ECLI:NL:GHSHE:2023:4077

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
200.333.098_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheidstoets uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van onveiligheid door ex-partner

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep is gegaan, verzocht om de bestreden beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen. De rechtbank had eerder spoedmachtigingen tot uithuisplaatsing verleend vanwege onveiligheid die voortkwam uit de ex-partner van de moeder, [vader van minderjarige 3]. De moeder stelde dat de zorgen over de kinderen voornamelijk te maken hadden met de onveiligheid van de vader en niet met haar opvoedvaardigheden. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de Gecertificeerde Instelling (GI) gehoord en heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsingen noodzakelijk waren in het belang van de kinderen. Het hof heeft de eerdere beschikkingen van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De moeder en de kinderen zijn inmiddels opgenomen in een gezinsopname, waar hulpverlening plaatsvindt voor zowel de moeder als de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 7 december 2023
Zaaknummer : 200.333.098/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/02/411592 / JE RK 23-1203, C/02/411593 / JE RK 23-1204.
in de zaken in hoger beroep van:
betreffende de beschikkingen van 7 en 17 juli 2023 (C/02/411592 / JE RK 23-1203) en de beschikkingen van 7 en 17 juli 2023 (C/02/411592 / JE RK 23-1204) en de beschikking van
9 augustus 2023 (C02/411592 / JE RK 23-1203 en C/02/411593 / JE RK 23-1204).
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
betreffende de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] ,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Als informant in de zaken betreffende [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt aangemerkt:
[vader van minderjarige 1 en 2],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [vader van minderjarige 1 en 2] ,
Als informant in de zaken betreffende [minderjarige 3] wordt aangemerkt:
[vader van minderjarige 3] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen [vader van minderjarige 3] ,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure in alle hierboven genoemde kwesties gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 juli 2023 (op schrift gesteld op 10 juli 2023), 17 juli 2023 (op schrift gesteld op 28 juli 2023) en 9 augustus 2023 (op schrift gesteld op 14 augustus 2023) uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 5 oktober 2023, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikkingen van 7 juli 2023, 17 juli 2023 en 9 augustus 2023 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de GI tot verlening van een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen af te wijzen.
2.1.1.
De moeder heeft haar verzoek in hoger beroep tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verduidelijkt, in die zin, dat zij verzoekt om de rechtmatigheid van voornoemde bestreden beschikkingen te toetsen.
2.2.
Bij verweerschrift van 27 oktober 2023, ingekomen bij het hof op 30 oktober 2023, met bijlagen, heeft de GI verzocht de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- het V6-formulier van 10 oktober 2023, van de advocaat van de moeder, met bijlagen, ingekomen bij het hof op 12 oktober 2023;
- het V6-formulier van 16 oktober 2023, van de advocaat van de moeder, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- de brief van de advocaat van de moeder van 2 november 2023, met bijlagen, ingekomen bij het hof op 3 november 2023;
- de brief van de advocaat van de moeder van 8 november 2023, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 november 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder (via een digitale verbinding), bijgestaan door haar advocaat,
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ,
- [vader van minderjarige 1 en 2] .
2.4.1.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
Ook [vader van minderjarige 3] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [vader van minderjarige 1 en 2] zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] .
3.2.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [vader van minderjarige 3] is geboren:
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] .
3.3.
De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
3.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben eerder onder toezicht gesteld gestaan van de GI. Bij beschikking van 19 mei 2023 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI over de periode van 19 mei 2023 tot 19 mei 2024.
3.5.
Bij (afzonderlijke) beschikkingen van 5 juli 2023 heeft de rechtbank de verzoeken om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met spoed uit huis te plaatsen afgewezen.
3.6.
Bij de bestreden beschikking van 7 juli 2023 ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft de rechtbank een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg (te weten hun weekendpleeggezin) met ingang van 7 juli 2023 tot 21 juli 2023.
3.7.
Bij de bestreden beschikking van 7 juli 2023 ten aanzien van [minderjarige 3] heeft de rechtbank een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] verleend in een voorziening voor pleegzorg van 7 juli 2023 tot 21 juli 2023.
3.8.
Bij de (afzonderlijke) bestreden beschikkingen van 17 juli 2023 heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg of een netwerkplaatsing met ingang van 21 juli 2023 tot 21 augustus 2023.
3.9.
Bij de bestreden beschikking van 9 augustus 2023 heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 21 augustus 2023 tot 21 november 2023.
3.10.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.11.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De moeder vraagt om een rechtmatigheidstoets van alle vijf de beschikkingen. De moeder heeft hier belang bij, omdat de zorgen over de kinderen slechts gelegen zijn in de onveiligheid die [vader van minderjarige 3] met zich meebrengt. Dat rechtvaardigt geen uithuisplaatsing van de kinderen. Over de opvoedvaardigheden van de moeder zijn namelijk geen zorgen. De moeder heeft al vanaf de geboorte van [minderjarige 3] tevergeefs hulp gevraagd hoe om te kunnen gaan met [vader van minderjarige 3] . Zo heeft de moeder verzocht om een contactverbod en een gedragsaanwijzing voor [vader van minderjarige 3] , maar dit is afgewezen. De moeder is blij dat er inmiddels sprake is van een gezinsopname samen met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , maar zover had het niet moeten komen. Er is geen noodzaak geweest voor de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing op 7 juli, omdat de situatie niet anders was dan op 5 juli 2023 toen het spoedverzoek nog werd afgewezen door de rechtbank. Er was nog geen geschikte veilige plek gevonden voor de moeder en [minderjarige 3] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verbleven op dat moment op vrijwillige basis in hun netwerkpleeggezin en de moeder had niet de intentie om hen daar op te halen. De spoedmachtiging is vervolgens wel de aanzet geweest voor de vervolgbeschikkingen betreffende de uithuisplaatsing.
3.12.
De GI voert - samengevat - het volgende aan. De GI heeft contact gehad met de politie en de Officier van Justitie vanwege de door de moeder verzochte maatregelen tegen [vader van minderjarige 3] . Gebleken is dat de moeder zelf een wezenlijke rol heeft gespeeld in het contact hebben met [vader van minderjarige 3] . De moeder laat hem toe in de woning, zoekt hem op in zijn woning en belt met hem in aanwezigheid van de kinderen. De moeder ziet niet in wat haar handelen doet met de kinderen. Met name [minderjarige 1] heeft hier heel veel last van. De GI is druk doende geweest om een geschikte plek te vinden voor de moeder en de kinderen en vond de situatie op 7 juli 2023 dermate onveilig dat (opnieuw) om een spoedmachtiging is verzocht. De moeder was immers die dag weggelopen uit de veilige opvang waar zij met [minderjarige 3] onder ‘code rood’ verbleef en de GI had de vrees dat de moeder naar haar eigen woning terug zou keren met alle kinderen. Dat vond de GI onveilig voor de kinderen, omdat de verwachting bestond dat [vader van minderjarige 3] opnieuw, al dan niet met toestemming van de moeder, in de woning zou komen.
De moeder heeft op dit moment opnieuw een kans gekregen doordat zij inmiddels met de drie kinderen in een traject voor gezinsopname zit, welk traject een half jaar duurt. Het is belangrijk dat de moeder nu haar verantwoordelijkheid neemt in het belang van de kinderen. Hoewel er geen zorgen zijn over de (basis-)opvoedvaardigheden van de moeder, heeft de moeder de afgelopen periode niet laten zien dat zij in staat is om haar eigen veiligheid en die van de kinderen voldoende te waarborgen.
3.13.
[vader van minderjarige 1 en 2] voert - samengevat - het volgende aan. Het is belangrijk dat de kinderen een stabiel leven kunnen leiden en dat de moeder haar leven weer oppakt. [vader van minderjarige 1 en 2] wil [minderjarige 1] en [minderjarige 2] graag kunnen zien.
3.14.
Het hof overweegt het volgende.
3.14.1.
De Hoge Raad heeft in de beschikking van 9 juli 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1112) overwogen dat indien de periode waarvoor een machtiging tot uithuisplaatsing of ondertoezichtstelling is gegeven ten tijde van de uitspraak in hoger beroep is verstreken, het hof aan de hand van de aangevoerde grieven dient te beoordelen of de bestreden beslissing terecht is gegeven. Het gaat in dit geval om een zogenoemde rechtmatigheidstoets. De periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is verleend loopt op grond van de beschikkingen van 7 juli 2023 over de periode van 7 juli 2023 tot 21 juli 2023, op grond van de beschikkingen van 17 juli 2023 over de periode van 21 juli 2023 tot 21 augustus 2023 en op grond van de beschikking van 9 augustus 2023 over de periode van
21 augustus 2023 tot 21 november 2023. Ten tijde van het wijzen van deze beschikking zijn deze periodes allen verstreken. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is bovendien gebleken dat alle drie de kinderen inmiddels bij de moeder verblijven binnen de setting van een gezinsopname van [instantie] en dat de GI de verzoeken met betrekking tot een nadere verlenging (na 21 november 2023) van de machtiging tot uithuisplaatsing op de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft ingetrokken. De advocaat van de moeder heeft op diezelfde zitting verzocht om opheffing van de machtiging tot uithuisplaatsing. De uitkomst van die procedure is bij het hof niet bekend.
Gelet op het door artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing te laten toetsen. Het hof zal hiertoe overgaan.
3.14.2
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.14.3.
Evenals als de rechtbank, en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt is het hof van oordeel dat de opeenvolgende machtigingen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op de goede gronden zijn verleend. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.14.4.
Al lange tijd zijn er zorgen over de opvoedomgeving van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de moeder thuis. Deze zorgen zien met name op de onveiligheid die [vader van minderjarige 3] , de vader van [minderjarige 3] , met zich meebrengt. Zo blijkt uit de stukken dat er sprake is geweest van huiselijk geweld tussen de moeder en [vader van minderjarige 3] , waar ook de kinderen getuige van zouden zijn geweest. Daarnaast zijn er zorgen over de (on)mogelijkheden van de moeder om zichzelf en de kinderen in dit verband in veiligheid te houden.
Tussen de betrokken hulpverlenende instanties en de moeder zijn op 16 februari 2023 veiligheidsafspraken gemaakt, waaronder de afspraak dat de moeder geen contact mocht hebben met [vader van minderjarige 3] en dat er alleen begeleid contact zou zijn tussen [minderjarige 3] en [vader van minderjarige 3] . De moeder heeft erkend dat [vader van minderjarige 3] , ondanks deze afspraken, toch bij de moeder thuis is geweest. Volgens de GI heeft de moeder hier zelf ook een rol in gehad, door hem binnen te laten of het contact met [vader van minderjarige 3] zelf op te zoeken. Daar komt bij dat de moeder heeft aangegeven dat zij sinds eind mei/begin juni 2023 opnieuw in verwachting is van [vader van minderjarige 3] .
Hoewel de rechtbank de door de GI verzochte spoedmachtiging tot uithuisplaatsing op 5 juli 2023 nog heeft afgewezen, veranderde de situatie doordat de moeder op 7 juli 2023 wegliep met [minderjarige 3] uit de noodopvang van Sterk Huis om door de moeder gestelde redenen die niet pasten bij de veiligheidsafspraken die diezelfde dag met de moeder waren gemaakt. De moeder verbleef binnen de veilige opvang met ‘code rood’ juist vanwege de onveilige situatie verband houdende met [vader van minderjarige 3] . Eén van de gemaakte veiligheidsafspraken was (opnieuw) dat de moeder geen contact mocht hebben met [vader van minderjarige 3] . De moeder is bovendien gewaarschuwd dat als zij met [minderjarige 3] zou vertrekken uit de opgang er een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verzocht zou worden. Ook is haar te kennen gegeven dat de plek bij Sterk Huis tijdelijk was en dat er naar een betere oplossing gezocht zou worden voor de moeder en de kinderen. De moeder is desondanks vertrokken.
Het hof acht de vrees van de GI dat de moeder terug zou keren naar haar eigen woning gerechtvaardigd. Dat geldt ook voor de vrees van de GI dat de moeder [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zou kunnen halen uit het pleeggezin waar zij op dat moment nog op vrijwillige basis verbleven. De moeder heeft immers aangegeven niet in te zien waarom zij op dat moment niet in haar woning kon verblijven. Daar komt bij dat de moeder geen andere verblijfplaats had waar zij met de kinderen terecht kon. Van de eerder door de moeder genoemde plek bij een vriendin in [plaats] is gebleken dat zij daar inderdaad niet kon verblijven, wat de moeder tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft bevestigd. De terugkeer van de moeder en de kinderen naar haar woning zou betekenen dat de kinderen en de moeder opnieuw in onveiligheid zouden verkeren, hetgeen niet in het belang is van de kinderen. Dat geldt des te meer, nu uit de stukken is gebleken en door de moeder tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is bevestigd dat de moeder ook na het vertrek uit de veilige opvang contact heeft gehad met [vader van minderjarige 3] bij de moeder thuis en/of bij [vader van minderjarige 3] in huis. Gelet op de geschiedenis tussen de moeder en [vader van minderjarige 3] en de situatie waarbij ook de moeder initiator lijkt van die contacten - dan wel in ieder geval niet in staat is geweest die contacten te verbreken - was de kans reëel dat [vader van minderjarige 3] weer in beeld zou komen indien de moeder met de kinderen naar huis zou gaan. Voor het hof staat vast dat de kinderen hiertegen beschermd dienden te worden. Dit maakt dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk was in hun belang vanwege de onveiligheid die [vader van minderjarige 3] gaf en de keuzes die de moeder daarin heeft gemaakt.
Inmiddels is de moeder opgenomen met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] binnen een gezinsopname van [instantie] voor de duur van ongeveer vijf maanden. Tijdens deze opname zal er hulpverlening zijn voor zowel de moeder als de kinderen en zullen bovendien de opvoedvaardigheden van de moeder verder onderzocht worden.
3.14.5.
Gelet op het voorgaande was machtiging tot uithuisplaatsing op 7 juli 2023 noodzakelijk in het belang van de kinderen en was dat ten tijde van de beslissingen op
17 juli 2023 en 9 augustus 2023 eveneens het geval. Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikkingen dienen te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met kenmerk: C/02/411592 / JE RK 23-1203
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 juli 2023, op schrift gesteld op 10 juli 2023,
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 juli 2023, op schrift gesteld op 28 juli 2023,
in de zaak met kenmerk: C/02/411592 / JE RK 23-1204
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 juli 2023, op schrift gesteld op 10 juli 2023,
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 juli 2023, op schrift gesteld op 28 juli 2023,
in de zaak met kenmerk: C02/411592 / JE RK 23-1203 en C/02/411593 / JE RK 23-1204
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 augustus 2023, op schrift gesteld op 14 augustus 2023,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, A.M. Bossink en M.J.C. van Leeuwen en is op 7 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.