In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de weigering van de rechtbank Oost-Brabant om [appellant] toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had op 16 augustus 2023 geoordeeld dat niet voldoende aannemelijk was dat [appellant] niet in staat zou zijn om zijn schulden te betalen, en had het verzoek afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en sub a van de Faillissementswet (Fw).
[Appellant] had in hoger beroep verzocht om vernietiging van het vonnis en toewijzing van zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 november 2023 werd [appellant] gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.C. de Jong. De beschermingsbewindvoerder was ook aanwezig om informatie te verstrekken. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere stukken, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en aanvullende indieningsformulieren van de advocaat van [appellant].
Het hof heeft vastgesteld dat er onduidelijkheden bestonden over de schuldenlast van [appellant] en het minnelijk traject dat hij had doorlopen. De rechtbank had overwogen dat de schulden van [appellant] en zijn ex-echtgenote in gemeenschap van goederen waren ontstaan, en dat de ex-echtgenote als gedupeerde van de toeslagenaffaire was gecompenseerd, waardoor de schulden mogelijk waren voldaan. Het hof concludeerde dat [appellant] niet voldoende had aangetoond dat hij in een uitzichtloze financiële situatie verkeerde en dat hij niet had voldaan aan de formele vereisten van artikel 285 Fw.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het verzoek van [appellant] om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en correcte informatie over de schuldenlast en de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke vereisten voor toelating tot de schuldsaneringsregeling.