ECLI:NL:GHSHE:2023:3909

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
200.331.747_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen perspectiefbesluit in kader van geschillenregeling met betrekking tot ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een perspectiefbesluit in het kader van de geschillenregeling met betrekking tot de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 6 juni 2023 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van de minderjarige is verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. De vader verzoekt de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken en stelt dat het perspectief van de minderjarige bij hem en de moeder ligt, niet bij de pleegouders. De GI en de moeder hebben de bestreden beschikking verdedigd en de GI heeft verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 oktober 2023 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de vader, de moeder, de pleegouders en vertegenwoordigers van de GI. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en de brief van de GI. Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het perspectiefbesluit in het kader van de geschillenregeling heeft getoetst, aangezien de Hoge Raad heeft bepaald dat deze weg niet langer openstaat. Het hof verklaart de GI niet-ontvankelijk in haar verzoek en bekrachtigt de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing tot 28 juni 2024, omdat de minderjarige nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De vader's grieven worden verworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 23 november 2023
Zaaknummer : 200.331.747/01
Zaaknummers 1e aanleg : C/031317281 / JE RK 23-769 en C/03/317240 / JE RK 23-767
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M.S. Nass,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.C. van Kasteren,
-
[pleegvader]en
[pleegmoeder],
beiden wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie], hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing, alsmede over het genomen perspectiefbesluit ten aanzien van
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 juni 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 september 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • de GI niet-ontvankelijk te verklaren in het inleidend verzoek op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor wat betreft het perspectief van [minderjarige], althans dit verzoek af te wijzen en te bepalen dat het perspectief van [minderjarige] bij de ouders ligt, althans nog niet bij de pleegouders, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht;
  • de inleidende verzoeken van de GI voor wat betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige] af te wijzen en een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 oktober 2023, heeft de GI verzocht om de vader in zijn verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 11 oktober 2023, heeft de moeder verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Nass;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Kasteren;
  • [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI;
  • de pleegouders.
Met toestemming van alle betrokkenen heeft [begeleidster], de persoonlijke begeleidster van de moeder, de mondelinge behandeling als toehoorder bijgewoond.
2.5.
Bij bericht van 29 september 2023 heeft de raad aan het hof bericht dat de raad niet tijdens de mondelinge behandeling aanwezig zal zijn.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 16 mei 2023;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 25 oktober 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk is de minderjarige [minderjarige] geboren. De ouders oefenen samen het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 28 juni 2022 onder toezicht van de GI. Zij woont sinds medio 2021 bij de pleegouders (grootouders moederszijde), aanvankelijk op vrijwillige basis en met ingang van 28 juni 2022 op grond van een daartoe strekkende machtiging uithuisplaatsing.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] alsmede de aan de GI verleende machtiging uithuisplaatsing verlengd tot 28 juni 2024. De rechtbank heeft voorts bepaald dat de GI het perspectiefbesluit op goede gronden heeft genomen en dat, met andere woorden, het perspectief van [minderjarige] niet meer bij haar ouders ligt.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De vader voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
De GI is naar zijn mening niet-ontvankelijk in het verzoek in het kader van de geschillenregeling (het perspectiefbesluit) en de rechtbank heeft de verzoeken van de GI ten onrechte toegewezen. Er is voorbij gegaan aan de vaardigheden van de vader en hij heeft geen eerlijke kans gekregen. De conclusies van de GI zijn te kort door de bocht en doen geen recht aan de situatie. Er is ten onrechte niet gewerkt aan een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader. Uit de onderzoeken van [instantie 1] en [instantie 2] blijkt dat de ouders in staat zijn om voor [minderjarige] te zorgen. Om die reden moet de omgang worden uitgebreid. De vader heeft steeds overal aan meegewerkt. Het belang van [minderjarige] staat voor hem voorop.
De vader voelt zich van meet af aan buitengesloten, terwijl er gewerkt is aan een stuk verantwoord en veilig afgestemd ouderschap. Er is niet voldaan aan de criteria voor een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Hulpverlening kan ook plaatsvinden in het vrijwillig kader. Mocht er sprake zijn van een verlenging van de beschermingsmaatregelen, dan dient deze voor een periode van maximaal zes maanden te zijn en dient onderzocht te worden of [minderjarige] bij de vader kan worden teruggeplaatst.
Het is verder niet juist dat de vader tijdens het omgangsmoment met [minderjarige] kort voorafgaand aan de uitspraak van de rechtbank heeft gezegd dat hij [minderjarige] voor enkele weken mee zou nemen op vakantie. De vader is gewoon met [minderjarige] naar de dierentuin in [plaats] gegaan, zoals hij vaker deed en hij zou haar volgens de normale regeling terugbrengen, temeer omdat hij de week erna twee sollicitatiegesprekken gepland had staan.
3.6.
De GI voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Toen [minderjarige] bij de pleegouders werd geplaatst was er sprake van een ontwikkelings-achterstand. Destijds was onduidelijk of dit voortkwam uit kindeigen problematiek of dat sprake is geweest van onder stimulatie. [minderjarige] heeft deze ontwikkelingsachterstand nagenoeg ingehaald en zij ontwikkelt zich momenteel passend bij haar leeftijd.
Het perspectiefbesluit is genomen na inzet van intensieve en langdurige hulpverlening, waarbij door [instantie 1] en [instantie 2] onderzoek is gedaan naar de vaardigheden van de ouders.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek zijn alle belangen afgewogen. De positieve punten van de vader zijn hierin meegenomen. Niet voor niets vonden er onbegeleide momenten plaats tussen de vader en [minderjarige]. Er was echter sprake van een situatie waarbij [minderjarige] al geruime tijd bij de pleegouders verbleef en er op gekaderde momenten en onder gedeeltelijke begeleiding contact was tussen de vader en [minderjarige]. Van belang is verder dat de vader nooit heeft verzocht om de omgang tussen hem en [minderjarige] structureel uit te breiden. De vader heeft [minderjarige] meerdere keren eerder teruggebracht dan de afgesproken tijd. Het is weleens voorgekomen dat hij om een extra omgangsmoment heeft verzocht, maar vervolgens heeft hij die afspraak kort tevoren weer afgezegd.
Vanuit [instantie 1] wordt eveneens gezien dat het voor de vader lastig is om zich aan gemaakte afspraken te houden, ondanks dat hierover meerdere gesprekken zijn gevoerd. Afspraken worden regelmatig afgezegd of aangepast. De vader wordt door zowel de GI als de pleegouders en de betrokken hulpverleners bij [minderjarige] betrokken, maar hij geeft weinig tot geen respons op berichten in de groepsapp en hij is niet verschenen op een gepland schoolgesprek voor [minderjarige]. De GI heeft verder weinig zicht op de sociale contacten van de vader en op zijn dagbesteding. De vader wil ook geen informatie geven over zijn medische situatie. De GI ziet dit als een zorg. Het is voor de vader lastig om het belang van [minderjarige] op de eerste plaats te zetten. Zo heeft de vader aangegeven niet te willen dat [minderjarige] op vakantie ging
met de pleegouders en heeft hij vervolgens gedreigd om [minderjarige] niet meer terug te brengen naar de pleegouders. Ook heeft de vader zijn nieuwe vriendin aan [minderjarige] voorgesteld ondanks afspraken die hierover waren gemaakt. Tijdens de omgangsmomenten is meermaals gezien dat de vader vaak bezig is op zijn telefoon en/of in gesprek gaat met hulpverlening over verschillende kwesties en hierbij het contact met [minderjarige] mist. Wat de situatie lastig maakt is dat de vader het moeilijk vindt om feedback ontvangen.
Hulpverlening binnen het vrijwillig kader wordt niet haalbaar geacht, aangezien de vader niet achter de uithuisplaatsing staat.
3.7.
De moeder voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
De moeder kan zich vinden in de beslissing van de GI en van de rechtbank. Het perspectief van [minderjarige] ligt bij de pleegouders. [minderjarige] komt bij de pleegouders tot haar ontwikkeling en er is sprake van een hechtingsrelatie.
De aanvaardbare termijn van [minderjarige] om in onzekerheid te blijven over haar toekomstperspectief is verstreken. Alhoewel de vader veel van [minderjarige] houdt gaat de vader voorbij aan de kritische punten die ten aanzien van zijn opvoedkundige vaardigheden zijn genoemd. Een plaatsing van [minderjarige] bij de vader zal haar schaden in haar ontwikkeling, ook gelet op het trauma dat zij zal ervaren als zij bij de pleegouders wordt weggehaald.
De regie van een jeugdzorgwerker is nog steeds nodig, zodat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk is. Ouders hebben zelf een beperkt inzicht in wat [minderjarige] nodig heeft.
3.8.
De pleegouders hebben, zakelijk weergegeven, tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het volgende aangevoerd.
Het gaat boven verwachting goed met [minderjarige]. [minderjarige] heeft een moeilijke start gehad. Ze heeft in haar eerste levensjaren mogelijk te weinig interactie gehad, waarbij er weinig met haar is gecommuniceerd en waarbij ze vermoedelijk onvoldoende in haar ontwikkeling is gestimuleerd. [minderjarige] verblijft al vanaf haar tweede levensjaar bij de pleegouders. Ze is in overleg met de ouders naar een medisch kinderdagverblijf gegaan om haar ontwikkelingsachterstand in te halen. Er is ook logopedie ingezet; dit loopt nog. Inmiddels gaat [minderjarige] naar het regulier onderwijs waar ze het goed doet. Ze heeft het naar haar zin en ze heeft vriendjes en vriendinnetjes. De vader en de moeder houden zielsveel van [minderjarige] en zullen altijd de papa en mama van [minderjarige] blijven.
De overwegingen van het hof
het perspectiefbesluit
3.9.
Voor wat betreft het verzoek aangaande het perspectiefbesluit overweegt het hof als volgt.
De rechtbank heeft het verzoek van de GI via de geschillenregeling op grond van artikel 1:262b BW getoetst. In beginsel staat tegen een dergelijke beslissing geen hoger beroep open. De vader heeft zich beroepen op een doorbrekingsgrond van het appelverbod. Het hof zal de vader ontvangen in zijn beroep op grond van het volgende.
3.10.
Het perspectiefbesluit heeft in het huidige wetgevingssysteem geen zelfstandige betekenis en kent (derhalve) geen eigen rechtspositieregeling. Er is binnen de rechtspraak al naar diverse oplossingen gezocht, zoals het voorleggen van het perspectiefbesluit aan de rechter via de geschillenregeling. In de onderhavige procedure heeft de GI deze weg bewandeld en aan de rechtbank verzocht te verklaren dat de GI op goede gronden is gekomen tot het (perspectief)besluit om [minderjarige] niet meer bij de ouder(s) te plaatsen en te bepalen dat de doelen van de ondertoezichtstelling vanaf heden niet meer gericht zijn op het toewerken naar een thuisplaatsing. Deze gang van zaken is inmiddels achterhaald, aangezien de Hoge Raad heeft beslist dat deze weg niet (langer) open staat en dat er geen wettelijke grond bestaat om een perspectiefbesluit via de geschillenregeling zelfstandig ter beoordeling aan de rechter voor te leggen (zie HR 1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1148).
Dit betekent dat de rechtbank, met de kennis van nu, ten onrechte het perspectiefbesluit in het kader van de geschillenregeling heeft getoetst. Deze omstandigheden maken dat het beroep van de vader op een doorbreking van het appelverbod slaagt.
3.11.
Aangezien de beslissing van de rechtbank voor wat betreft de geschillenregeling op grond van het voorgaande niet langer in stand kan blijven, zal het hof de GI alsnog niet-ontvankelijk verklaren in het inleidend verzoek.
ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing
3.12.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.13.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.14.
Het hof is op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard met de rechtbank van oordeel dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is om deze ontwikkelingsbedreiging weg te nemen.
3.15.
[minderjarige] is kort na de scheiding van de ouders bij de pleegouders gaan wonen, aangezien het voor beide ouders op dat moment te zwaar was om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen.
Er waren destijds veel zorgen over [minderjarige], omdat er sprake was van een forse achterstand in haar ontwikkeling, alsmede van zorgelijk gedrag, waarbij er ook kenmerken zijn gezien van een onveilige hechting. Het vermoeden bestond en bestaat dat [minderjarige] haar eerste levensjaren onvoldoende door de ouders is gestimuleerd. Er zijn ook ernstige vermoedens dat bij beide ouders sprake is van een verstandelijke beperking, ondanks dat dit door de vader wordt ontkend.
Na de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders is er de nodige hulpverlening ingezet, zoals het MKD en logopedie en heeft [minderjarige] tegen alle verwachtingen in de ontwikkelingsachterstand nagenoeg ingelopen. [minderjarige] gedijt bij de pleegouders goed.
3.16.
[minderjarige] wordt nog steeds ernstig in haar ontwikkeling bedreigd, omdat het voor haar van groot belang is dat zij de huidige situatie kan continueren en zij zich maximaal kan blijven ontwikkelen. Het is niet in het belang van [minderjarige] om deze situatie nu te beëindigen, zoals door de vader verzocht. [minderjarige] heeft behoefte aan opvoeders die haar voldoende stimuleren en begrenzen, aangezien zij de eerste twee jaren van haar leven in dit opzicht tekort is gekomen. Er moet worden voorkomen dat zij opnieuw een achterstand in haar ontwikkeling oploopt.
Er zijn op grond van het onderzoek door [instantie 1] en [instantie 2] gerechtvaardigde zorgen - welke zorgen het hof deelt - of de vader over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt en of hij voldoende leerbaar is, teneinde de verzorging en opvoeding van [minderjarige] volledig op zich te nemen.
Weliswaar wordt gezien dat de vader veel van [minderjarige] houdt en dat hij tot op zekere hoogte, binnen een bepaald kader, in staat is om de basale verzorging van [minderjarige] op zich te nemen, maar dat laat onverlet dat er zich situaties voordoen waarbij hij onbedoeld tekort schiet en niet in staat is om de belangen en behoeftes van [minderjarige] voorop te stellen. In zoverre heeft de vader tot op heden onvoldoende van de adviezen van de hulpverlening geprofiteerd. Daarbij is regelmatig gezien dat de vader zijn eigen belang boven het belang van [minderjarige] plaatst. De vader heeft bijvoorbeeld kort nadat hij een nieuwe relatie had, zijn partner tegen het advies van de GI in aan [minderjarige] voorgesteld. Nog recent heeft de vader, kort nadat hij [minderjarige] bij de pleegouders heeft opgehaald, telefonisch medegedeeld dat hij [minderjarige] voor een periode van twee weken zou meenemen voor een vakantie. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben zowel de pleegouders als de jeugdzorgwerker verklaard dat zij de vader dit hebben horen zeggen. Het is vervolgens noodzakelijk gebleken om de politie in te schakelen om de vader ertoe te bewegen om [minderjarige] terug te brengen naar de pleegouders. Uit deze voorbeelden blijkt dat de zorgen over de vader nog onverminderd aanwezig zijn en het de vader niet altijd lukt om de belangen en veiligheid van [minderjarige] op de eerste plaats te stellen.
Ook dit maakt dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat een uithuisplaatsing tot 28 juni 2024 noodzakelijk wordt geacht om deze ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De grieven van de vader falen.
3.17.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 juni 2023, voor zover het de beslissing betreft aangaande het perspectiefbesluit (zaaknummer
C/03/317240 /JE RK 23-767)
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart de GI alsnog niet-ontvankelijk in het verzoek in het kader van de geschillenregeling;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 juni 2023 voor het overige (zaaknummer C/03/317281 / JE RK 23-769);
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin en M.J. Schyns en is op 23 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.