkheid weergeeft. Zoals overwogen onder 4.6 acht het hof aannemelijk dat het paard na de keuring op 31 augustus 2012 terug is gegaan naar de stal van belanghebbende in [plaats 2] , (België).
4.11.
Verder hecht de inspecteur belang aan de opmerking van een eerdere gemachtigde van belanghebbende dat de levering vanuit [plaats 13] (Nederland) zou hebben plaatsgevonden. Deze gemachtigde stelde dat dit zou blijken uit het exportdocument. Het hof stelt echter vast dat het exportdocument de plaats [plaats 13] alleen vermeldt als plaats van vestiging van degene die de aangifte bij de Belastingdienst/Douane heeft gedaan als aangever/vertegenwoordiger ( [bedrijf 2] B.V.). Het hof acht deze verklaring van de eerdere gemachtigde daarmee als geheel onjuist, ook omdat de inspecteur niets anders heeft aangedragen wat een levering te [plaats 13] onderschrijft.
4.12.
Op basis van het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat het paard zich bij de aanvang van het vervoer in het kader van de levering bevond in [plaats 2] (Belgie). In het midden kan blijven of het vervoer aan de levering van belanghebbende of een latere schakel in een eventuele ketentransactie is toe te rekenen, omdat een levering in een ketentransactie alleen plaats kan vinden daar waar het vervoer begint of eindigt. In beide gevallen is de plaats van levering gelegen buiten Nederland, waardoor niet wordt toegekomen aan heffing in Nederland. Het bewijsvermoeden van artikel 37e Wet OB 1968 is daarmee weerlegd. De stellingen omtrent het van toepassing zijnde tarief en de afnemer van belanghebbende behoeven daarmee geen verdere beoordeling.
4.13.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.14.
De inspecteur dient aan belanghebbende het bij het hof betaalde griffierecht van € 541 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.15.
Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is. Het hof stelt de tegemoetkoming in deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht voor het hoger beroep bij het hof, op 2 (punten) x € 837 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.674.
Ten aanzien van de vergoeding van immateriële schade
4.16.
Voor de berechting van de zaak in hoger beroep geldt als uitgangspunt een termijn van twee jaar. Het hogerberoepschrift is op 1 december 2021 ontvangen en toen is deze termijn gestart. Het hof constateert dat de termijn in hoger beroep met (afgerond naar boven) een half jaar is overschreden. Nu de redelijke termijn is verstreken na afloop van de termijn van zes weken voor het doen van uitspraak, wordt geen verzoek om vergoeding van immateriële schade verlangd. [1] Belanghebbende heeft recht heeft op vergoeding voor immateriële schade van € 500. De Minister moet dit bedrag vergoeden.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing over het griffierecht en de proceskosten;
  • verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslag;
  • veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade van € 500;
  • bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep het hoger beroep bij het hof van € 541 vergoedt;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij de rechtbank en het hof van € 1.674.
De uitspraak is gedaan door P. Fortuin, voorzitter, E.P.A. Brakeboer en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van X.J. Köhlen, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
X.J. Köhlen P. Fortuin
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252