ECLI:NL:GHSHE:2023:4024

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
200.332.309_01 en 200.332.309_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling in hoger beroep met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige 1]. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 17 augustus 2023 had besloten om [minderjarige 1] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling (GI) vanwege zorgen over zijn ontwikkeling. De vader voerde aan dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging was en dat hulpverlening in vrijwillig kader voldoende zou zijn. De moeder, verweerder in hoger beroep, en de Raad voor de Kinderbescherming steunden het verzoek tot ondertoezichtstelling, maar het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling een te zware inbreuk op het gezinsleven van de vader zou zijn. Het hof concludeerde dat de raad niet had voldaan aan de stelplicht en dat de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk was, gezien de omstandigheden. Het hof heeft het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling afgewezen en de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot schorsing van de eerdere beschikking. De uitspraak benadrukt het belang van de ontwikkeling van de minderjarige en de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van alle betrokkenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 november 2023
Zaaknummers : 200.332.309/01 en 200.332.309/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/411330 / JE RK 23-1155
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.A.W. van Oudheusden,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige 1] ( [minderjarige 1] ),geboren op [geboortedatum ] 2016 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
Jeugdbescherming Brabant,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 september 2023, heeft de vader verzocht om voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in incident (zaaknummer 200.332.309/02)de uitvoerbaarheidsverklaring bij voorraad, de werking en de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking te schorsen voor de duur van de procedure in hoger beroep in afwachting van de uitkomst daarvan;
in de hoofdzaak (200.332.309/01)de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de raad niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans haar verzoeken af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 oktober 2023, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van de vader en zijn incidenteel beroep in het hoger beroep af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 oktober 2023, heeft de raad verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 november 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Van Oudheusden;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Haperen;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.

3.De feiten

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren [minderjarige 2] , op [geboortedatum ] 2006, en [minderjarige 1] . Beide kinderen wonen bij de vader. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. Deze procedure gaat alleen over [minderjarige 1] .
3.2.
Er loopt een procedure bij de rechtbank Zeeland-West Brabant over het gezag en de zorgregeling (C/02/393723/ FA RK 22-189). In een beschikking van 18 maart 2022 is in die procedure – kort weergegeven – bepaald dat de vader de moeder eenmaal per drie maanden per e-mail informeert over de gezondheid van [minderjarige 1] en zijn ontwikkeling, alsmede schoolresultaten en dat hem tweemaal per jaar een recente foto van [minderjarige 1] wordt toegestuurd. Voorts zijn de ouders verwezen naar het Uniform Hulpaanbod (UHA) en zijn de beslissingen over het gezag en de zorgregeling aangehouden.
3.3
Vanwege de niet (volledig) behaalde resultaten binnen het Uniform Hulpaanbod heeft de raad conform het voorwaardelijk verzoek van de rechtbank een onderzoek ingesteld. Dat onderzoek is uitgebreid naar een beschermingsonderzoek. Op 29 juni 2023 is gerapporteerd. De raad komt tot de conclusie dat voor [minderjarige 2] geen ondertoezichtstelling nodig is, maar voor [minderjarige 1] wel.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van diezelfde datum heeft de kinderrechter [minderjarige 1] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 17 augustus 2023 tot 17 augustus 2024.
3.5.
Bij beschikking van dezelfde datum heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek van de vader betreffende het gezag ten aanzien van [minderjarige 1] en het verzoek van de moeder betreffende het vaststellen van een zorgregeling pro forma nader aangehouden tot 11 juni 2024 in afwachting van een schriftelijk verslag van de GI over het verloop van de ondertoezichtstelling en de mogelijkheden van contactherstel tussen de moeder en [minderjarige 1] .

4.De omvang van het hoger beroep

De vader kan zich met de beslissing tot ondertoezichtstelling niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De motivering van de beslissing

Schorsingsverzoek (200.332.309/02)5.1. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vader het schorsingsverzoek ingetrokken. Dit brengt mee dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dit verzoek in hoger beroep.
Hoofdzaak (200.332.309/01)
Stelplicht inleidend verzoek raad
5.2.
De vader voert in zijn beroepschrift – kort gezegd – aan dat kinderrechter het verzoek van de raad had moeten afwijzen nu de raad niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Het verzoek van de raad is niet met redenen is omkleed en er is ten onrechte volstaan met het verwijzen naar het raadsrapport dat als bijlage bij het inleidend verzoekschrift is gevoegd. Het verzoekschrift van de raad voldoet daarmee niet aan de wettelijke vereisten op grond van artikel 278 Rv en 799a Rv.
5.3.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. De gronden voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] worden voldoende concreet en duidelijk beschreven in het verzoekschrift, waarvan het raadsrapport onderdeel uitmaakt en de raad verwijst in dat verband naar de uitspraak met als nummer ECLI:NL:GHARL:2017:6765. De vader was in staat verweer te voeren tegen deze gronden en heeft die mogelijkheid ook benut hetgeen blijkt uit het verweerschrift dat hij op 25 juli 2023 heeft ingediend.
5.4.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Op grond van artikel 278 Rv (in verbinding met artikel 799 en 799a Rv) is de raad verplicht om in het verzoekschrift een duidelijke omschrijving van het verzoek op te nemen en de gronden waarop dit verzoek berust. Op basis van deze gronden kunnen belanghebbenden verweer voeren. De raad heeft aan deze minimumeis voldaan nu beide ouders in staat zijn geweest verweer te voeren tegen het verzoek van de raad. De moeder verwijst naar een gevolgde conclusie van de Procureur- Generaal van de Hoge Raad: ECLI:NL:PHR: 2017:11. Daarnaast gaat het hier om een voluntaire procedure die ziet op de bescherming van de belangen van een minderjarige. De aard van een dergelijk zaak verzet zich tegen een onverkorte toepassing van het wettelijke bewijsrecht (artikel 284 lid 1 Rv).
5.5.
Het hof overweegt als volgt.
5.5.1.
Anders dan de vader betoogt is het hof van oordeel dat de raad wel heeft voldaan aan haar stelplicht en ter onderbouwing van haar verzoek mocht verwijzen naar het raadsrapport dat bij het verzoekschrift is gevoegd. De raad heeft in het verzoekschrift het volgende opgenomen: “
Bij dit verzoek vindt u het raadsrapport met daarin de onderbouwing voor het verzoek.”In het bijgevoegde raadsrapport is vervolgens onder de conclusie op pagina 27 opgenomen: “
Er isweleen ondertoezichtstelling nodig voor [minderjarige 1] , om de volgende redenen:….”Vervolgens zet de raad daaronder gemotiveerd uiteen waarom naar diens mening is voldaan aan de voorwaarden voor het uitspreken van een ondertoezichtstelling ex. artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). De ouders zijn in de gelegenheid gesteld om tegen dit verzoek van de raad verweer te voeren en de vader heeft deze kans blijkens het verweerschrift eerste aanleg d.d. 25 juli 2023 ook benut. Met de moeder is het hof daarnaast van oordeel dat de aard van de zaak zich verzet tegen een onverkorte toepassing van het wettelijke bewijsrecht (artikel 284 lid 1 Rv).
Ondertoezichtstelling5.6. De vader voert – samengevat – het volgende aan. Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en als dat wel zo is, kan hulpverlening in het vrijwillig kader die bedreiging wegnemen. Van 7 maart 2019 tot 17 februari 2022 hebben de vader en [minderjarige 1] niets van de moeder gehoord, totdat de moeder een verweerschrift indiende in de procedure over het gezag en daarbij een zelfstandig verzoek deed tot het vaststellen van een zorg- en contactregeling. De vader wil de moeder haar rol leven in het leven van de kinderen niet ontzeggen, maar hij maakt zich wel zorgen over hoe het met de moeder gaat. De vader wil antwoorden van de moeder waarom zij plotseling jarenlang uit het leven van de kinderen is verdwenen en hij wil enige zekerheid dat, als de moeder wordt geherintroduceerd in het leven van [minderjarige 1] , zij vervolgens niet weer uit het leven van [minderjarige 1] verdwijnt. De kinderrechter is, terwijl [minderjarige 1] zich positief ontwikkelt en er geen concrete zorgen over hem zijn, er kennelijk vanuit gegaan dat [minderjarige 1] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, maar de kinderrechter heeft zich niet uitgelaten over de andere twee cumulatieve vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW, zodat er een onvolledige maatstaf is toegepast, althans de beschikking is niet dan wel onvoldoende gemotiveerd.
Het is voor de vader onbegrijpelijk dat de kinderrechter heeft geoordeeld dat vast zou staan dat als de moeder op eigen initiatief probeert contact te krijgen met [minderjarige 1] , de vader daaraan dan niet zal meewerken en dat zou zijn gebleken dat (een onderzoek naar) het herstel van het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] niet in het vrijwillig kader niet kan worden gerealiseerd. De vader staat open voor vrijwillige hulpverlening, maar meent dat de moeder eerst de EMDR-behandeling moet volgen en moet laten zien dat zij ten positieve is veranderd. Als de moeder dit laat zien, dan is er geen regie vanuit een ondertoezichtstelling nodig; de vader wil [minderjarige 1] niet bij de moeder weghouden. Aangezien ook de GI nu zegt dat de moeder eerst behandeling moet krijgen en afronden voordat er vanuit de GI verdere hulp wordt ingezet, is de ondertoezichtstelling in feite een lege huls.
Het is onjuist dat er tussen de ouders geen communicatie zou plaatsvinden. Tussen de ouders is wel degelijk sprake van – minimale – communicatie. De vader komt de informatieregeling na en onlangs is er tussen de ouders contact geweest over het aanvraag van reisdocumenten van [minderjarige 1] en over zijn spaarrekening. De kinderrechter overweegt dan ook ten onrechte dat er (mede) vanwege het ontbreken van communicatie er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] .
5.7.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. Vanwege het volledig contactverlies tussen [minderjarige 1] en de moeder én het ontbreken van een gedegen oudercommunicatie wordt [minderjarige 1] ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Er zijn zorgen dat [minderjarige 1] onvoldoende de ruimte voelt dan wel krijgt om de moeder te leren kennen en om een eigen beeld van de moeder te kunnen vormen. De vader en zijn oudere broer willen [minderjarige 1] beschermen voor het contact met de moeder. De vader is bezorgd dat [minderjarige 1] nogmaals zijn moeder zal verliezen en de raad heeft zorgen of de vader in staat is om emotionele toestemming te geven voor het contact(herstel) tussen [minderjarige 1] en de moeder.
[minderjarige 1] gaat echter steeds meer zijn eigen identiteit ontwikkelen en zal daarin dingen gaan herkennen waarin hij op een van zijn ouders lijkt. Op het moment dat [minderjarige 1] geen onbelast contact heeft met beide ouders, kan hij dingen waarin hij op zijn moeder lijkt bij zichzelf als iets negatiefs gaan zien.
De raad verschilt met de GI van mening over de uitvoering van de ondertoezichtstelling, nu het de raad wel haalbaar lijkt dat de moeder behandeling aangaat en dat de ouders daarnaast parallel met een traject tot ouderschapsreorganisatie gaan starten. Als er nu een jaar wordt geacht op de resultaten van de behandeling van de moeder, is [minderjarige 1] nog een jaar langer verstoken van voorlichting over wie zijn moeder is en wordt de afstand alleen maar groter. De vader stelt dat hij de kinderen niet bij de moeder wil weghouden, maar tegelijkertijd heeft de vader een fors wantrouwen jegens de moeder. [minderjarige 1] moet de kans krijgen om zelf een beeld te vormen over zijn moeder, maar in de situatie bij de vader thuis krijgt hij deze kans niet. Nog los van de behandeling van de moeder zijn er meerdere punten waaraan moet worden gewerkt, waaronder de oudercommunicatie, waardoor de ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
5.8.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. [minderjarige 1] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Deze dreiging is er onder meer in gelegen dat hij al vanaf maart 2019 geen contact meer heeft met de moeder. Het ontbreken van het contact is schadelijk voor een adequate ontwikkeling van [minderjarige 1] . De moeder erkent dat zij in 2019 fouten heeft gemaakt door [minderjarige 1] (en zijn broer) bij de vader achter te laten en naar het buitenland te vertrekken. De moeder is door een diep dal gegaan en heeft hard gewerkt om haar leven weer op de rit te krijgen. De moeder staat sinds juli 2023 op de wachtlijst voor EMDR, voor de behandeling van trauma’s die zij voornamelijk in de relatie met de vader heeft opgedaan, maar er is nog geen zicht op welke termijn de EMDR kan starten.
De moeder heeft er echter ongeacht het verloop van de EMDR geen vertrouwen in dat de vader zal meewerken aan contactherstel tussen de moeder en [minderjarige 1] . Daarvoor lijkt het wantrouwen van de vader richting de moeder te groot. Gelet hierop dient nu al te worden ingezet op het verbeteren van de oudercommunicatie. Deze oudercommunicatie is uiteindelijk ook van belang voor het contactherstel tussen [minderjarige 1] en de moeder.
De moeder heeft niet de intentie om [minderjarige 1] uiteindelijk van de vader af te pakken. [minderjarige 1] heeft een stabiele plek bij de vader, maar de moeder wil wel dat [minderjarige 1] weet waar hij vandaan komt en wie zijn moeder is. Dit is temeer van belang nu blijkt dat [minderjarige 1] een negatief beeld heeft over de moeder en mogelijk angst heeft voor haar.
Naast dat de moeder EMDR gaat volgen, dient gelijktijdig ook gewerkt te worden aan de oudercommunicatie. Het vertrouwen tussen de ouders is weg en de moeder acht de ouders niet in staat om in het vrijwillige kader de onderlinge communicatie te verbeteren.
Als het verzoek tot ondertoezichtstelling alsnog wordt afgewezen dan is de moeder afhankelijk van de vader of hij bereid is om te werken aan de oudercommunicatie en het contactherstel met [minderjarige 1] . Als dat niet het geval is, dient er opnieuw een procedure te worden gestart om [minderjarige 1] onder toezicht te stellen. Erop gelet dat er nu al wachtlijsten zijn en er nog geen uitzicht is op een vaste jeugdbeschermer, gaat dit alleen maar vertraging betekenen voor [minderjarige 1] .
5.9.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. Er is op dit moment nog geen zicht op een vaste jeugdbeschermer voor het gezin. Het provinciaal team is in het kader van wachtlijstbeheer betrokken en recent zijn er afzonderlijke gesprekken gevoerd met de vader, [minderjarige 1] en de moeder. De visie van de GI is dat de moeder eerst professionele hulpverlening dient te krijgen voordat er kan worden gewerkt aan de oudercommunicatie en contactherstel met [minderjarige 1] . De moeder staat op de wachtlijst voor EMDR en de verwachting is dat het nog maanden gaat duren totdat het behandeltraject van de moeder is afgerond. Gelet op de zwaarte van het EMDR-traject is het daarnaast niet wenselijk dat er parallel een traject ouderschapsreorganisatie wordt ingezet. Totdat de moeder haar behandeltraject heeft afgerond wordt er vanuit de GI dan ook geen hulpverlening ingezet ten behoeve van de oudercommunicatie en het contactherstel.
De GI kan in het kader van de ondertoezichtstelling een regiefunctie blijven vervullen, maar het is ook een mogelijk dat de moeder zonder ondertoezichtstelling het behandeltraject doorloopt en als het daarna onverhoopt niet tot contactherstel komt, er een nieuw verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] wordt gedaan.
5.10.
Het hof overweegt als volgt.
5.10.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.10.2.
Anders dan de rechtbank zal het hof het verzoek van de raad om [minderjarige 1] onder toezicht te stellen van de GI afwijzen. Het hof licht dit oordeel als volgt toe.
5.10.3.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat [minderjarige 1] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd nu er langdurig geen enkel contact is tussen [minderjarige 1] en de moeder en dat er niet of nagenoeg geen sprake is van oudercommunicatie. [minderjarige 1] staat inmiddels drie maanden onder toezicht van de GI. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de GI geen hulpverlening zal inzetten gericht op de oudercommunicatie en het contactherstel voordat de moeder haar behandeltraject, waarvoor zij op de wachtlijst staat, heeft afgerond. Hoewel de raad en de moeder zich op het standpunt stellen dat het behandeltraject van de moeder en het verbeteren van de oudercommunicatie, bijvoorbeeld door middel van een traject ouderschapsreorganisatie, parallel kunnen lopen, volgt het hof dit standpunt niet. Behandeling met behulp van EMDR is op zich al een intensief traject. In de specifieke omstandigheden van dit geval zijn er concrete contra-indicaties tegen de samenloop van deze een oudercommunicatie met de EMDR-behandeling, nu de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht dat de EMDR zich zal richten op trauma’s die zij voornamelijk in de relatie met vader heeft opgelopen. In dat licht bezien volgt het hof het standpunt van de GI dat het niet raadzaam is dat een EMDR-traject en een traject ouderschapsreorganisatie gelijktijdig worden ingezet.
5.10.4.
Het voorgaande leidt tot een situatie waarin er op dit moment nog niet gewerkt kan worden aan de doelen van de ondertoezichtstelling die de kinderrechter in de bestreden beschikking heeft opgenomen, waaronder het werken aan oudercommunicatie en contactherstel tussen de moeder en [minderjarige 1] . Erop gelet dat de moeder eerst het EMDR-traject dient te doorlopen en het onduidelijk is binnen welk tijdbestek dit traject wordt afgerond, is het daarmee ook onduidelijk op welke termijn er wél aan de doelen van de ondertoezichtstelling kan worden gewerkt. Dit maakt de ondertoezichtstelling onder deze bijzondere omstandigheden op dit moment een onevenredig zware inbreuk op het gezinsleven van de vader, diens partner en de kinderen die tot het gezinssysteem behoren. Daar komt bij dat nu deze hulpverlening de komende periode ontbreekt, er aldus ook geen sprake kan zijn van hulp die door de vader niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, nog daargelaten dat niet gebleken is dat de vader niet zou meewerken aan een nader traject.
Voor zover het de individuele hulpverlening aan de moeder betreft is er voldoende aanleiding om aan te nemen dat de moeder de individuele behandeling ook zonder een ondertoezichtstelling zal aangaan, nog los van het feit dat het niet meewerken aan deze individuele behandeling niet zonder meer aanleiding geeft om [minderjarige 1] wel onder toezicht te stellen.
5.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de raad alsnog dient te worden afgewezen.

6.De beslissing

Het hof:
in zaaknummer 200.332.309/02
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep;
in zaaknummer 200.332.309/01
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 augustus 2023 met nummer C/02/411330 / JE RK 23-1155;
en opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] af;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.P. de Beij en M.A. Stammes en is op 30 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.