ECLI:NL:GHSHE:2023:4247

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
21/01393
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van belanghebbende tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting ongegrond verklaarde. Belanghebbende had op 22 februari 2020 zijn auto geparkeerd in een gebied waar betaald parkeren geldt. Na het opleggen van de naheffingsaanslag op 27 februari 2020, maakte hij bezwaar, maar de heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank bevestigde deze beslissing, maar belanghebbende ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 13 oktober 2023 heeft het hof vastgesteld dat belanghebbende de ontvangst van zijn bezwaarschrift aannemelijk heeft gemaakt. Het hof oordeelde dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De naheffingsaanslag werd echter terecht opgelegd, omdat de heffingsambtenaar kon aantonen dat belanghebbende daadwerkelijk had geparkeerd. Het hof verwierp het beroep van belanghebbende op de werkwijze van de scanauto, omdat deze niet relevant was voor zijn situatie. Het hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar, en oordeelde dat de heffingsambtenaar het griffierecht en proceskosten moest vergoeden aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/01393
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank ZeelandWestBrabant (hierna: de rechtbank) van 7 oktober 2021, nummer BRE 20/10241, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 22 februari 2020 zijn auto met kenteken [kenteken] om 11:33 op de Minister Kanstraat in Breda in een parkeerhaven neergezet. De Minister Kanstraat valt binnen het gebied in de gemeente Breda waar betaald parkeren geldt.
2.2.
Op 27 februari 2020 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2.3.
Belanghebbende heeft (in elk geval) op 14 april 2020 per e-mail bezwaar gemaakt.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar nietontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Belanghebbende is niet gehoord.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en heeft vanwege de schending van de hoorplicht de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 186,08 en heeft gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zo dat niet het geval is, is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De heffingsambtenaar concludeert tot handhaving van de naheffingsaanslag.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Verschoonbare termijnoverschrijding
4.1.
De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. [1] Deze termijn eindigde in dit geval op 9 april 2020. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. [2] Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen [3] .
4.2.
De bezwaartermijn is van openbare orde. Dit betekent dat een termijnoverschrijding fataal is; dat wil zeggen dat het bezwaarschrift in een dergelijk geval niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dat is alleen anders indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest, oftewel indien de termijnoverschrijding belanghebbende niet kan worden aangerekend. [4]
4.3.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij op 10 maart 2020 per post een bezwaarschrift heeft verzonden naar de Belastingsamenwerking WestBrabant (hierna: BWB). Na het uitblijven van een ontvangstbevestiging van BWB heeft belanghebbende op 14 april 2020 telefonisch contact gehad met een medewerkster van BWB. Naar aanleiding van dat telefoongesprek heeft belanghebbende diezelfde dag per email een bezwaarschrift met als bijlagen een bezwaarschrift gedateerd 10 maart 2020 (hierna: het bezwaarschrift) ingediend bij BWB.
4.4.
Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende de ontvangst van het bezwaarschrift aannemelijk gemaakt. Het hof heeft bij dat oordeel betrokken wat belanghebbende ter zitting heeft verklaard over de ter post bezorging van het bezwaarschrift, over de wijze waarop hij zijn administratie heeft ingericht, over de bijzondere periode van onzekerheid in verband met de uitbraak van het coronavirus, de omschakeling naar thuiswerken en dat het bezwaarschrift in de interne logistiek bij de heffingsambtenaar kan zijn zoek geraakt. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op wat de heffingsambtenaar op diezelfde zitting naar voren heeft gebracht, namelijk dat zij aannemelijk acht dat het bezwaarschrift is verzonden aangezien zij niet twijfelt aan wat belanghebbende naar voren heeft gebracht. Dit alles samengenomen maakt dat het hof van oordeel is dat belanghebbende de verzending van het bezwaarschrift naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt. Daarmee is ook het vermoeden gerechtvaardigd dat het bezwaarschrift is ontvangen door de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar betwist dit vermoeden niet (meer). Conclusie van het voorgaande is dat belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt en dat het bezwaar dus ten onrechte nietontvankelijk is verklaard. De uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar kunnen in zoverre niet in stand blijven.
Naheffingsaanslag terecht opgelegd
4.5.
Daarmee komt het hof toe aan beantwoording van de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Naar het oordeel van het hof is dat het geval. De heffingsambtenaar heeft met de overgelegde schriftelijke stukken en foto’s aannemelijk gemaakt dat sprake is van parkeren in de zin van de desbetreffende parkeerverordening. Belanghebbendes standpunt dat sprake is van laden en lossen kan niet worden gevolgd. Ter zitting heeft belanghebbende namelijk verklaard dat hij zijn zoon is gaan ophalen die was gestrand met de racefiets. Daartoe heeft hij zijn auto neergezet op een plaats waar parkeerbelasting is verschuldigd en is hij naar zijn zoon gelopen die in een naastgelegen straat aan het wachten was. Vaststaat dat niet uiterlijk waarneembaar was dat sprake was van laden en lossen, dat wil zeggen dat op foto’s in het dossier de geparkeerde auto van belanghebbende is te zien zonder dat een portier of de achterklep openstaat of dat de auto de alarmlichten aan heeft staan of dat zichtbaar sprake is van laden en lossen. Dit alles samengenomen maakt dat belanghebbende niet kan worden gevolgd in zijn standpunt.
4.6.
Belanghebbende heeft zich ten slotte nog beroepen op de werkwijze ‘Scanauto’s in wijken met gereguleerd parkeren’ die is gepubliceerd op 13 januari 2020. Op de website van de gemeente is de werkwijze van de scanauto als volgt beschreven:
“- dagelijks rijden 2 scanauto’s door de wijken waar gereguleerd parkeren geldt
- de camera’s op de scanauto maken foto’s van alle geparkeerde auto’s
- op de foto’s is de auto, het kenteken en de omgeving rond de auto te zien
- aan de hand van de beelden wordt gecontroleerd of er parkeerrecht is
- parkeerrecht wil zeggen dat er een geldige parkeervergunning voor dat kenteken is of dat er voldoende is betaald voor het parkeren
- lijkt er geen parkeerrecht te zijn dan controleert een handhaver de beelden
- is er inderdaad geen parkeerrecht, dan controleert een handhaver de geparkeerde auto in de straat
- na deze laatste controle wordt bepaald of er sprake is van een overtreding
- is er geen geldige parkeervergunning voor het kenteken of is er niet (genoeg) betaald dan ontvangt de kentekenhouder van de auto binnen 2 weken een parkeerboete, of naheffingsaanslag parkeerbelasting, per post”
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat in zijn geval niet een handhaver de geparkeerde auto in de straat heeft gecontroleerd.
4.7.
Naar het oordeel van het hof kan belanghebbende met een beroep op deze werkwijze niet bereiken dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting moet worden vernietigd. Belanghebbende heeft zich op deze werkwijze beroepen in het kader van zijn standpunt dat sprake is van laden en lossen. Aangezien dat – zoals hiervoor is overwogen – niet het geval is, kan een beroep op deze werkwijze belanghebbende niet helpen. De werkwijze van de scanauto heeft geen vertrouwen kunnen wekken bij belanghebbende dat in zijn geval geen sprake was van parkeren in de zin van de desbetreffende parkeerverordening. Met deze werkwijze wordt slechts kenbaar gemaakt hoe wordt gecontroleerd, maar dat doet aan de verschuldigdheid van parkeerbelasting niet af. Ten slotte is de handelwijze van de heffingsambtenaar niet in die mate onzorgvuldig dat op grond daarvan de naheffingsaanslag zou moeten worden vernietigd. Het gaat er immers om of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt of zich het belastbare feit heeft voorgedaan en dat is naar het oordeel van het hof het geval. Het zou naar het oordeel van het hof te ver gaan om aan het niet volgen van de werkwijze in dit geval het gevolg te verbinden dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Daar komt bij dat in diezelfde publicatie onder het kopje ‘laden en lossen’ is opgenomen:
“Goederen in- of uit te laden is toegestaan, als (…) u hierna meteen doorrijdt.”
Op grond daarvan had het belanghebbende duidelijk moeten zijn dat zijn geval niet op één lijn is te stellen met laden en lossen. Dit alles samengenomen rechtvaardigt de conclusie dat terecht parkeerbelasting van belanghebbende is nageheven.
Tussenconclusie
4.8.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is aangezien de rechtbank het beroep van belanghebbende ten onrechte ongegrond heeft verklaard.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
De heffingsambtenaar dient aan belanghebbende het bij het hof betaalde griffierecht van € 134 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep gegrond had moeten worden verklaard.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
Het hof veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is.
4.11.
Het hof stelt deze tegemoetkoming op een bedrag aan reis- en verletkosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting van respectievelijk € 196 [5] en € 28,24 [6] , is in totaal € 224,24.
4.12.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
5. Beslissing
Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de beslissingen over het griffierecht en de proceskosten;
  • verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • handhaaft de naheffingsaanslag;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep bij het hof van € 134 vergoedt;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het hof van € 224,24.
De uitspraak is gedaan door M.J.C. Pieterse, voorzitter, J.M. van der Vegt en F.P.G. Pötgens, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is alleen door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
De griffier, De voorzitter,
K.M.J. van der Vorst M.J.C. Pieterse
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.Artikel 6:9, lid 1, Awb.
3.Artikel 6:9, lid 2, Awb.
4.Artikel 6:11 Awb.
5.Artikel 2, lid 1, letter e, Besluit proceskosten bestuursrecht: 2 uur * maximaal € 98 per uur.
6.Reiskosten openbaar vervoer 2e klasse enkele reis € 14,12.