ECLI:NL:GHSHE:2023:3827

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
200.331.350_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de weigering tot toelating van een schuldsaneringsregeling op basis van de Faillissementswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de weigering van de rechtbank Oost-Brabant om [appellant] toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had op 16 augustus 2023 geoordeeld dat niet voldoende aannemelijk was dat [appellant] niet in staat zou zijn om zijn schulden te betalen, en had het verzoek afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en sub a van de Faillissementswet (Fw).

[Appellant] had in hoger beroep verzocht om vernietiging van het vonnis en toewijzing van zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 november 2023 werd [appellant] gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.C. de Jong. De beschermingsbewindvoerder was ook aanwezig om informatie te verstrekken. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere stukken, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en aanvullende indieningsformulieren van de advocaat van [appellant].

Het hof heeft vastgesteld dat er onduidelijkheden bestonden over de schuldenlast van [appellant] en het minnelijk traject dat hij had doorlopen. De rechtbank had overwogen dat de schulden van [appellant] en zijn ex-echtgenote in gemeenschap van goederen waren ontstaan, en dat de ex-echtgenote als gedupeerde van de toeslagenaffaire was gecompenseerd, waardoor de schulden mogelijk waren voldaan. Het hof concludeerde dat [appellant] niet voldoende had aangetoond dat hij in een uitzichtloze financiële situatie verkeerde en dat hij niet had voldaan aan de formele vereisten van artikel 285 Fw.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het verzoek van [appellant] om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en correcte informatie over de schuldenlast en de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke vereisten voor toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 16 november 2023
Zaaknummer : 200.331.350/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/392222 /FT RK 23/202
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. L.C. de Jong te Woerden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 16 augustus 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2023, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling alsnog toe te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft, (nadat deze op 11 oktober 2023 vanwege een technische oorzaak geen doorgang kon vinden) plaatsgevonden op 8 november 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant] (per videoverbinding), bijgestaan door mr. De Jong (in persoon op de zitting aanwezig);
  • de heer [beschermingsbewindvoerder] in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder (in persoon op de zitting aanwezig).
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de op 2 augustus 2023 gehouden mondelinge behandeling in eerste aanleg;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 18 september 2023, 20 september 2023 en 5 oktober 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit diens uitlatingen zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid hij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de crediteurenlijst waarnaar wordt verwezen in de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 59.921,46. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het in het kader daarvan aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden.
3.4.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd:
“2.3.2 De rechtbank stelt vast dat verzoeker in gemeenschap van goederen was gehuwd, dat
alle schulden van verzoeker voor de datum van de echtscheiding zijn ontstaan en dat alle
schulden van de ex-echtgenoot volledig zijn voldaan omdat zij is erkend als gedupeerde van
de toeslagenaffaire. Uit de verklaring van verzoeker ter zitting blijkt dit ook. De verklaring
van de beschermingsbewindvoerder dat de schulden van verzoeker en zijn ex-echtgenote zijn
verdeeld bij de scheiding doet niets af aan de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de
huwelijkse schulden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat met de voldoening van de
schulden van de ex-echtgenoot alle huwelijkse schulden zijn voldaan. Onvoldoende
aannemelijk is derhalve geworden dat er bij verzoeker daadwerkelijk sprake is van een
uitzichtloze financiële situatie, die de wetgever bij invoering van de Wet schuldsanering
natuurlijke personen voor ogen stond. Het verzoek zal dan ook reeds op grond van het
bepaalde in artikel 288 lid 1 sub a Fw worden afgewezen.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Het feit dat [appellant] wellicht over enige tijd al zijn schulden zal kunnen voldoen is geen
grond voor afwijzing van het verzoek. Waar er geen volledige zekerheid is of de compensatie die [appellant] wellicht gaat ontvangen voldoende is én ook niet duidelijk is wanneer [appellant] over gelden kan gaan beschikken, heeft hij er alle belang bij dat zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling thans wordt toegewezen.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] kan vanwege een beslag op zijn inkomen zijn schuldeisers nu niet betalen. Als hij op termijn dezelfde regeling krijgt als zijn ex-echtgenote zal dat mogelijk anders komen te liggen. Nu is hij echter nog wel aansprakelijk voor zijn gedeelte van de schulden. Stukken waaruit blijkt om welke schulden het dan precies gaat en wat daarvan de exacte totale omvang is zijn niet voorhanden. Toen [appellant] en zijn ex-echtgenote uit elkaar gingen hebben hun beider beschermingsbewindvoerders naar de totale schuldenlast gekeken en deze opgedeeld, ondanks het feit dat [appellant] en zijn ex-echtgenote in gemeenschap van goederen gehuwd waren. De actuele schuldenlijst is daarvan het resultaat, dat zijn de schulden waarvoor [appellant] op grond van die schuldverdeling naar zijn idee nog aansprakelijk is.
3.7.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - nog het volgende aangevoerd. De ex-echtgenote van [appellant] is inmiddels erkend en vervolgens gecompenseerd als een gedupeerde van de toeslagenaffaire. Op 1 september jl. heeft de Belastingdienst aanmeldbrieven verzonden aan burgers die mogelijk een gedupeerde (partner) van de toeslagenaffaire zijn. Door deze brieven ingevuld te retourneren kunnen burgers zich als mogelijke gedupeerde (partner) bij de Belastingdienst aanmelden. [appellant] heeft deze brief nog niet ontvangen.
De schuldenlast van [appellant] bedraagt thans nog afgerond € 60.000,-. De schuldenlast leek aanvankelijk afgerond € 100.000,- te bedragen, maar gebleken is dat er een aantal schulden dubbel waren meegeteld. Het is juist dat bij het in het kader van het minnelijk traject aan de schuldeisers gedane aanbod is uitgegaan van een schuld van € 100.000,- en dat het aanbod om die reden niet correct geweest is. De Gemeentelijke Kredietbank bemerkte deze dubbeltellingen pas nadat er al een aanbod aan de schuldeisers gedaan was.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden.
3.8.2.
Alvorens het hof toekomt aan een inhoudelijk oordeel met betrekking tot het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling dient het hof (ambtshalve) te toetsen of het verzoek van [appellant] voldoet aan een aantal formeelrechtelijke vereisten in het kader van artikel 285 Fw. Een van deze vereisten betreft het minnelijk traject ex artikel 285 lid 1 sub f Fw. In het kader van het toelatingsverzoek dient een overzicht van de bestaande schulden en een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldenregeling te komen, alsmede over welke aflossingsmogelijkheden verzoeker beschikt, bij het verzoek te worden gevoegd. Dit is dwingendrechtelijk voorgeschreven, waarbij de rechter geen beoordelingsvrijheid toekomt.
In deze zaak bestaan onduidelijkheden over de (correcte) schuldenlijst en het aanbod in het minnelijk traject. Weliswaar zou volgens de in het zaaksdossier bij de 285-verklaring gevoegde schuldenlijst blijken van een totale schuld van € 59.921,46, maar bij de stukken zijn anderzijds een schuldenoverzicht tot een totaal van € 100.605,90 en een ‘uitgebracht voorstel’ uitgaande van een schuldenlast van € 100.605,90 gevoegd. Bovendien heeft de beschermingsbewindvoerder op de zitting verklaard dat het juist is dat bij het in het kader van het minnelijk traject aan de schuldeisers gedane aanbod is uitgegaan van een schuld van € 100.000,- en dat het aanbod om die reden niet correct geweest is. In aanmerking genomen deze tegenstrijdigheden kan het hof in elk geval niet vaststellen dat [appellant] zijn schuldeisers voorafgaand aan zijn verzoek te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling in het kader van het minnelijk traject een correct aanbod heeft gedaan. Uitgaande van de juistheid van de verklaring van de beschermingsbewindvoerder op dit punt is bij het opstellen van het aanbod -vanwege een aantal dubbeltellingen- immers uitgegaan van een schuldenlast van (afgerond) € 100.000,- terwijl [appellant] zich thans op het standpunt stelt dat zijn totale schuldenlast in werkelijkheid (afgerond) € 60.000,- bedraagt. Het gedane aanbod had dan (zowel absoluut als procentueel gezien) dus aanzienlijk hoger kunnen en moeten zijn. Daarnaast kan ook niet kan worden uitgesloten dat [appellant] een aanbod gedaan heeft aan personen of instanties die thans niet meer door hem als schuldeiser worden aangemerkt.
Daarnaar gevraagd hebben [appellant] noch zijn advocaat duidelijkheid over het voorgaande kunnen verschaffen. De onduidelijkheden zijn dat ook niet weggenomen.
3.8.3.
Reeds op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het verzoek van [appellant] op formele gronden te worden afgewezen. Niet is voldaan aan de ten behoeve van het verzoekschrift in artikel 285 Fw gestelde eisen. Desalniettemin zal het hof nog ingegaan op de materieelrechtelijke gronden.
3.8.4.
[appellant] is er naar het oordeel van het hof niet in geslaagd om de aard en omvang van zijn door hem gestelde actuele schuldenlast voldoende inzichtelijk te maken. Vast staat immers dat [appellant] en zijn ex-echtgenote in gemeenschap van goederen gehuwd waren, de schulden alle tijdens hun huwelijk (volgens [appellant] vooral door de gokverslaving van zijn ex-echtgenote) ontstaan zijn en dus in beginsel als gemeenschappelijke schulden dienen te worden aangemerkt. De ex-echtgenote van [appellant] is als gedupeerde van de toeslagenaffaire aangemerkt waardoor aan haar tot tweemaal toe een bedrag van € 30.000,- is, althans zou zijn uitgekeerd waarvan zij haar schulden, en volgens [appellant] ook volledig, af heeft kunnen lossen. Van belang daarbij is het gegeven dat de ex-echtgenote van [appellant] ook te kennen heeft gegeven geen gebruik te willen maken van haar (eventuele) regresrecht jegens [appellant]. Vraag is dan of er thans nog wel sprake is van enige schuldenlast en zo ja, wat daarvan dan de exacte hoogte is.
3.8.5.
Daarbij leest het hof in r.o. 2.1.2. van het vonnis waarvan beroep het navolgende:
“In een, op verzoek van de rechtbank aangeleverde, aanvullende verklaring meldt de kredietbank dat er zes schulden uit de lijst zijn geschrapt omdat de schuldeiser heeft laten weten dat deze schuld inmiddels is voldaan, of dat het dossier is gesloten.”
Deze aanvullende verklaring is door [appellant] in hoger beroep niet overgelegd zodat het voor het hof niet inzichtelijk geworden is welke zes schulden, die naar het hof begrijpt mogelijk nog op het door [appellant] opgegeven schuldentotaal in mindering moeten worden gebracht, betreft.
Het hof merkt hierbij op dat bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep [appellant] noch zijn advocaat of beschermingsbewindvoerder desgevraagd in staat is gebleken om (daadwerkelijk) bestaan, aard en omvang van de volgens [appellant] nog immer resterende schuldenlast voldoende inzichtelijk te maken.
3.8.6.
Tot slot is het hof van oordeel dat [appellant] in zijn beroepschrift ook geen (kenbare) grief gericht heeft tegen de overweging van de rechtbank dat met voldoening van de schulden van de ex-echtgenote alle huwelijkse schulden (volledig) zijn voldaan en er ook voor [appellant] dus helemaal geen schulden meer zijn:
“2.3.2. (…) De rechtbank gaat er daarom vanuit dat met de voldoening van de schulden van de ex-echtgenoot alle huwelijkse schulden zijn voldaan.”
[appellant] stelt in zijn beroepschrift louter dat hij wellicht in de toekomst in staat zal zijn om zijn schulden (die volgens hem dus nog wel bestaan) te gaan voldoen, maar dat dat op zich geen reden is om hem nu niet tot de schuldsaneringsregeling toe te laten:
“Het feit dat [appellant] wellicht over enige tijd al zijn schulden zal kunnen voldoen, is geen
grond voor afwijzing van het verzoek dat hij indiende. Waar er geen volledige zekerheid
is of de compensatie die [appellant] wellicht gaat ontvangen voldoende is én ook niet
duidelijk is wanneer [appellant] over gelden kan gaan beschikken, heef(t) hij er alle belang bij
dat zijn verzoek tot toelating tot de WSNP thans wordt toegewezen.”
Doordat tegen deze overwegingen geen grief is gericht, is dit oordeel thans in hoger beroep rechtens onaantastbaar geworden.
3.8.7
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, J.W. van Rijkom en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2023.