In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 1 december 2021. De verdachte was beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, maar de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf werd afgewezen. De verdachte ging in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank, maar het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van andere feiten, conform artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in grote lijnen bevestigd, maar heeft de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit 6 (witwassen) herzien. Het hof oordeelde dat de verdachte niet had gehandeld met de intentie om de criminele herkomst van het geld te verbergen, en dat het enkele voorhanden hebben van geld dat afkomstig was uit eigen misdrijf niet als witwassen kon worden gekwalificeerd. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor dit feit.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de drugshandel en zijn eerdere veroordelingen. Het hof heeft de gevangenisstraf verlaagd naar 12 maanden, mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg. De beslissing is gebaseerd op de relevante artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.