De vrouw verweert zich. Zij is van mening dat het niet-wijzigingsbeding niet kan worden doorbroken, nu de man niet heeft aangetoond dat sprake is van ingrijpende gewijzigde omstandigheden die dat zouden rechtvaardigen.
De man heeft nagelaten aan te geven op welke grond hij in 2017 heeft erkend dat hij na de betaling van de gemeenschapsschulden in staat zou zijn om € 1.300,-- bruto aan alimentatie te voldoen. Hij heeft ook niet aangegeven welke schulden hij per 22 februari 2017 moest voldoen, terwijl hij ook niet heeft aangegeven welke schulden hij daadwerkelijk heeft voldaan en welke schulden er thans nog resteren. De man kan dan ook niet volstaan met de stelling dat hij nog steeds gemeenschapsschulden moet aflossen.
Ondanks zijn ziekte, is de man nog steeds in staat geweest een aanzienlijk inkomen te verwerven. De inkomenspositie van de man is niet in aanzienlijke mate gewijzigd, althans niet in die mate dat daardoor het niet-wijzigingsbeding kan worden aangetast. Uit de winsten die zijn behaald in de periode van 2020 t/m 2022 blijkt zelfs dat de inkomenspositie van de man sterk is verbeterd, omdat de winst in de periode 2014 tot en met 2016 slechts € 20.737,57 respectievelijk € 6.137, -- en € 23.520,47 bedroeg en in de jaren 2020 tot en met 2022 waren de winsten/inkomsten van de man hoger. Er is dan ook geen sprake van gewijzigde omstandigheden, laat staan van zeer ingrijpende gewijzigde omstandigheden. De door de man overgelegde medische bescheiden zijn te vaag en algemeen en daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat hij thans en in de toekomst niet meer in staat is om de arbeid te verrichten en het inkomen te verwerven gelijk in 2017. De vrouw heeft onverminderd behoefte aan de partneralimentatie en gezien haar ernstige problemen is zij niet in staat te werken.
De man had, nu hij zich verbonden had om € 1.300,-- partneralimentatie te gaan voldoen, de plicht om zich tegen arbeidsongeschiktheid te (blijven) verzekeren. Dat hij dat niet heeft gedaan, dient voor zijn rekening en risico te komen.
De man heeft dan ook niet aangetoond dat sprake is van ingrijpende gewijzigde omstandigheden die maken dat het niet redelijk noch billijk is om het niet-wijzigingsbeding in stand te laten.