ECLI:NL:GHSHE:2023:3908

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
200.330.190_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing van de rechtbank over het perspectief van minderjarigen en verlenging van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder van de kinderen was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 6 juli 2023 had bepaald dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de moeder lag. Het hof heeft vastgesteld dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang voor het perspectiefbesluit, en dat er nieuwe ontwikkelingen zijn die onduidelijkheid scheppen over het perspectief van de kinderen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing bekrachtigd. De moeder had verzocht om een onafhankelijk perspectiefonderzoek, maar dit verzoek is afgewezen. Het hof heeft geconcludeerd dat de GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) de situatie van de kinderen opnieuw moet bekijken, vooral met betrekking tot de contactmomenten tussen de moeder en de kinderen. De raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te bekrachtigen, gezien de positieve ontwikkelingen in de samenwerking tussen de moeder en de GI. Het hof heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om een andere GI te benoemen en heeft de bestreden beschikking voor een deel vernietigd, maar de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 23 november 2023
Zaaknummer : 200.330.190/01
Zaaknummers 1e aanleg : C/02/405226 / JE RK 23-69, C/02/402708 / JE RK 22-1856,
C/02/408768 / JE RK 23-666, C/02/407794 / JE RK 23-519
en C/02/409505 / JE RK 23-831
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.M. Molkenboer.
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
De heer en mevrouw [pleegouders],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: pleegouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Als informant wordt aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader
en
[betrokkene],
medewerkster van [instantie] (Leger des Heils),
hierna te noemen: [betrokkene]
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
De zaak in het kort:
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank over het perspectief van de kinderen. Ook komt de moeder in hoger beroep tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 juli 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties 1 t/m 58, ingekomen bij de griffie van het hof op
27 juli 2023, heeft de moeder verzocht
  • voormelde beschikking te vernietigen, het vastgestelde perspectief te vernietigen en/of te bepalen dat het perspectief van de kinderen bij de moeder wordt bepaald, subsidiair dat een deugdelijk en onafhankelijk perspectiefonderzoek dan wel deskundigenonderzoek wordt verricht,
  • de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing alsnog op te heffen althans deze niet te verlengen subsidiair te bepalen dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing wordt beëindigd over drie maanden en dat er binnen deze drie maanden wordt gewerkt aan een thuisplaatsing van de kinderen,
  • subsidiair een andere GI te benoemen en een contactregeling vast te stellen onbegeleid gedurende een week per veertien dagen subsidiair alle vakanties en alle weekenden dan wel een door het hof in goede justitie vast te stellen contactregeling.
2.2.
Er is geen verweerschrift ontvangen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Molkenboer;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de pleegouders;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • mevrouw [betrokkene] .
2.3.2.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet verschenen op de mondelinge behandeling.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met producties 33, 20 en 59 van mr. Molkenboer van 9 augustus 2023;
  • de brief met productie 54 van mr. Molkenboer van 15 augustus 2023;
  • het V2-formulier van mr. C.A. Offermans van 1 september 2023, waarin zij zich stelt voor de pleegouders;
  • de brief met productie, te weten een reactie van de pleegouders op het hoger beroepschrift van de moeder, van mr. Offermans van 1 september 2023;
  • de brief van mr. Molkenboer van 7 september 2023, met als bijlagen de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 16 november 2022,
9 januari 2023, 14 februari 2023, 9 mei 2023 en 26 juni 2023;
  • de brief van mr. Molkenboer van 8 september 2023;
  • de brief met producties 60 en 61 van mr. Molkenboer van 3 oktober 2023;
  • het V2-formulier van mr. Offermans van 5 oktober 2023, waarin zij zich onttrekt als advocaat voor de pleegouders;
  • de brief met productie 62 van mr. Molkenboer van 12 oktober 2023;
  • de brief met productie 63 van mr. Molkenboer van 16 oktober 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 29 november 2021 onder toezicht van de GI en zij verblijven sinds 27 januari 2022 bij de pleegouders. Hun jongere zusjes [zusje 1] (geboren op [geboortedatum] 2021) en [zusje 2] (geboren op [geboortedatum] 2022) wonen bij de moeder.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd met ingang van 15 juli 2023 tot
1 augustus 2023 en aansluitend tot 1 maart 2024, alsmede de aan de GI verleende machtiging verlengd om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs met ingang van 15 juli 2023 tot 1 augustus 2023 en aansluitend tot 1 maart 2024.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet langer is gelegen in de thuissituatie van de moeder en dat de ondertoezichtstelling daarom niet meer gericht zal zijn op thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder. De rechtbank heeft verder bepaald dat de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar gedurende minimaal twee uur aaneengesloten per drie weken, waarbij er sprake zal zijn van begeleid contact, maar waar geleidelijk, en mits de omstandigheden dit toelaten, toegewerkt zal worden naar (deels) onbegeleide contacten.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift en aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Alle stappen worden nu gekleurd door de beslissing dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet bij de moeder ligt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn destijds uit huis geplaatst omdat de thuissituatie niet veilig zou zijn door de relatie van hun ouders. Hier is door de moeder aan gewerkt en de thuissituatie is nadien gewijzigd, maar er is door de GI van meet af aan niet gewerkt aan een thuisplaatsing. En dat is nog steeds het geval. De contactregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] was en is beperkt, ondanks dat ook door de rechtbank uitdrukkelijk is overwogen dat het contact moest worden uitgebreid. Door de GI wordt nu het standpunt ingenomen dat de aanvaardbare termijn is verstreken. De raad heeft onlangs het onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel afgerond en adviseert op dit moment geen gezagsbeëindiging. Desondanks is de contactregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds minimaal. De moeder is van mening dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uiteindelijk bij haar kunnen opgroeien en dat daar naar toe moet worden gewerkt.
3.6.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Er is in juli een andere jeugdbeschermer in de zaak gekomen en er is sprake van een positieve ontwikkeling. Er is meer samenwerking tussen de moeder en de GI en de GI ziet dat de moeder de adviezen en tips ter harte neemt en opvolgt. Er is eerder niet gewerkt aan een thuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , omdat de moeder niet voldeed aan de voorwaarden rondom de veiligheid van de kinderen. De GI erkent dat zij hierin ook steken heeft laten vallen. Op dit moment is voor de GI niet duidelijk wat het beste is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij zijn gehecht in het pleeggezin en als zij daar weggaan kan dat een trauma veroorzaken. Maar er kan ook niet worden gesteld dat de moeder niet voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan zorgen want dat is niet dan wel onvoldoende onderzocht. De raad heeft in het onlangs uitgevoerde onderzoek ook geconstateerd dat niet is uitgesloten dat, indien het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij het pleeggezin ligt, de moeder daar meer en meer in zou kunnen gaan berusten. Dan zou wellicht een vrijwillig kader aan de orde zijn.
Alle betrokkenen en met name de kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid, maar die kan op dit moment nog niet worden gegeven. De kinderen doen het desondanks goed en laten geen probleemgedrag zien. De GI voert aan dat er binnenkort een overleg plaatsvindt met de moeder, in het bijzijn van haar begeleidster mevrouw [betrokkene] van [instantie] (Leger des Heils), over een uitbreiding van het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het contact is nu nog begeleid, maar wellicht kan het contact ook onbegeleid gaan plaatsvinden. Dat is ook praktischer. De kinderen werden in het verleden belast door de moeder, maar dat gaat nu beter. Een nieuw perspectiefonderzoek is een optie, maar de GI zet eerst in op een uitbreiding van het contact tussen de moeder en de kinderen.
Advies raad
3.7.
De raad adviseert het hof de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te bekrachtigen. Er is sprake van positieve ontwikkelingen. Er heeft een wisseling bij de GI plaatsgevonden waardoor de samenwerking met de moeder beter verloopt. Ook de inzet van mevrouw [betrokkene] van [instantie] heeft een positieve invloed op de situatie. Er is meer duidelijk geworden over de kinderen en de moeder, maar er zijn ook nog veel vragen. Wat hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig? Welke trauma’s zijn er aanwezig? Wat kan de moeder de kinderen bieden? Het gaat goed met de moeder en de twee jongste kinderen thuis, maar hoe is de situatie met vier kinderen? Onlangs heeft de raad het onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel afgerond en geconcludeerd dat er op dit moment geen gezagsbeëindigende maatregel aan de orde is. Er zijn nog teveel vragen en onduidelijkheden. De raad adviseert het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit te breiden. Daar is al eerder over gesproken tijdens de mondelinge behandelingen, maar het is nog steeds niet gebeurd. Wanneer er meer contact is tussen de moeder en de kinderen, kan worden onderzocht of de moeder voldoende kan aansluiten bij wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig hebben. De kinderen moeten centraal staan. De raad spreekt de hoop uit dat de positieve lijn wordt doorgezet, maar maakt daarbij de kanttekening dat de tijd begint te dringen.
Oordeel hof
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
Ingetrokken
3.8.1.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling haar (subsidiaire) verzoek om een andere GI te benoemen ingetrokken. Het hof zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
Perspectiefbesluit
3.8.2.
Het hof zal overeenkomstig het primaire verzoek van de moeder de beslissing van de rechtbank over het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vernietigen. De wet voorziet niet in een zelfstandige rechtsgang waarin het perspectiefbesluit aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. Dit laat onverlet dat de rechter een perspectiefbesluit in voorkomend geval zal moeten beoordelen in het verband van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de gecertificeerde instelling over het opgroeiperspectief van de minderjarige. Dit volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1148
Wettelijk kader ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
3.8.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.4.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.5.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.6.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
3.8.7.
Het hof is met de raad van oordeel dat een verlenging van de ondertoezichtstelling en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , en overweegt hiertoe als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er sprake is van nieuwe ontwikkelingen. Er heeft een wisseling bij de GI plaatsgevonden, de verstandhouding tussen de moeder en de GI is verbeterd en de raad heeft het onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel afgerond en geconcludeerd dat er op dit moment geen gezagsbeëindigende maatregel aan de orde is. Er bestaat op dit moment onduidelijkheid over het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en er is behoefte aan meer informatie. In zoverre is het eerder door de GI genomen perspectiefbesluit dus door nieuwe ontwikkelingen achterhaald. De betrokkenen zijn het er over eens dat deze informatie kan worden verkregen als het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgebreid en er ook onbegeleid contact zal gaan plaatsvinden. De GI heeft een afspraak gepland met mevrouw [betrokkene] van [instantie] , die op dit moment de contactmomenten begeleidt, om nadere afspraken te maken over de contactmomenten en de praktische invulling. Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, moet bij een uitbreiding van de contactmomenten vanuit praktisch oogpunt niet zo zeer naar een uitbreiding van de frequentie worden gekeken maar naar een uitbreiding van de tijdsduur. Daarbij dienen ook, zoals door de raad is voorgesteld, de komende vakanties en studiedagen te worden meegenomen. Het streven is om de contactduur uit te breiden en de begeleiding waar mogelijk af te bouwen, zodat kan worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn van de moeder en wat in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Deze ontwikkelingen kunnen meer duidelijkheid gaan geven over de rol die de moeder in het leven van de kinderen kan gaan spelen, van een thuisplaatsing tot een permanent verblijf bij de pleegouders en alles daar tussen in. Dit is ook bevorderlijk voor het draagvlak bij alle betrokkenen, ongeacht de uitkomst. Een verlenging van de maatregelen is in dat kader naar het oordeel van het hof noodzakelijk.
Perspectief- en deskundigenonderzoek3.8.8. Het subsidiaire verzoek van de moeder dat een deugdelijk en onafhankelijk perspectiefonderzoek dan wel deskundigenonderzoek wordt verricht, wijst het hof af. Gelet op bovengenoemde nieuwe ontwikkelingen en plannen tot uitbreiding van de contactmomenten en de resterende duur van de kinderbeschermingsmaatregelen, gaat het hof er van uit dat het perspectief van de kinderen thans nog niet vastligt en dat de GI daar opnieuw naar gaat kijken.
De contactregeling
3.8.9.
Gelet op de resterende duur van de kinderbeschermingsmaatregelen verwacht het hof dat de GI zeer voortvarend gaat onderzoeken of de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen worden uitgebreid en praktische zaken als reistijd en locatie kunnen worden geregeld. Voor zover de moeder heeft verzocht om een contactregeling vast te stellen, overweegt het hof dat het niet aan het hof is om per moment te beoordelen wat de mogelijkheden van de moeder en/of [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn voor meer uitgebreid en (deels) onbegeleid contact. Het is aan de GI om in samenspraak met de moeder en haar begeleider [betrokkene] en kijkend naar het schema van de kinderen tot een regeling te komen. De regie ligt hiervoor bij de GI.
Tot slot
3.8.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft vastgesteld dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet langer is gelegen in de thuissituatie van de moeder en een contactregeling heeft vastgesteld. Het inleidend verzoek van de GI wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard. De verzoeken van de moeder worden afgewezen.
De beschikking wordt voor het overige bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek om een andere GI te benoemen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 juli 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en, in zoverre, opnieuw rechtdoende:
verklaart de GI niet-ontvankelijk in het inleidend verzoek (C/02/409505 / JE RK 23-831), vast te stellen dat de GI op goede gronden tot het besluit is gekomen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer bij de ouder terug te plaatsen en te bepalen dat de doelen van de ondertoezichtstelling niet meer gericht zullen zijn op een thuisplaatsing (perspectiefbesluit);
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de moeder (C/02/402708 / JE RK 22-1856) om een contactregeling te bepalen tussen haar en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
bekrachtigt de genoemde beschikking wat betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing over de periode van 15 juli 2023 tot 1 maart 2024;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel, M.J. van Laarhoven en is op 23 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.