3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[de werknemer] , geboren op [geboortedatum] 1981, is op 19 februari 2018 als uitzendkracht bij [de werkgever] gaan werken en aansluitend met ingang van 1 februari 2022 bij [de werkgever] in dienst getreden. [de werknemer] was fulltime werkzaam in de functie van TGM FAS (productiemedewerker) tegen een loon van laatstelijk € 3.071,39 bruto per maand, inclusief standaard dienstentoeslag en exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
Op de arbeidsovereenkomst zijn de CAO Metalelektro, de MB-cao [de werkgever] en het bedrijfsreglement van toepassing.
Op 7 september 2022 is [de werknemer] tijdens werktijd en tijdens het productieproces achter mevrouw [betrokkene] gaan staan en heeft haar korte broek naar beneden getrokken waardoor zij met blote billen op de werkvloer is komen te staan, in het bijzijn van collega’s.
Direct hierna is [de werknemer] (weer) naar mevrouw [betrokkene] gelopen en heeft hij aan haar zijn excuses aangeboden.
[de werknemer] is vervolgens met onmiddellijke ingang door [de werkgever] geschorst.
Op 8 september 2022 heeft er over dit incident een gesprek plaatsgevonden tussen [de werknemer] en zijn leidinggevende. [de werknemer] heeft toen zijn excuses aangeboden.
Zowel mondeling als bij brief van 9 september 2022 heeft [de werkgever] [de werknemer] op staande voet ontslagen c.q. de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang beëindigd op grond van het hiervoor onder c. omschreven gedrag. Vanaf dat moment heeft [de werkgever] geen loon meer betaald aan [de werknemer] .
Bij e-mail van zijn gemachtigde van 13 september 2022 heeft [de werknemer] het gegeven ontslag betwist en zich beschikbaar gehouden voor zijn werkzaamheden.
De procedure in eerste aanleg
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [de werknemer] bij de kantonrechter primair, enigszins samengevat, verzocht:
voor recht te verklaren dat [de werkgever] ernstig en of verwijtbaar heeft gehandeld jegens [de werknemer] , en voorts dat [de werkgever] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] en verder dat [de werkgever] heeft gehandeld niet als goed werkgever jegens [de werknemer] ,
voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 9 september 2022 niet is geëindigd en nog steeds voortduurt,
de door [de werkgever] bij brief van 9 september 2022 gedane opzegging met onmiddellijke ingang van de arbeidsovereenkomst nietig te verklaren althans deze te vernietigen,
[de werkgever] te veroordelen tot het betalen aan [de werknemer] van het achterstallig loon over de loonperioden september 2022 en oktober 2022 ad in totaal € 5.221,36 bruto alsmede de wettelijke rente en verhoging daarover,
[de werkgever] te veroordelen tot het doorbetalen van het loon van [de werknemer] ad
€ 3.071,39 bruto per maand (exclusief vakantietoeslag) met ingang van 1 november 2022 tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente en verhoging, voor zover het loon niet tijdig wordt betaald,
[de werkgever] te veroordelen om [de werknemer] toe te laten tot zijn werkzaamheden op straffe van een dwangsom,
[de werkgever] te veroordelen tot het verstrekken van loonspecificaties over de nabetalingen op straffe van een dwangsom,
met veroordeling van [de werkgever] in de kosten van procedure.
Subsidiair, indien er gekozen wordt voor berusting in het ontslag, heeft [de werknemer] , kort samengevat, de kantonrechter verzocht:
9. voor recht te verklaren dat [de werkgever] ernstig en of verwijtbaar heeft gehandeld, dat zij tekortgeschoten is in de nakoming van de arbeidsovereenkomst en niet als goed werkgever heeft gehandeld,
10. [de werkgever] te veroordelen tot het betalen van € 3.071,30 zijnde het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, met wettelijke rente,
11. [de werkgever] te veroordelen tot het betalen van € 5.042,29 aan transitievergoeding met wettelijke rente,
12. [de werkgever] te veroordelen tot betaling van € 79,610,42 bruto aan billijke vergoeding met wettelijke rente,
13. [de werkgever] te veroordelen tot het verstrekking van bruto/netto specificaties op straffe van een dwangsom,
14. [de werkgever] te veroordelen tot ontheffing van de postcontractuele bedingen en verstrekking van een getuigschrift, op straffe van een dwangsom,
15. met veroordeling van [de werkgever] in de kosten van procedure.
3.2.2.Aan zijn verzoeken heeft [de werknemer] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat er geen dringende reden voor [de werkgever] aanwezig was om hem op staande voet te ontslaan.
3.2.3.[de werkgever] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en bij wijze van voorwaardelijk tegenverzoek de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] te ontbinden op grond van ernstig verwijtbaar handelen van [de werknemer] .
3.2.4.In de bestreden beschikking van 16 februari 2023 heeft de kantonrechter de verzoeken van [de werknemer] afgewezen en overwogen dat niet meer wordt toegekomen aan het voorwaardelijk ingediend verzoek van [de werkgever] . De kantonrechter heeft [de werknemer] veroordeeld in de proceskosten en het meer of anders verzochte afgewezen.
De omvang van het hoger beroep