ECLI:NL:GHSHE:2023:4155

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
200.320.237_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking in hoger beroep over loonsverhoging en achterstallig loon in arbeidsrechtelijke geschil

In deze eindbeschikking van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gedateerd 14 december 2023, wordt een uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werknemer en zijn werkgever. De zaak betreft een loonsverhoging die eerder was vastgesteld op 7,5%, maar het hof heeft in een tussenbeschikking van 24 augustus 2023 geoordeeld dat de werknemer recht heeft op een loonsverhoging van 9,53% per 1 januari 2020. De werknemer, die in hoger beroep is gegaan, heeft zijn loon vastgesteld op € 3.214,71 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag.

Het hof heeft de grieven van de werknemer met betrekking tot ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever en andere vergoedingen verworpen. De werkgever is in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de hoogte van het loon en de transitievergoeding, en het hof heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van € 197,52 netto aan achterstallig loon, € 82,26 netto aan transitievergoeding en € 49,13 netto voor gecorrigeerde verlofuren. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

De uitspraak is een vervolg op eerdere beschikkingen van de kantonrechter en bevestigt de eerdere beslissingen van het hof, met uitzondering van de afwijzing van de loonsverhoging die nu is gecorrigeerd. Het hof heeft de bestreden beschikkingen gedeeltelijk vernietigd en de verzoeken van de werknemer gedeeltelijk toegewezen, waarbij de werkgever is veroordeeld tot betaling van de verschuldigde bedragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 14 december 2023
Zaaknummer : 200.320.237/01
Zaaknummer eerste aanleg : 9905681 AZ VERZ 22-32
in de zaak in hoger beroep van:
[de werknemer],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [de werknemer] ,
advocaat: mr. C.J. Spitters te Dongen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [BV 1] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [de werkgever] ,
advocaat: mr. L.J.J. van Asseldonk te Tilburg,
als vervolg op de door het hof gewezen beschikking van 24 augustus 2023 in het hoger beroep van de door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer 9905681 AZ VERZ 22-32 gegeven beschikkingen van 13 september 2022 en 3 november 2022.

5.Het verloop van de procedure

5.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van het hof van 24 augustus 2023;
- de akte houdende uitlating van [de werkgever] met producties;
- de antwoordakte loonspecificatie van [de werknemer] .
5.2
Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald.

6.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
6.1
In de beschikking van 24 augustus 2023 (hierna: de tussenbeschikking) heeft het hof overwogen en beslist dat [de werknemer] per 1 januari 2020 in plaats van een loonsverhoging van 7,5% recht heeft op een loonsverhoging van 9,53%. Het hof zal de door [de werknemer] verzochte verklaring voor recht in het dictum van deze eindbeschikking toewijzen in die zin dat het loon van [de werknemer] met ingang van 1 januari 2020 € 3.214,71 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag, bedraagt.
6.2
Het hof heeft [de werknemer] niet gevolgd in zijn standpunt dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [de werkgever] . De grieven van [de werknemer] met betrekking tot de billijke vergoeding, einddatum van de arbeidsovereenkomst en de transitievergoeding zijn verworpen. Ook de grief van [de werknemer] met betrekking tot een vergoeding wegens het inleveren van de leaseauto is verworpen. Het hof zal de verzoeken van [de werknemer] die hierop betrekking hebben in het dictum afwijzen.
6.3
Ten aanzien van de grieven van [de werknemer] en [de werkgever] met betrekking tot betaling van (achterstallig) loon en overige bedragen, heeft het hof [de werkgever] in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de hoogte van het loon en de hoogte van de transitievergoeding waar [de werknemer] , uitgaande van de loonsverhoging van 9,53%, alsnog recht op heeft en over de vraag hoe deze bedragen zich verhouden tot de bedragen aan loon en de transitievergoeding die [de werknemer] betaald heeft gekregen (vermeerderd met een wettelijke verhoging van 10%). [de werkgever] is ook in de gelegenheid gesteld om zich nader uit te laten over haar stelling dat [de werknemer] ten tijde van de beslaglegging in februari 2022 geen loonvordering op [de werkgever] had, uitgaande van het loon op basis van een loonsverhoging van 7,5%. Ook is in de tussenbeschikking beslist dat [de werkgever] op haar berekeningen de bedragen van € 276,37 netto (maart 2022) en € 492,62 netto (april 2022), in totaal € 768,99 netto, in mindering kan brengen wegens onverschuldigde betaling aan [de werknemer] .
Terugkomen op bindende eindbeslissingen
6.4.1
Het hof heeft in de tussenbeschikking op de hiervoor onder 6.2 en 6.3 genoemde geschilpunten (kort gezegd, dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [de werkgever] en dat de wettelijke verhoging 10% bedraagt) uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist.
6.4.2
In beginsel is het hof hieraan in het verdere verloop van het geding gebonden. Deze gebondenheid geldt echter niet onverkort. De eisen van de goede procesorde brengen immers tevens mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.
6.4.3
[de werknemer] beroept zich in zijn antwoordakte op deze uitzondering, maar voert ten aanzien van de beslissingen hetzelfde aan als in zijn beroepschrift en de toelichting daarop tijdens de zitting in hoger beroep. Alles wat hij naar voren heeft gebracht heeft het hof al meegewogen bij de beslissingen in de tussenbeschikking. [de werknemer] heeft verder niet (voldoende) gemotiveerd dat de eindbeslissingen in de tussenbeschikking berusten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Het hof ziet hierin dan ook geen aanleiding om deze beslissingen te herzien. Ook overigens is hiertoe geen aanleiding.
Achterstallig loon
6.5.1
[de werkgever] heeft in haar akte aangevoerd dat zij het achterstallig loon heeft berekend met inachtneming van hetgeen het hof heeft overwogen in de beschikking van 24 augustus 2023, het bepaalde in art. 16 lid 6 van het arbeidsvoorwaardenreglement en wat de kantonrechter te Breda heeft overwogen in het vonnis in kort geding van 22 juni 2021. [de werkgever] heeft op grond hiervan het na te betalen achterstallig loon inclusief 8% vakantiebijslag en 10% wettelijke verhoging berekend over de periodes:
- 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 (productie 76);
- 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 (productie 78); en
- 1 januari 2022 tot en met 27 maart 2022 (productie 80).
Uit deze overzichten volgt dat [de werkgever] vanaf 1 januari 2020 tot en met 27 maart 2022 een bedrag van € 1.433,87 bruto aan [de werknemer] , zijnde een bedrag van € 966,51 netto inclusief 8% vakantiebijslag en 10% wettelijke verhoging aan [de werknemer] is verschuldigd, aldus [de werkgever] .
6.5.2
[de werknemer] heeft zich in zijn antwoordakte gerefereerd aan de berekening van het brutoloon zoals door [de werkgever] weergegeven in de producties 76, 78 en 80. Het hof begrijpt dit zo dat [de werknemer] zich bij de hoogte van het verschuldigde brutoloon over de desbetreffende periodes aansluit bij de berekeningen van [de werkgever] . Dat betekent dat ook het hof daarvan zal uitgaan.
6.5.3
[de werknemer] heeft niet betwist dat het door [de werkgever] berekende bedrag van € 1.433,87 bruto gelijk is aan € 966,51 netto. Vast staat dat [de werkgever] daarop € 768,99 netto in mindering kan brengen wegens onverschuldigde betaling, zoals in de tussenbeschikking is beslist, zodat een te betalen bedrag resteert van € 197,52 netto. Het hof zal [de werkgever] veroordelen om dit bedrag alsnog aan [de werknemer] te betalen, te vermeerderen met de door [de werknemer] verzochte wettelijke rente. Het verzoek van [de werkgever] om [de werknemer] te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 768,99 netto zal worden afgewezen, omdat dit bedrag door [de werkgever] in mindering is gebracht op de berekening van het aan [de werknemer] te betalen achterstallig loon. Per saldo resteert dan een te betalen bedrag van € 197,52 netto.
Vakantiebijslag
6.6.1
Volgens [de werkgever] is, indachtig het bijzondere tarief dat wordt toegepast bij de betaling van vakantiebijslag, het juiste netto-equivalent van de vakantiebijslag betaald. [de werknemer] heeft hiertegen verweer gevoerd, maar dit verweer slaagt niet.
6.6.2
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat [de werknemer] zich heeft gerefereerd aan de berekeningen van het brutoloon zoals door [de werkgever] weergegeven in de producties 76, 78 en 80.
6.6.3
[de werknemer] heeft zich aldus aangesloten bij de berekeningen van [de werkgever] hij, op basis van het brutoloon vanaf 1 januari 2020 van € 3.214,71, vanaf oktober 2020 tot en met maart 2021 aanspraak heeft op € 2.893,24 bruto per maand en over april 2021 op € 2.571,77 bruto. Het verweer van [de werknemer] dat zijn vakantiebijslag over de periode van 1 juni 2020 tot 1 juni 2021 in totaal € 252,40 bruto hoger uitkomt omdat zijn loon in al deze maanden € 3.155,13 is geweest, kan gelet op de onderbouwing door [de werkgever] (zie hiervoor onder 6.5.1) en zonder nadere toelichting van [de werknemer] , die ontbreekt, niet worden gevolgd.
6.6.4
Hetzelfde geldt voor het verweer van [de werknemer] dat de vakantiebijslag over de periode van 1 juni 2021 tot en met maart 2022 in totaal € 535,35 bruto meer moet zijn dan het bedrag dat [de werkgever] stelt betaald te hebben. Anders dan [de werknemer] heeft aangevoerd, komt een optelling van het verschuldigd brutoloon zoals dat door [de werkgever] is weergeven in de producties 78 en 80 over die maanden niet uit op het door [de werknemer] genoemde bedrag van € 30.974,17. [de werknemer] heeft ook geen toelichting gegeven op dit bedrag, zodat voor het hof niet duidelijk is geworden hoe dit bedrag door [de werknemer] is becijferd. Dat betekent dat [de werknemer] niet kan worden gevolgd in zijn berekening. Tegenover de door [de werkgever] gemaakte berekeningen van het brutoloon en de vakantiebijslag, per kalendermaand en voorzien van de bijbehorende loonstroken, heeft [de werknemer] verder geen verweer gevoerd, zodat moet worden uitgegaan van de juistheid daarvan.
Transitievergoeding en nabetaling niet genoten verlofuren
6.7
[de werknemer] heeft zich gerefereerd aan de door [de werkgever] berekende gecorrigeerde transitievergoeding (€ 82,26 netto) en de door [de werkgever] berekende gecorrigeerde verlofuren (€ 49,13 netto). Het hof begrijpt dit zo dat [de werknemer] zich bij deze berekeningen aansluit, zonder de hoogte daarvan te betwisten. Het hof zal [de werkgever] veroordelen om deze bedragen alsnog aan [de werknemer] te betalen.
Loonstroken
6.8
Het hof stelt verder vast dat [de werkgever] bij haar akte in hoger beroep de aangepaste loonstroken vanaf januari 2020 tot en met 27 maart 2022 in het geding heeft gebracht (producties 77, 79 en 81). [de werknemer] heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat moet worden uitgegaan van de juistheid daarvan. Het verzoek van [de werknemer] tot het verstrekken van juiste loonstroken, op straffe van een dwangsom, zal daarom worden afgewezen wegens gebrek aan belang.
Beslagkosten
6.9.1
[de werknemer] heeft bij deurwaardersexploot van 25 februari 2022 op grond van het vonnis in kort geding van 22 juni 2021 executoriaal derdenbeslag laten leggen op alle vorderingen die [de werkgever] had of zou verkrijgen op [BV 2] B.V. Het hof verwerpt het standpunt van [de werkgever] dat [de werknemer] op dat moment geen enkele loonvordering op haar had.
6.9.2
[de werkgever] heeft in hoger beroep een overzicht van de loonbetalingen vanaf januari 2021 tot en met januari 2022 in het geding gebracht (productie 90). [de werknemer] heeft terecht naar voren gebracht dat [de werkgever] in dat overzicht er ten onrechte van uit is gegaan dat zij voor de maanden mei en juni 2021 slechts 80% van het loon is verschuldigd. Uit de tussenbeschikking van het hof volgt immers dat [de werkgever] over de maanden mei en juni 2021 het volledige loon aan [de werknemer] is verschuldigd (100%). [de werkgever] is daar zelf ook van uitgegaan in haar productie 78, die op dit punt dus niet strookt met productie 90.
6.9.3
Volgens [de werknemer] gaat het om een tekort van in totaal € 1.182,06 bruto (twee keer € 591,03). [de werkgever] heeft hiertegenover aangevoerd dat zij over de periode van januari 2021 tot februari 2022 in totaal een bedrag van € 610,47 netto teveel aan [de werknemer] heeft betaald. Hieruit volgt niet dat [de werknemer] op 25 februari 2022 geen enkele loonvordering op [de werkgever] had. Daarbij komt dat [de werkgever] in haar berekening geen rekening heeft gehouden met de wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon (zoals in de tussenbeschikking is geoordeeld bestaat recht op 10% wettelijke verhoging). [de werknemer] heeft dan ook tot beslaglegging kunnen overgaan.
6.9.4
Grief 3 van [de werkgever] in incidenteel hoger beroep, gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat geen aanleiding wordt gezien om de deurwaarderkosten van € 508,63 geheel of voor de helft van [de werknemer] te brengen, slaagt gelet op het voorgaande niet. Het verzoek van [de werkgever] om [de werknemer] te veroordelen om dit bedrag aan haar te betalen zal worden afgewezen.
Slotsom
6.10.1
De slotsom is dat de grieven van [de werknemer] in principaal hoger beroep en [de werkgever] in incidenteel hoger beroep gedeeltelijk slagen.
6.10.2
Het hof zal de bestreden beschikkingen gedeeltelijk vernietigen en de verzoeken van [de werknemer] alsnog gedeeltelijk toewijzen zoals hierna in het dictum te vermelden.
6.10.3
Het hof zal de bestreden beschikkingen voor het overige bekrachtigen, waaronder de beslissing van de kantonrechter tot compensatie van de proceskosten omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld. Grief 17 van [de werknemer] , gericht tegen de compensatie van proceskosten door de kantonrechter, is daarmee ook besproken en slaagt niet.
Proceskosten in hoger beroep
6.11
Nu [de werknemer] en [de werkgever] in hoger beroep over en weer in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten in hoger beroep ook aldus gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van 13 september 2022 voor zover de kantonrechter de door [de werknemer] verzochte verklaring voor recht met betrekking tot zijn loon per 1 januari 2020 heeft afgewezen (onder 5.3); en
vernietigt de beschikking van 3 november 2022 voor zover de kantonrechter [de werknemer] heeft veroordeeld om aan [de werkgever] een bedrag van € 2.622,60 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2022 tot aan de dag van de volledige betaling (onder 3.1);
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat het loon van [de werknemer] met ingang van 1 januari 2020 € 3.214,71 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag, bedraagt;
veroordeelt [de werkgever] tot betaling aan [de werknemer] van:
- € 197,52 netto aan achterstallig loon inclusief 8% vakantiebijslag en 10% wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente over het te weinig betaalde loon met ingang van de eerste dag van de maand volgende op de maand waarover het loon verschuldigd was tot de dag van voldoening;
- € 82,26 netto aan achterstallige transitievergoeding; en
- € 49,13 netto vanwege gecorrigeerde verlofuren;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikkingen waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.E. Smorenburg, A.L. Bervoets en C.J. Frikkee en is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2023.