ECLI:NL:GHSHE:2023:4215

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
20-002805-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1989 en woonachtig te Tholen, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, voor het opzettelijk handelen in strijd met het verbod van artikel 3 onder C van de Opiumwet. De zaak kwam aan het hof na een hoger beroep ingesteld door de verdachte. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van een vormverzuim bij het binnentreden van de woning van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de politie zonder schriftelijke machtiging de woning is binnengetreden, wat inbreuk maakte op de rechten van de verdachte. Desondanks oordeelde het hof dat dit onrechtmatig handelen niet van bepalende invloed was op het opsporingsonderzoek en dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het tenlastegelegde feit. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met aftrek van voorarrest, en heeft het beslag op de hennep onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002805-22
Uitspraak : 1 september 2023
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 december 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-215476-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest naar rato van 2 uur per dag.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van de gronden waarop het berust. In het geval het hof oordeelt dat sprake is van onrechtmatig handelen bij het binnentreden, heeft de advocaat-generaal subsidiair gevorderd dat het hof het vonnis van beroep zal bevestigen, met uitzondering van de op te leggen straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest naar rato van 2 uur per dag.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit omdat zich een vormverzuim heeft voorgedaan dat moet leiden tot het in artikel 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolg van bewijsuitsluiting, te weten de uitsluiting van de bewijsmiddelen met betrekking tot het aantreffen van de hennep. Subsidiair is een bewijsverweer gevoerd omtrent de wetenschap van de verdachte omtrent de aanwezigheid van de hennep in de kliko. Meer subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 25 augustus 2022, te Tholen, al dan niet opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4804 gram (aan) gedroogde toppen en/of delen van hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van (meer dan 30 gram van) een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 25 augustus 2022 te Tholen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4804 gram gedroogde toppen van hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het eindproces-verbaal van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, district de Markiezaten, basisteam Bergen op Zoom, proces-verbaalnummer PL2000-2022226390, gesloten d.d. 29 augustus 2022 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 46), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 25 augustus 2022, p. 3, voor zover inhoudende als relaas van rapporteurs [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :

Inbeslagneming

Plaats: [adres 2]
Datum en tijd: 25 augustus 2022 te 16.35 uur
Omstandigheden: aangetroffen in ‘big bags’ in kliko in de achtertuin
Beslagene
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag] 1989
Adres: [adres 2]
Postcode plaats: [adres 2]
Goednummer: PL2000-2022226390-2496679
Object: Hennepplant (henneptoppen)
Verpakking: Sealbag
Totale hoeveelheid: 4804 g
2.
Het proces-verbaal van binnentreden woning d.d. 25 augustus 2022, p. 16, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op donderdag 25 augustus 2022 omstreeks 16.25 uur, trad ik binnen in de woning [adres 2] , bewoond door [verdachte] .
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 augustus 2022, p. 29-30, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
p. 29
Op donderdag 25 augustus 2022 omstreeks 15.30 uur was ik, verbalisant [verbalisant 3] , belast met wijksurveillance. Omstreeks 16.10 uur was ik samen met collega [verbalisant 4] ter plaatse op [adres 2] . Vervolgens zijn wij met meerdere collega’s binnengetreden ter aanhouding van [medeverdachte] . Ik ben met collega [verbalisant 5] richting de schuur achter in de tuin gelopen. Ik zag in de achterste hoek van de tuin, links van de achterpoort en nabij de schuur, een grijze kliko staan. Toen ik de kliko opende, rook ik de sterk penetrante geur die ik ambtshalve herken als de geur van hennep. Ik zag in de kliko een grote zwarte tas met rode en witte details liggen. Ik haalde de tas uit de kliko. Ik heb de tas opengemaakt en zag daarin meerdere zwarte plastic zakken zitten. Met dat ik de tas opende, rook ik nog sterker de geur van hennep. Ik heb de zak opengemaakt en zag hierin een doorzichtige plastic zak met daarin drugs, welke ik ambtshalve herkende als gedroogde henneptoppen.
p. 30
Ik heb de hele tas met inhoud vervolgens in beslag genomen.
Ik verbalisant [verbalisant 3] zag dat de tuinpoort dicht en op slot zat middels twee schuifsloten, boven en onder. Ik heb de poort opengemaakt en voelde dat het onderste schuifslot erg stroef open ging. Aan de buitenzijde van de poort zaten geen hendels voor deze schuifsloten. Ik stel hiermee vast dat de poort niet te openen was vanuit buiten de tuin.
Collega [verbalisant 6] heeft op het politiebureau het nettogewicht van de hennep gewogen en het gewicht betrof 4804 gram.

Betrokkene

Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag] 1989
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 augustus 2022, p. 40-41, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
p. 41
Ik zag dat een collega de container onderzocht die in de tuin stond. Op het moment dat hij de klep opende rook ik direct een sterke henneplucht en zag dat er in de container een grote tas zat. Ik zag dat de collega deze eruit haalde en direct zag ik zogenaamde sealbags liggen die open stond. Ik zag een grote zak hennep liggen.
Bewijsoverwegingen
A.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
B.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof allereerst de navolgende feiten en omstandigheden vast. Bij de beoordeling van de verweren van de verdediging zal het hof van die feiten en omstandigheden uitgaan:
Op 25 augustus 2022, omstreeks 16.25 uur, werd ter aanhouding van [medeverdachte] door de politie binnengetreden in de woning van de verdachte en werd aansluitend de bijbehorende tuin betreden, gelegen aan [adres 2] . Daarbij was hulpofficier van justitie [verbalisant 2] (hierna: [verbalisant 2] ) aanwezig, die zich als zodanig legitimeerde, zei dat hij de machtiging zelf was, en het doel van binnentreden aan de verdachte mededeelde. De schriftelijke machtiging tot binnentreden is opgemaakt door [verbalisant 2] en bevindt zich op pagina 15 van het dossier. Bij het betreden van het perceel werd door verbalisant [verbalisant 3] in de tuin van de woning een grote zwarte tas in de kliko aangetroffen met daarin gedroogde henneptoppen met een nettogewicht van 4804 gram. Deze verbalisant constateerde daarbij dat de tuinpoort dicht was en dat deze op slot zat middels twee schuifsloten aan de onder- en bovenkant van de poort. Aan de buitenzijde van de poort bevonden zich geen hendels voor de schuifsloten, waarmee de verbalisant vaststelde dat de poort niet te openen was vanaf de buitenkant van de tuin.
C.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe is primair (i.) aangevoerd dat hetgeen door verbalisanten in de kliko is aangetroffen dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Het binnentreden in de woning van de verdachte is gebeurd zonder dat dat daarbij is voldaan aan de strikte voorwaarden die de Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi) daaraan stelt. Daarbij is artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) geschonden, omdat de privacy en het huisrecht zijn geschonden. Bewijsuitsluiting van hetgeen in de kliko is aangetroffen brengt met zich dat voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het tenlastegelegde ontbreekt, zodat vrijspraak dient te volgen.
Subsidiair (ii.) is aangevoerd dat het bewijs ontbreekt dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de henneptoppen in de kliko, immers was deze hennep pas bij het openen van de kliko te ruiken en lag de tas waar de hennep in zat, boven op ander afval in de kliko. Daarnaast is aangevoerd dat ook andere personen toegang hadden tot de tuin van de verdachte, en dat die anderen behalve via de tuinpoort ook op andere wijze, bijvoorbeeld door overklimming de tuin konden bereiken.
Nu de wetenschap van de verdachte van de aanwezigheid van die hennep op basis van het dossier onvoldoende is vast te stellen, dient verdachte te worden vrijgesproken.
D.
Ad i.
Het hof overweegt met betrekking tot het rechtmatigheidsverweer dat in het kader van artikel 359a Sv is gevoerd als volgt.
De Algemene wet op het binnentreden
Op grond van artikel 2, eerste lid van de Awbi is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner in beginsel een schriftelijke machtiging vereist. De schriftelijke machtiging dient zo mogelijk te worden getoond aan de verdachte. Een uitzondering daarop doet zich voor in het bepaalde in artikel 2, derde lid van de Awbi, waaruit blijkt dat de schriftelijke machtiging niet is vereist indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat op het moment van het binnentreden van de woning van de verdachte sprake was van een spoedsituatie zoals bedoeld in artikel 2, derde lid van de Awbi. Het hof is echter van oordeel dat daarvan geen sprake was op het moment van het binnentreden van de woning van de verdachte, nu het summiere dossier daartoe onvoldoende aanknopingspunten biedt. De ter plaatse aanwezige hulpofficier van justitie [verbalisant 2] heeft besloten een machtiging tot binnentreden te geven aan opsporingsambtenaar [verbalisant 3] . Bij het betreden van de woning in aanwezigheid van de hulpofficier van justitie werd aan de bewoonster, ondanks haar verzoek daartoe, geen schriftelijke machtiging getoond. Het hof stelt op basis van het dossier vast dat het tonen van deze machtiging, gelet op het hiervoor geschetste wettelijk kader van de Awbi, wel had moeten gebeuren. Het hof constateert derhalve dat er bij het binnentreden van de woning van de verdachte een inbreuk is gemaakt op de rechten van de verdachte die de wettelijke voorschriften van de Awbi beogen te beschermen.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of, en zo ja, in welk kader, enig rechtsgevolg aan dit vormverzuim dient te worden verbonden.
Het kader van artikel 359a Sv
Toepassing van artikel 359a Sv kan ertoe strekken dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 van het EVRM wordt gewaarborgd. Daarnaast berust de beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg aan een vormverzuim moet worden verbonden, en zo ja de wijze waarop dat gebeurt, in de kern op een afweging van belangen. Daarbij gaat het om de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen – waaronder de belangen van waarheidsvinding en van de bestraffing van de daders van strafbare feiten – en de belangen die verband houden met de handhaving van grondrechten en de bevordering van een normconform verloop van het voorbereidend onderzoek. Dit voorbereidend onderzoek heeft uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan haar tenlastegelegde feit waarover de strafrechter heeft te oordelen. Artikel 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek (Vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR: 2004:AM2533, r.o. 3.4.2 en HR 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:706, r.o. 4.3).
Uit de processtukken blijkt dat de politie in de woning van de verdachte is binnengetreden ter aanhouding van [medeverdachte] in het kader van de opsporing van een ander (vermoedelijk door hem begaan) strafbaar feit. Daaruit volgt dat in dat geval niet gezegd kan worden dat het onderzoek in de woning van de verdachte en de bijbehorende tuin hebben plaatsgevonden in het kader van het voorbereidend onderzoek van het in de onderhavige strafzaak ten laste gelegde. Op grond van het bovenstaande kan een gebrek dat aan het binnentreden in de woning van de verdachte kleeft in dit geval dan ook geen in het kader van de onderhavige strafzaak spelend vormverzuim opleveren als bedoeld in artikel 359a, eerste lid Sv.
Bepalende invloed
Deze voor de toepasselijkheid van artikel 359a Sv aan de orde zijnde beperking tot vormverzuimen die zijn opgetreden in het voorbereidend onderzoek met betrekking tot het aan de verdachte tenlastegelegde feit, sluit echter niet uit dat de vraag aan de orde kan komen of een rechtsgevolg moet worden verbonden aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte die buiten het bereik van artikel 359a Sv valt. Het hof kan aan dit onrechtmatig handelen een rechtsgevolg als genoemd in artikel 359a Sv verbinden in het geval het betreffende onrechtmatige handelen van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit. In een dergelijk geval is de beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg moet worden verboden aan het onrechtmatig handelen en zo ja, welk rechtsgevolg, mede afhankelijk van de aard en de ernst van het verzuim. Daarbij kan aansluiting worden gezocht bij de maatstaven die in de rechtspraak van de Hoge Raad zijn ontwikkeld met betrekking tot de verschillende rechtsgevolgen die aan een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv kunnen worden verbonden (vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1890).
Het hof dient derhalve de vraag te beantwoorden of het betreffende onrechtmatig handelen van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en de vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit.
Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. De politie had ter aanhouding van de heer [medeverdachte] besloten om de woning van de verdachte – waarbij de politie het vermoeden had dat [medeverdachte] zich daarin ophield – zogenaamd ‘dicht’ te zetten en de woning te gaan betreden. Het hof begrijpt dit zo, dat met ‘dicht’ zetten is bedoeld dat ervoor werd gezorgd dat geen persoon de woning kon verlaten of binnen kon gaan. De politie was nog doende daartoe een plan te maken toen de bewoonster van de woning, de verdachte in dezen, de voordeur opende. Dat was blijkens de opgemaakte processen-verbaal voor de politie aanleiding om direct de bewoonster aan te spreken en aansluitend de woning ter aanhouding van [medeverdachte] te betreden. De ter plaatse aanwezige hulpofficier van justitie [verbalisant 2] besloot daartoe toen een machtiging tot binnentreden te geven aan opsporingsambtenaar [verbalisant 3] .
Het hof is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het binnentreden van de woning van verdachte zonder dat daarbij een schriftelijke machtiging aanwezig was of werd getoond, van bepalende invloed is geweest op het verloop van het strafrechtelijk onderzoek dat geresulteerd heeft in de vervolging van de verdachte en waarover het hof thans heeft te oordelen. Immers was de beslissing tot het binnentreden van de woning ter aanhouding van de heer [medeverdachte] door de hulpofficier van justitie, die bevoegd was een schriftelijke machtiging uit te schrijven, reeds genomen en was de situatie rondom de woning bevroren.
Het hof vermag niet in te zien dat wanneer de politie met het binnentreden zou hebben gewacht totdat een schriftelijke machtiging aan de bewoonster, zijnde de verdachte, getoond had kunnen worden, het verloop van het onderzoek, weliswaar enige tijd later, een (wezenlijk) ander verloop zou hebben gehad. In dat geval zouden immers eveneens de woning en de tuin zijn betreden en zijn gecontroleerd op de aanwezigheid van de heer [medeverdachte] , en zou de politie daarbij op de verdovende middelen in de kliko zijn gestuit. Het voorgaande brengt met zich dat daarmee ook niet gezegd kan worden dat door het enkele niet tonen van een schriftelijke machtiging aan de verdachte bij het binnentreden van haar woning nadeel is ontstaan.
Nu het onrechtmatig handelen jegens de verdachte niet van bepalende invloed is op het verloop van het strafrechtelijk onderzoek en slechts een beperkte inbreuk betreft, volstaat het hof met de enkele constatering van dit onrechtmatig handelen.
Het hof komt derhalve niet meer toe aan de beantwoording van de vraag of en in welke mate nadeel is ontstaan en, zo dat het geval zou zijn, of compensatie van dat nadeel in het licht van de aard en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Het hof overweegt ten overvloede nog dat van de zijde van de verdediging slechts in het algemeen is aangevoerd dat het huisrecht en de privacybelangen van de verdachte zijn geschonden. De verdediging heeft verder niet geconcretiseerd waaruit het daardoor veroorzaakte nadeel zou bestaan, behalve dat door de aantasting van die belangen de aanwezigheid van de illegale verdovende middelen is ontdekt. Dat laatste is echter geen rechtens te respecteren belang van de verdachte.
Ad ii.
Op 25 augustus 2022 wordt door verbalisant [verbalisant 3] een grote hoeveelheid henneptoppen aangetroffen in een kliko in de tuin van de woning van de verdachte, welke tuin afgesloten was voor anderen. Het hof stelt vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat een dergelijke hoeveelheid henneptoppen een hoge handelswaarde vertegenwoordigt. Door de verdediging is bepleit dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de henneptoppen in de kliko.
Het hof acht het gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden volstrekt onaannemelijk dat een derde zich in de tuin van de verdachte heeft begeven en daar in de kliko waarin tevens afval lag, zonder medeweten van de verdachte, een dergelijke hoeveelheid kostbare henneptoppen heeft verborgen en daarmee de beschikkingsmacht of controle over die kostbare goederen voor een belangrijk deel heeft prijs gegeven, mede gelet op de omstandigheid dat de kliko in de tuin van verdachte niet, niet gemakkelijk of niet zonder medewerking of medeweten van verdachte toegankelijk was. Het had daarbij op de weg van de verdachte gelegen om dit scenario nader te onderbouwen, hetgeen niet is gebeurd. Naar het oordeel van het hof staat de wetenschap van de verdachte omtrent de aanwezigheid van de henneptoppen, liggend zozeer in haar privésfeer, te weten in een kliko in haar tuin behorend bij de woning waar zij woonachtig was, onder die omstandigheden vast.
Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 4804 gram henneptoppen. Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, nu sprake was van een heterdaad situatie en het binnentreden door de politie en de hulpofficier van justitie rechtmatig is geweest.
Indien het hof daarin niet meegaat en evenmin volstaat met de enkele constatering dat sprake is geweest van een vormverzuim, is subsidiair gevorderd om het verzuim in de strafoplegging te compenseren, in die zin dat het hof aan de verdachte een taakstraf zal opleggen voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, en met aftrek van voorarrest naar rato van 2 uur per dag.
De raadsvrouw heeft bepleit dat het hof bij een bewezenverklaring aan de verdachte een lagere taakstraf op zal leggen dan de politierechter heeft gedaan, dan wel een groot gedeelte van de taakstraf voorwaardelijk zal opleggen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich op 25 augustus 2022 schuldig gemaakt aan het – kort gezegd – opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid henneptoppen. Hiermee heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de illegale teelt in hennep en aan het criminele circuit dat zich doorgaans rondom illegale hennepteelt ontvouwt. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen henneptoppen is denkbaar dat deze hennep bedoeld was voor handel en daarmee voor verdere verspreiding daarvan aan gebruikers. Van het veelvuldig gebruik van hennep is bekend dat dit schadelijk kan zijn voor de gezondheid van de gebruikers daarvan. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 juni 2023. Daarnaast heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf voorts acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Bewezen is verklaard dat de verdachte ongeveer 4.804 gram gedroogde toppen van hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad. Het LOVS geeft
– ingeval van een gewicht tussen de 2.500 en 5.000 gram – als oriëntatiepunt ter zake van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod een taakstraf voor de duur van 180 uren. De door de advocaat-generaal primair gevorderde taakstraf komt overeen met dit LOVS-oriëntatiepunt en het hof acht oplegging van deze straf passend en geboden. Hoewel het hof – anders dan de advocaat-generaal – heeft overwogen dat het optreden van de politie niet rechtmatig is geweest en dat van een spoedsituatie op het moment van het binnentreden van de woning van de verdachte evenmin sprake is geweest volstaat het hof, zoals eerder overwogen, met de constatering van dat verzuim.
Het hof zal de verdachte, alle omstandigheden afwegende, veroordelen tot een
taakstrafvoor de duur van
180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrestnaar rato van 2 uur per dag.
Beslag
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, met betrekking tot welk voorwerp het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en de goede orde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13a van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
- verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis;
- beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
- beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 4.804 gram hennepplant (henneptoppen).
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M.F. van de Ven, griffier,
en op 1 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P.J.D.J. Muijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.