ECLI:NL:GHSHE:2023:4124

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
20-001285-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot rijden onder invloed en verlaten van de plaats van een verkeersongeval

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor het overtreden van artikel 163, zesde lid, en artikel 7, eerste lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 80 uren opgelegd, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor 12 maanden. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een zwaardere straf. De verdediging pleitte voor vrijspraak en voerde aan dat de verdachte niet als bestuurder kon worden aangemerkt en dat er sprake was van onrechtmatige aanhouding. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen.

Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte had op 23 december 2022 in Venlo een verkeersongeval veroorzaakt en was daarna de plaats van het ongeval verlaten. Tevens had hij geen gevolg gegeven aan een bevel tot bloedonderzoek, wat hem onder invloed van alcohol en mogelijk andere stoffen betrof. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de verdachte in aanmerking genomen, evenals de ernst van de feiten en de impact op de verkeersveiligheid. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor 2 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al was ingevorderd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001285-23
Uitspraak : 6 december 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 2 mei 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-028365-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 1) en ‘overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 2) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al ingevorderd of ingehouden is geweest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en dat het hof, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179 Wegenverkeerswet 1994, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft primair met betrekking tot beide feiten vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 december 2022 te Venlo, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Venlo op/aan Alberickstraat, op of omstreeks 23 december 2022 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ) letsel en/of schade was toegebracht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 23 december 2022 te Venlo, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Venlo op/aan Alberickstraat, op 23 december 2022 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een ander (te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ) schade was toegebracht
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen

A.

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

B.

Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. Bij de beoordeling van de verweren van de verdediging zal het hof van die feiten en omstandigheden uitgaan:
Op 23 december 2022 omstreeks 5.50 uur kreeg de politie het verzoek om naar de Alberickstraat in Venlo te gaan, alwaar een rode personenauto was weggereden nadat deze (enkele minuten daarvoor, zo blijkt uit de nadien bekeken camerabeelden) meerdere auto’s en een frietzaak had geramd. De auto zou aan de voorkant geen kentekenplaat hebben en de bestuurder was daarmee weggereden in de richting van de Gamma. Omstreeks 06.00 uur vonden verbalisanten in de Alberickstraat de voorbumper van de auto met kenteken [kenteken] , waarvan de kentekenhouder de verdachte is. Hierop zijn collega’s naar het adres van de verdachte gereden, te weten [adres] alwaar zij omstreeks 6:04 uur arriveerden. Daar zagen zij een aan de gehele voorzijde zwaar beschadigde rode Opel Astra met voornoemd kenteken staan waarvan de linker band compleet verdwenen was en de rechter band van de velg was gelopen. De verdachte stond in het portiek. Verbalisanten namen waar dat de verdachte onvast ter been was, dat hij bloeddoorlopen ogen had, en zij roken een sterke alcohol- en hennepgeur, welke geur afkomstig was van de verdachte. Zij bemerkten dat hij stevig onder invloed was.
Ten overstaan van de politie heeft de verdachte diezelfde dag rond 14.00 uur verklaard dat hij weet dat hij ‘vannacht’ was gaan rijden, en dat hij die ochtend in een rode Opel Astra heeft gereden met kenteken [kenteken] , en dat hij wist dat hij thuis, op de [straatnaam] , is aangekomen. Zijn zoontje ging met hem en zijn vrouw in bed liggen. Hij was eerst bij zijn moeder en hij denkt dat hij spullen bij zijn huis is gaan halen voor zijn zoontje. De verdachte heeft volhard in beide verklaringen en deze ook ondertekend.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij daarentegen verklaard dat hij zich alles niet meer precies kon herinneren, maar dat hij wel zeker wist dat hij niet had gereden. Desgevraagd verklaarde hij dat hij de avond daarvoor, dus op 22 december 2022, rond 21.00 uur of 22.00 uur al zou zijn vertrokken naar de [straatnaam] , dat hij toen is gaan slapen en dat zijn zoontje daar ook was. Zijn moeder zou vervolgens lopend naar de [straatnaam] zijn gekomen en in de woning zijn geweest toen hij wakker werd. Hij zou vervolgens ruzie met haar hebben gekregen. Op de vraag waar zijn vrouw op dat moment was, heeft de verdachte verklaard dat die in de woning van zijn moeder was. Vanwege de ruzie met zijn moeder wilde hij daar weg gaan. Daarop is de verdachte in de haast in drie tot vijf minuten met zijn zoontje in de Maxi-Cosi naar de auto gelopen, hetgeen zou verklaren dat zijn zoontje door de politie aldaar zonder gordel werd aangetroffen, waarbij hij niet zou hebben gezien dat zijn auto veel schade had. Daarna wilde hij weer naar binnen gaan om nog wat spulletjes te pakken, waarna hij door de politie werd aangetroffen bij de voordeur. Op de vraag wie het ongeval dan zou hebben veroorzaakt, verklaarde de verdachte dat hij dat niet zou weten. De sleutels van de auto lagen nog in de auto en er konden volgens verdachte meerdere mensen gebruik maken van zijn auto. De verdachte ontkent desgevraagd de avond ervoor wiet te hebben gerookt, zoals hij bij zijn aanhouding tegenover de politie heeft verklaard.

C. Het standpunt van het Openbaar Ministerie.

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide feiten, nu zij uitgaat van de processen-verbaal die korte tijd na het aantreffen van de verdachte door de politie op ambtseed dan wel ambtsbelofte zijn opgemaakt. Daarbij komt dat de verdachte zijn verklaringen zoals hij deze jegens de verbalisanten heeft afgelegd, ook heeft ondertekend. Hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, dient dan ook als ongeloofwaardig terzijde te worden geschoven. Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde is voorts aangevoerd dat een angst voor naalden volgens bestendige jurisprudentie geen (medisch) beletsel is om mee te werken aan een bloedonderzoek en het weigeren daarvan aldus strafbaar is.

D. Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Het verweer van de verdediging valt uiteen in de volgende onderdelen:
Ten aanzien van het als feit 2 tenlastegelegde is in de kern aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte de bestuurder is geweest van het schadeveroorzakende voertuig.
Ten aanzien van het als feit 1 tenlastegelegde is aangevoerd dat de verdachte niet als bestuurder kon worden aangemerkt en hij daarvan ook niet kon worden verdacht. Derhalve is de aanhouding van de verdachte onrechtmatig geweest en is er sprake van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, waarmee een inbreuk is gemaakt op de vrijheid en lichamelijke integriteit van de verdachte. Daarmee is het strafvorderlijk voorschrift inhoudende dat dwangmiddelen pas plaatsvinden wanneer er een redelijk vermoeden van schuld is, geschonden. Al hetgeen nadien volgt dient te worden uitgesloten van het bewijs, waarna onvoldoende wettig en overtuigend bewijs resteert.
Daarnaast is ten aanzien van het als feit 1 tenlastegelegde aangevoerd dat de verdachte een angst heeft voor naalden, dat hij een trauma heeft met betrekking tot naalden en bloedprikken, en dat er dus een bijzondere geneeskundige reden is die met zich brengt dat hij niet verplicht kon worden om mee te werken aan het bloedonderzoek. Daarbij wordt verwezen naar ECLI:GHAMS:2019:264 en Rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle 96-234684-19).

E. Het oordeel van het hof.

Ten aanzien van het onder i weergegeven verweer overweegt het hof als volgt.
Toen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep werd geconfronteerd met zijn bij de politie afgelegde en ondertekende verklaringen, suggereerde de verdachte dat hij zijn handtekening slechts onder zijn verklaringen heeft gezet zodat hij snel naar huis kon gaan. Een stelling waarvoor in het dossier en hetgeen is aangevoerd geen onderbouwing is te vinden. Hoewel de verdachte enerzijds verklaarde zich alles niet meer heel goed te kunnen herinneren, beweerde hij anderzijds er zeker van te zijn dat hij niet had gereden. Het door hem vervolgens geschetste scenario acht het hof evenwel volstrekt ongeloofwaardig. Immers, uitgaande van de verklaring van de verdachte zou er een onbekende derde de sleutels van zijn auto uit zijn woning hebben gehaald om daarmee in de nacht en/of de vroege ochtend te gaan rijden. Deze onbekende derde zou vervolgens omstreeks 5:45 uur een ernstig ongeval hebben veroorzaakt op de Alberickstraat, waarna hij met de auto (met flinke schade en zonder linker voorwiel) zou hebben teruggereden naar het huis van verdachte aan de [straatnaam] alwaar hij de auto vervolgens zou hebben achtergelaten juist op of rond het moment dat de verdachte (nadat hij was ontwaakt en ruzie had gekregen met zijn moeder) zijn woning omstreeks 6:00 uur verliet en doende is geweest zijn zoontje in de auto te plaatsen. Het zou de verdachte vervolgens daarbij niet zijn opgevallen dat zijn auto vrijwel total loss voor zijn deur geparkeerd stond toen hij zijn zoontje op de achterbank zette.
Het hof zal dan ook uitgaan van de bij de politie afgelegde verklaring van de verdachte, nu deze is neergelegd in een door de politie op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal dat de verdachte, na zijn verklaring te hebben doorgelezen, heeft voorzien van zijn handtekening. De verdachte heeft in dat verhoor verklaard dat hij is gaan rijden in de betreffende auto en dat hij bij zijn woning in de [straatnaam] is aangekomen. Daar trof de politie hem om 06.04 uur, 19 minuten na het ongeval, in de voordeuropening aan, terwijl zijn auto vlakbij die voordeur zwaar beschadigd en met daarin zijn zoontje op de achterbank gezeten, geparkeerd stond. Het hof gaat er dan ook, mede gezien het zeer korte tijdsbestek tussen het ongeval en het moment dat verdachte in de directe omgeving van de auto werd aangetroffen, van uit dat de verdachte de bestuurder van de auto is geweest en dat hij – mede gelet op de hoeveelheid schade – wist dat hij met die auto in de Alberickstraat schade aan de frituurzaak en de twee auto’s heeft veroorzaakt. Na het veroorzaken van dit ongeval heeft hij de plaats van het ongeval vervolgens verlaten.
Het verweer wordt derhalve verworpen en het hof acht wettig en bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem als feit 2 is tenlastegelegd.
Ten aanzien van het onder ii. weergegeven verweer overweegt het hof als volgt.
Een verdenking als bedoeld in lid 1 kan slechts rusten op degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een bij artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 voorzien strafbaar feit voortvloeit (vgl. HR 30 mei 1995, NJ 1995/644). Het gaat daarbij om zowel de verdenking van het onder invloed zijn, als om de verdenking dat verdachte de bestuurder van het voertuig was. De politie trof de verdachte zeer korte tijd na de melding van het veroorzaken van de schade vlakbij de geparkeerde beschadigde auto aan, terwijl hij bloeddoorlopen ogen had en sterk naar alcohol en hennep rook. Bovendien was de verdachte kentekenhouder van deze auto. Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat op grond van die feiten en omstandigheden bij verbalisanten de redelijke verdenking heeft mogen en kunnen ontstaan dat de verdachte degene is geweest die kort daarvoor onder invloed de bestuurder van dat voertuig is geweest.
Het hof verwerpt gelet op het vorenstaande het verweer dat sprake was van een onrechtmatige aanhouding en dat bewijsuitsluiting van processtukken zou dienen te volgen.
Ten aanzien van het onder iii. weergegeven verweer overweegt het hof als volgt.
Het bevelen dat medewerking wordt verleend aan een bloedonderzoek kan worden gedaan in het geval van vermoeden van rijden onder invloed van alcohol dan wel van een andere stof (vgl. HR 27 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4077/NJ 2007, 156). Bij verbalisanten ontstond gelet op de henneplucht, de bloeddoorlopen ogen en de agressieve reactie op aanrakingen van de verdachte het vermoeden dat hij naast alcoholhoudende drank tevens onder invloed was van een stof als bedoeld in het eerste of vijfde lid van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. Door de verbalisanten werd besloten om op grond van artikel 163, lid 4 van de Wegenverkeerswet 1994 over te gaan tot bloedonderzoek. Daarnaar gevraagd gaf de verdachte geen toestemming tot bloedafname. Nadat hem vervolgens werd bevolen mee te werken aan het bloedonderzoek, weigerde de verdachte dit. Als reden voor de weigering gaf de verdachte op dat hij bang was voor het prikken met naalden.
De wettelijke uitzondering van artikel 163, zevende lid van de Wegenverkeeerswet 1994 op de verplichting om – na gegeven bevel daartoe – medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek op grond van die wetsbepaling, op welke uitzondering de verdediging kennelijk een beroep doet, is komen te vervallen per 15 maart 2018. Het verweer van de verdediging dat de betreffende verplichting op grond van hiervoor bedoelde uitzonderingsbepaling niet zou gelden voor de verdachte, vindt dan ook geen steun in het recht, zodat het verweer door het hof terzijde wordt geschoven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
De raadsman heeft, op de gronden als nader verwoord in de pleitnota, een strafmaatverweer gevoerd. Primair is, ingeval van een bewezenverklaring van beide feiten, verzocht om bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden. Subsidiair is verzocht om aan de verdachte een taakstraf op te leggen voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. De voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen kan dan voor een periode die langer is dan 12 maanden worden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot de straf die de politierechter heeft opgelegd.
Bij de bepaling van de op te leggen sancties heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komend in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij op 23 december 2022 – kort gezegd – als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel om mee te werken aan een bloedonderzoek. Daarnaast is bewezenverklaard dat hij een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij hij de plaats van het ongeval heeft verlaten terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat er aan de frituurzaak en aan twee personenauto’s schade was toegebracht. De aan anderen toegebrachte schade is aanzienlijk.
Het hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte recentelijk (te weten op 17 juni 2022) door dit hof is veroordeeld ter zake van zeer vergelijkbare feiten: het rijden onder invloed en het verlaten van een plaats na verkeersongeval, gepleegd op 6 augustus 2019. Hoewel deze veroordeling ten tijde van het begaan van de onderhavige feiten nog niet onherroepelijk was geworden, staat deze inmiddels (sedert 30 mei 2023) onherroepelijk vast. Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat er toen schade was veroorzaakt aan een paal met de auto van de verdachte en dat uit een ademanalyse is gebleken dat de verdachte onder invloed was van alcohol.
Het hof heeft verder acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten, waarin een gebruikelijk straftoemetingsbeleid is neergelegd. Daarin wordt, bij de weigering van een bloedonderzoek zoals strafbaar gesteld in artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994 in beginsel aangesloten bij schaal IX van de tabel: rijden onder invloed auto’s en motoren’. In het geval echter sprake is van verkeersgevaarlijk gedrag, geldt dat de naastgelegen hogere schaal X van toepassing is. Daarin wordt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 maanden genomen. Voor het onder 2 bewezenverklaarde feit is geen LOVS-oriëntatiepunt beschikbaar.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Daaromtrent is aangevoerd dat de verdachte afgekeurd is vanwege lichamelijke problemen sinds een scooterongeluk. Hij is mantelzorger voor zijn moeder en brengt hij haar wekelijks naar het [ziekenhuis] . De verdachte en zijn partner verwachten in de zomer een tweeling. Hun inkomen bedraagt maandelijks ongeveer € 2.500,00 netto. Binnenkort krijgt de verdachte een onderzoek bij het CBR naar zijn rijgeschiktheid. Gevraagd naar een passende strafmodaliteit, verklaarde de verdachte dat hij het liefst een zo laag mogelijke geldboete zou willen betalen. Een taakstraf is lastig uit te voeren, nu hij maximaal 1 of 2 uur per dag kan werken. Een gevangenisstraf zou voor hem betekenen dat hij dan niet voor zijn moeder en kind kan zorgen.
De strafrechter mag bij de bepaling van de op te leggen straf alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemen die hij daarbij van belang acht. Het hof zal daarom de volgende omstandigheden bij zijn oordeel betrekken. Het hof leidt mede uit de plaatsen waar de brokstukken van de auto van de verdachte door de verbalisanten zijn aangetroffen, af dat de verdachte na het veroorzaken van de schade aan de frituurzaak en de twee auto’s op een rechte weg die hij goed kende, nog met zijn zwaar beschadigde auto rechtdoor over een rotonde is gereden en vervolgens nog helemaal naar zijn woning is doorgereden. Door aldus te handelen heeft de verdachte op verschillende momenten laten blijken dat hij als verkeersdeelnemer volstrekt onvoldoende besef heeft van zijn verantwoordelijkheid in het verkeer voor de verkeersveiligheid. Het hof rekent dit de verdachte ernstig aan. Daarbij komt dat de politie, ter plaatse aangekomen, op de achterbank van de auto van de verdachte zijn zoontje aantrof in een op de achterbank los staande Maxi-Cosi. De paniek die de verdachte bij de politie liet zien toen hij hiermee werd geconfronteerd, laat zich niet of nauwelijks rijmen met zijn proceshouding in hoger beroep, waar hij geen enkele blijk gaf de ernst van hetgeen is bewezenverklaard en de risico’s van dergelijk gedrag te beseffen en alwaar hij bovenal geen enkele verantwoordelijkheid nam voor zijn gedrag.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd, omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten en de mate waarin het bewezenverklaarde schade teweeg heeft gebracht onvoldoende tot uitdrukking komt. De door de verdediging bepleite strafmodaliteit doet daaraan evenmin recht.
Alles afwegend, acht het hof een
gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, passend en geboden. Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van de bewezenverklaarde feiten aan de verdachte tevens de
bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor een duur van 2 jarenmet aftrek van de tijd dat het rijbewijs al ingevorderd of ingehouden is geweest.
Het verweer dat de verdachte, kort gezegd, het rijbewijs niet kan missen wordt door het hof verworpen omdat het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van de verdachte bij behoud van het rijbewijs in het bepaalde tijdvak. Het hof acht onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid noodzakelijk om de verdachte te doordringen van de onjuistheid van de bewezenverklaarde handelwijze. Daarbij heeft het hof meegewogen dat niet aannemelijk is geworden dat tijdens de ontzegging voor het door de verdachte genoemde doel, namelijk het vervoeren van zijn moeder naar het ziekenhuis in [plaats ziekenhuis] , redelijkerwijs geen andere vervoersmogelijkheid – zoals het openbaar vervoer of het verkrijgen van hulp van anderen – ter beschikking staat.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
- verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
- ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) jaren.
-
bepaaltdat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. N. van der Laan, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M.F. van de Ven, griffier,
en op 6 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N. van der Laan en mr. A.M.M.F. van de Ven zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.