ECLI:NL:GHSHE:2023:3718

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
200.314.327_01 en 200.314.328_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinder- en partneralimentatie, afspraken over de voormalige echtelijke woning en financiële afwikkeling van de echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake kinder- en partneralimentatie, alsook de afspraken over de voormalige echtelijke woning en de financiële afwikkeling van de echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Akça-Altun, heeft in hoger beroep verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie en partneralimentatie, alsook om een herziening van de afspraken met betrekking tot de woning. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. van Reeven-Özer, heeft het verzoek van de vrouw betwist en verzocht om het hoger beroep ongegrond te verklaren.

De mondelinge behandeling vond plaats op 13 september 2023, waarbij beide partijen in persoon aanwezig waren. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van beide partijen en de behoeften van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de man een netto besteedbaar inkomen heeft van € 2.668,- per maand, terwijl de vrouw een bijstandsuitkering ontvangt en in staat wordt geacht om zelf inkomen te genereren.

Het hof heeft de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op de datum van de beschikking, 9 november 2023, en heeft de hoogte van de kinderalimentatie bepaald op € 75,34 per kind per maand. Tevens heeft het hof de waarde van de woning vastgesteld op € 280.000,-- en de man de gelegenheid gegeven om de woning aan zich toe te delen, mits hij financieel in staat is om dit te doen. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.314.327 en 200.314.328/01
zaaknummer rechtbank : C/02/392050 / FA RK 21-5528
beschikking van de meervoudige kamer van 9 november 2023
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Akça-Altun te Breda,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S. van Reeven-Özer te Rijen.

1.De zaak in het kort

In dit hoger beroep gaat het om de kinder- en partneralimentatie, de afspraken van partijen over de voormalige echtelijke woning en de financiële afwikkeling van de echtscheiding.

2.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 29 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

3.Het geding in hoger beroep

3.1.
De vrouw is op 1 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij heeft daarbij tevens een incidenteel verzoek tot schorsing, een verzoek tot het treffen van provisionele voorzieningen en een incidenteel verzoek tot exhibitie ingediend.
3.1.1.
Het hoger beroep in de hoofdzaak is ter griffie ingeschreven onder zaaknummers 200.314.327/01 (kinder- en partneralimentatie) en 200.314.328/01 (verdeling). De incidentele verzoeken en het verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening zijn ter griffie ingeschreven onder zaaknummer 200.314.327/02. Op die verzoeken heeft het hof reeds beslist bij beschikking van 1 december 2022.
3.1.2.
Bij brieven van 1 augustus 2022, 22 september 2022 en 29 september 2022 heeft de vrouw het beroepschrift aangevuld.
3.2.
De man heeft op 11 oktober 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
3.3.
De vrouw heeft op 12 december 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
3.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 27 oktober 2022 met productie 1 (proces-verbaal);
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 1 september 2023 met een aanvullend verzoek en producties 6 tot en met 14;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 5 september 2023 met producties 3 tot en met 5.
3.5.
De mondelinge behandeling heeft op 13 september 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

4.De feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten:
a. a) partijen zijn op 9 september 2013 met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen;
b) uit hun huwelijk zijn de volgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] en,
- [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ,
tezamen te noemen: de kinderen;
c) de vrouw heeft op 22 november 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant;
d) bij beschikking betreffende voorlopige voorzieningen van 30 november 2021 heeft de rechtbank aan de man met ingang van de datum van die beschikking een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: kinderalimentatie) opgelegd van € 108,-- per kind per maand;
e) bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 12 december 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
f) partijen zijn, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van de woning staande en gelegen aan [adres] , [postcode] te [woonplaats] (hierna ook: de woning);
g) op de woning rust een hypothecaire geldlening, waaraan een levensverzekering bij [verzekeringsmaatschappij] is verbonden.

5.De omvang van het geschil

5.1.
Bij de bestreden beschikking zijn, voor zover thans van belang, de verzoeken om kinder- en partneralimentatie en de huwelijksvermogensrechtelijke verzoeken die niet de woning betreffen afgewezen.
5.2.
De vrouw is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze gaan over de kinder- en partneralimentatie en afwikkeling van de huwelijksgemeenschap.
De vrouw heeft haar verzoek vier keer aangevuld/vermeerderd. Bij de mondelinge behandeling is zij gevraagd naar een toelichting op haar verzoek en aanvullingen. Uit de daarop gegeven toelichting begrijpt het hof dat zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover zij daartegen is opgekomen en, opnieuw rechtdoende:
ten aanzien van de kinderalimentatie
te bepalen dat de man aan haar met terugwerkende kracht, althans met ingang van een door het hof te bepalen datum, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal voldoen een bijdrage van € 264,-- per kind per maand, althans een door het hof te bepalen bedrag;
ten aanzien van partneralimentatie
te bepalen dat de man met terugwerkende kracht, althans met ingang van een door het hof te bepalen datum, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal voldoen een bedrag van € 832,-- per maand, althans een door het hof te bepalen bedrag;
ten aanzien van de woning
I. de afspraken zoals neergelegd in rov. 4.26. van de bestreden beschikking te vernietigen;
II.
primairte bepalen dat de woning wordt verkocht tegen de verkoopprijs van € 331.000,--;
III.
subsidiairde woning aan de man toe te delen tegen de waarde van € 331.000,--, subsidiair tegen een door een nieuwe taxatie vast te stellen waarde;
IV.
meer subsidiairhaar te machtigen tot het te gelde maken van de woning overeenkomstig art. 3:174 lid 1 BW;
IV. te bepalen dat, indien de man niet binnen één week na betekening van de beschikking van het hof de vereiste medewerking aan de verkoop van de woning verleent, deze beschikking overeenkomstig art. 3:300 BW in de plaats zal treden van de akte tot levering van de woning;
V. te bepalen dat met de overname/verkoop van de woning de overwaarde bij helfte tussen partijen wordt verdeeld en zij wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, dit binnen één week na betekening van de beschikking van het hof, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag dat de man hiermee in gebreke blijft;
ten aanzien van de bankrekening in Turkije
te bepalen dat het saldo op de peildatum op de bankrekening in Turkije bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
ten aanzien van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget
de man te veroordelen tot betaling aan haar € 1.823,-- wegens door hem ontvangen zorgtoeslag en kindgebonden budget;
ten aanzien van de proceskosten
de man te veroordelen in de kosten van het geding.
5.3.
De man verzoekt het principale hoger beroep van de vrouw ongegrond te verklaren en haar verzoeken af te wijzen.
Bij wege van voorwaardelijk incidenteel beroep “dat wil zeggen enkel en alleen voor de situatie dat het beroep van de vrouw ter zake onderhoudsbijdragen en de echtelijke woning slaagt en de beslissingen in dat kader worden vernietigd, de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda d.d. 29 juni 2022 (kenmerk: C/02/3692050 FA RK 21-5528) voor zover het de overwegingen en/of de beslissing ter zake de partneralimentatie en de echtelijke woning betreft, te vernietigen” en te bepalen dat hij vanaf de datum van de taxatie van de woning drie maanden de tijd heeft om de woning over te nemen, onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening.
5.4.
De vrouw verzoekt het incidenteel hoger beroep van de man ongegrond te verklaren en zijn verzoeken af te wijzen.
5.5.
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

6.De motivering van de beslissing

De kinder- en partneralimentatie
Ingangsdatum
6.1.1.
De vrouw verzoekt ‘met terugwerkende kracht’ kinder- en partneralimentatie vast te stellen. Ter zitting gevraagd naar een nadere aanduiding van de ingangsdatum heeft zij verzocht deze te bepalen op de datum van indiening van het verzoekschrift. De man heeft verzocht de ingangsdatum te bepalen op de datum van de beschikking van het hof.
6.1.2.
Het hof zal de ingangsdatum van de kinder- en partneralimentatie vaststellen op de datum van deze beschikking, dus op 16 november 2023. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat, hoewel de beschikking voorlopige voorzieningen waarbij kinderalimentatie is vastgesteld, per datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking (22 december 2022) in zoverre haar kracht heeft verloren, de man heeft toegezegd de bij die beschikking vastgestelde kinderalimentatie te blijven voldoen tot de datum van de beschikking van het hof (en dat ten tijde van de mondelinge behandeling ook steeds heeft gedaan) en tevens heeft aangegeven dat hij geen terugbetaling hoeft wanneer door het hof een lagere kinderalimentatie wordt vastgesteld dan bij beschikking voorlopige voorzieningen is bepaald (en hij dus teveel zou hebben betaald).
Kinderalimentatie
6.2.
Met betrekking tot het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen overweegt het hof als volgt.
Hoogte behoefte kinderen
6.3.1.
Voor de bepaling van de behoefte van de kinderen gaat het hof uit van het netto besteedbaar inkomen van partijen in 2021, het jaar waarin partijen uit elkaar zijn gegaan.
6.3.2.
In 2021 had de vrouw geen inkomen en werkte de man als zelfstandig ondernemer.
De man heeft geen relevante financiële stukken zoals jaarrekeningen van zijn onderneming en aanslagen IB verstrekt, zodat het hof voor zijn inkomen zal uitgaan van de stukken die de man wel in het geding heeft gebracht (zoals de aan zijn opdrachtgevers verzonden facturen en bonnen van uitgaven). De vrouw heeft uit de facturen onweersproken een omzet in 2021 afgeleid van € 41.311,--. Daarop strekken in mindering de (bedrijfs)kosten. De man stelt dat hiervoor een derde van de behaalde omzet in aanmerking dient te worden genomen, de vrouw heeft deze kosten op basis van de (wel) overgelegde stukken becijferd op € 6.628,-- (16% van de omzet). Het hof gaat uit van het door de vrouw berekende bedrag, nu de man heeft nagelaten volledig inzicht in de (bedrijfs)kosten te geven, terwijl de gegevens daarover zich in zijn domein bevinden (vgl. HR 8 juli 2022 ECLI:NL:HR:2022:1058). Dit betekent dat het hof rekening houdt met een winst uit onderneming van (41.311 – 6.628 =) € 34.683,-- per jaar. Het hof houdt verder rekening met de zelfstandigenaftrek, MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting en arbeidskorting (fiscale tarieven 2021-2). Hieruit volgt een netto besteedbaar gezinsinkomen voor echtscheiding van € 2.481,-- per maand, op basis waarvan de behoefte van de kinderen in 2021 kan worden vastgesteld op € 495,-- per maand. Rekening houdend met de verhoging analoog aan de wettelijke indexering bedraagt de behoefte van de kinderen in 2023 € 521,56, ofwel € 260,78 per kind per maand.
6.4.
Bij het bepalen van het eigen aandeel van de man in de kosten van de kinderen dient de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen en de verhouding waarin een ieder tot de kinderen staat in de beoordeling te worden betrokken.
Draagkracht man
6.4.1.
De man heeft zijn onderneming per 1 april 2023 opgeheven en is met ingang van 20 maart 2023 in loondienst getreden. De
vrouwstelt dat hierdoor sprake is van verwijtbaar inkomensverlies – er was geen reden om met de onderneming te stoppen en de man heeft in loondienst een veel lager uurloon dan hij als ondernemer had – dat voor herstel vatbaar is (de man kan zijn onderneming gemakkelijk opnieuw beginnen), zodat daarmee geen rekening moet worden gehouden. Volgens haar blijkt uit on line advertenties dat de man ook nog steeds actief is met zijn onderneming, ook in de weekenden.
6.4.2.
De
manvoert hiertegen het volgende aan. In 2020 is hij een eigen onderneming begonnen met het idee daaruit een goed inkomen te kunnen genereren, maar gaandeweg is hem duidelijk geworden dat ondernemerschap meer inhoudt dan hij zich had voorgesteld en ook niet goed te combineren is met de door hem gewenste zorgverdeling bij helfte. Daarbij was de bank terughoudend over een financiering voor een eventuele overname van de woning door hem vanwege zijn hoedanigheid van ondernemer. Dit alles heeft hem ertoe gebracht met zijn onderneming te stoppen en weer in loondienst te gaan werken. Dit betekent voor hem een vast inkomen en meer tijd voor de kinderen. Van een inkomensachteruitgang is bovendien geen sprake.
Anders dan de vrouw stelt, is hij niet meer actief met zijn onderneming. Zijn werkgever staat dat ook niet toe. De online advertenties zijn herplaatst omdat hij niet wist dat hij ter beëindiging daarvan actie had moeten ondernemen, maar inmiddels heeft hij dat wel gedaan.
6.4.3.
Het
hofis van oordeel dat geen sprake is van verwijtbaar inkomensverlies. In het licht van zijn uitgesproken wens tot een co-ouderschapsregeling te komen en zijn voornemen de woning over te nemen, acht het hof de beslissing van de man de onderneming te stoppen en weer in loondienst te gaan, begrijpelijk en te rechtvaardigen. Daarbij is voorshands niet gebleken dat dit voor hem een inkomensachteruitgang teweeg heeft gebracht. Het uurloon van de man als ondernemer is weliswaar hoger, maar daar staat tegenover dat er kosten moeten worden gemaakt om omzet te kunnen genereren maar ook inkomensvoorzieningen voor arbeidsongeschiktheid en pensioen moeten worden getroffen (dan wel dat de man in voorkomende gevallen geen inkomen heeft). Dat de man nog actief is met zijn onderneming, is het hof niet gebleken. De man heeft het bestaan van de online advertenties afdoende verklaard en de vrouw heeft haar stelling overigens niet onderbouwd.
Het hof zal bij de vaststelling van de draagkracht van de man daarom (alleen) uitgaan van het inkomen van de man in loondienst.
6.4.4.
De man werkt parttime (90%). Zijn inkomen bedraagt blijkens de salarisspecificaties van mei tot en met augustus 2023 € 3.300,-- bruto per maand, te verminderen met premie WIA werknemersverzekering en pensioenpremie, en te vermeerderen met vakantiegeld.
Het hof houdt rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting (tarieven 2023-2). Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen van de man van € 2.668,- per maand. De draagkracht van de man bedraagt op basis van dit netto besteedbaar inkomen € 485,-- per maand.
Draagkracht vrouw
6.5.1.
De vrouw heeft een bijstandsuitkering. De man stelt dat zij in staat moet worden geacht inkomsten te genereren waarmee zij kan bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De vrouw voert hiertegen aan dat zij de zorg heeft voor de kinderen, veel tijd kwijt is met het brengen en halen van de kinderen naar en van school en er wachttijden zijn voor buitenschoolse opvang. Zij solliciteert (inmiddels) wel, maar de afstand tot de arbeidsmarkt is groot, omdat zij sinds 2015 niet meer heeft gewerkt. Bij de gemeente is zij op gesprek geweest over haar curriculum vitae.
6.5.2.
Het hof is van oordeel dat de vrouw in staat moet worden geacht zelf inkomen te genereren en dit in redelijkheid ook van haar kan worden gevergd. Het hof gaat daarbij uit van een percentage, gelijk aan dat van de man, van 90% van het minimuminkomen. De vrouw is 38 jaar oud, heeft geen fysieke beperkingen (althans daarvan is niet gebleken) en is opgeleid tot directiesecretaresse. Gezien de bestaande (buitenschoolse) kinderopvangmogelijkheden en het feit dat de man ook een aandeel in de zorg voor de kinderen heeft, behoeven haar zorgtaken niet aan een betaalde baan in de weg te staan. Het had op de weg van de vrouw gelegen zich eerder en intensiever op een passende baan te oriënteren en voorwaarden daartoe te creëren. Voor zover zij dit heeft nagelaten (het echtscheidingsverzoek dateert van 22 november 2021, maar ten tijde van de mondelinge behandeling (op 13 september 2023) waren de kinderen nog niet ingeschreven voor buitenschoolse opvang noch was gebleken dat de vrouw enige sollicitaties had verricht), dient dit voor haar rekening te blijven. Het hof zal daarom uitgaan van een inkomen van (90% van 1.995, de hoogte van het minimumloon in 2023) € 1.795,50.
6.5.3.
De vrouw vormt met de kinderen van partijen een gezin. Bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen ten behoeve van de bepaling van de draagkracht houdt het hof rekening met de volgende heffingskortingen: algemene heffingskorting, arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget (tarieven 2023-2). Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 2.526,-- per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt op basis van dit netto besteedbaar inkomen € 415,-- per maand.
Draagkrachtvergelijking
6.6.
Partijen hebben voldoende draagkracht om volledig in de behoefte van de kinderen (van € 521,56) te voorzien. Het hof zal daarom een draagkrachtvergelijking maken.
De verdeling van de kosten van de kinderen over de man en de vrouw wordt berekend door ieders draagkracht ten behoeve van de kinderen te delen door de totale draagkracht, vermenigvuldigd met de behoefte. Dit leidt tot de volgende formule:
draagkracht / totale draagkracht x behoefte = aandeel
aandeel man: 485 / (485 + 415 =) 900 x 521,56 = € 281,06
aandeel vrouw: 415 / 900 x 521,56 = € 240,50.
Zorgkorting
6.7.1.
De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de /zorg.
De rechtbank heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen bij de man zijn: eenmaal per veertien dagen van donderdag na school tot zondag 18:30 uur en in de week dat zij in het weekend niet bij de man verblijven op woensdag na school tot 18.30 uur. Dit komt neer op een zorgregeling van gemiddeld twee dagen per week, zodat het hof een percentage van 25% in aanmerking zal nemen.
6.7.2.
Het bedrag van de zorgkorting wordt volledig in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding, omdat partijen samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van de kinderen te voorzien.
6.7.3.
De behoefte van de kinderen in 2023 bedraagt € 521,56 per maand, de zorgkorting is dan € 130,39. Het aandeel van de man in de kosten van kinderen wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man met ingang van 16 november 2023 als bijdrage voor de kinderen aan de vrouw moet betalen: (281,06 – 130,39 =) € 150,67 ofwel € 75,34 per kind per maand.
Het hof zal aldus bepalen.
Partneralimentatie
6.8.
Met betrekking tot het verzoek van de vrouw om een bijdrage van de man in haar levensonderhoud overweegt het hof als volgt.
Hoogte van de behoefte vrouw
6.8.1.
Partijen hebben zich niet uitgelaten over de hoogte van de behoefte van de vrouw. Het hof zal die behoefte vaststellen op 60% van het gezamenlijk gezinsinkomen aan het einde van het huwelijk, hiervóór (in rov. 6.3.2.) vastgesteld op € 2.481,-- netto per maand, te verminderen met de kosten van de kinderen van € 521,56 per maand. Aldus berekend heeft de vrouw een behoefte van (60% van (2.481 – 521,56 =) € 1.175,66 netto per maand.
Behoeftigheid
6.8.2.
Een onderhoudsplicht bestaat alleen voor zover de onderhoudsgerechtigde niet in het eigen levensonderhoud kan voorzien. Eigen inkomsten van de onderhoudsgerechtigde verminderen de behoefte aan een bijdrage, oftewel de behoeftigheid. Onder inkomsten worden zowel de daadwerkelijke inkomsten als de in redelijkheid te verwerven inkomsten (verdiencapaciteit) verstaan. Zoals hiervóór (in rov. 6.5.2.) overwogen is het hof van oordeel dat de vrouw in staat moet worden geacht om een inkomen ter hoogte van 90% van het minimumloon (€ 1.795,50) te verdienen en dit in redelijkheid ook van haar kan worden gevergd. Gelet daarop is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat de vrouw behoefte heeft aan een door de man te betalen partneralimentatie, zoals door haar verzocht, ook niet indien in beschouwing wordt genomen dat van haar inkomsten € 240,50 als haar aandeel in de kosten van de kinderen (rov. 6.6.) niet tot haar beschikking staat. Het verzoek van de vrouw om een bijdrage van de man in haar levensonderhoud zal het hof daarom afwijzen.
De woning
De afspraken
6.9.1.
Met grief 2 komt de vrouw op tegen rov. 4.26. van de bestreden beschikking, waarin de rechtbank, voor zover van belang, als volgt heeft overwogen:
‘Op de mondelinge behandeling heeft de rechtbank uitvoerig met partijen stilgestaan bij hun standpunten en visies. Uiteindelijk hebben partijen de volgende afspraken gemaakt:
- vanaf de datum van de beschikking krijgt de man drie maanden de tijd om te onderzoeken of hij financieel in staat is de echtelijke woning in eigendom over te nemen. Binnen deze termijn zal de man bij de vrouw aangeven of hij hiertoe in staat is; (…)
- indien de man financieel niet in staat is de woning over te nemen, zal de woning worden verkocht. Partijen zullen hieraan de benodigde medewerking verlenen; (…)
- bij verkoop van de woning zal de overwaarde bij helfte worden verdeeld, met dien verstande dat hierop eerst in mindering strekt de hypothecaire geldlening, de actuele achterstand in hypotheekbetalingen en de met de verkoop gepaard gaande kosten; (…)
Gelet op de overeenstemming tussen partijen beschouwt de rechtbank de verzoeken van partijen op het punt van de echtelijke woning als ingetrokken, zodat de rechtbank daarop niet meer zal beslissen. Dit laat onverlet dat de gemaakte afspraken als zodanig wel tussen partijen gelden en zij hieraan uitvoering dienen te geven.’
6.9.2.
De
vrouwstelt dat de afspraken zoals neergelegd in rov. 4.26. moeten worden vernietigd omdat deze afspraken onder druk (of dwang) van de rechtbank zijn gemaakt, met voorbijgaan aan haar verweer dat zij tijd nodig heeft om een andere woning te vinden. Zij verzoekt daarom te bepalen zoals hiervóór in rov. 5.2. is weergegeven.
De
manweerspreekt dat er druk is uitgeoefend. Hij wenst de woning nog steeds ‘over te nemen’.
6.9.3.
Het
hofoverweegt als volgt.
Het beroep van de vrouw op vernietiging van de overeenstemming is niet gebaseerd op enige wettelijke grondslag en deze is het hof ook niet gebleken (druk of dwang valt niet onder een van de in art. 3:44 BW genoemde wilsgebreken). Daarbij behelst haar bezwaar tegen de afspraken blijkens haar toelichting op haar grief enkel de termijn die haar (niet) wordt gegund om een andere woning te vinden. Nu zij inmiddels een andere woning heeft betrokken, heeft zij in zoverre geen belang meer bij haar grief. Waarom zij haar beroep op vernietiging van de afspraken desalniettemin handhaaft, heeft de vrouw niet uitgelegd. Het hof zal dit beroep daarom afwijzen. Genoemde afspraken behouden daarmee hun geldigheid en partijen dienen daaraan uitvoering te geven.
De afspraken houden, samengevat, in dat de man drie maanden de gelegenheid krijgt te onderzoeken of hij financieel in staat is de woning aan zich te laten toedelen en in het geval dat niet zo blijkt te zijn, de woning wordt verkocht aan een derde. Partijen zijn het niet eens (geworden) over de waarde waartegen de man de woning aan zich kan laten toedelen.
De waarde van de woning
6.10.1.
Partijen hebben, ter uitvoering van de gemaakte afspraken, in een viergesprek op 2 februari 2023 afgesproken de opdracht tot taxatie aan [makelaardij] te verlenen. [makelaardij] heeft de woning vervolgens getaxeerd op een waarde van € 280.000,-- per 9 februari 2023. De vrouw stemt niet in met die waarde. Daartoe voert zij, samengevat, aan dat de man en [makelaardij] tijdens de taxatie ‘buiten veel overleg met elkaar hebben gevoerd’, de man [makelaardij] alle mankementen van de woning heeft laten zien, het taxatierapport alleen de man als opdrachtgever vermeldt, de man haar niet over de ontvangst en inhoud van het taxatierapport heeft geïnformeerd en niet heeft ingestemd met een nieuw viergesprek. Zij vindt dat daarom moet worden uitgegaan van de vervolgens in haar opdracht uitgevoerde nieuwe taxatie, waarbij de woning is getaxeerd op een waarde van € 331.000,--. Subsidiair moet worden uitgegaan van een door een nieuwe taxatie vast te stellen waarde.
De man heeft de stellingen van de vrouw weersproken.
6.10.2.
Het
hofis van oordeel dat de man de woning aan zich kan laten toedelen tegen de door [makelaardij] getaxeerde waarde van € 280.000,--. Inhoudelijke argumenten tegen het taxatierapport van [makelaardij] of de vastgestelde waarde voert de vrouw niet aan. De bezwaren die zij wel noemt, acht het hof van onvoldoende gewicht om de op gezamenlijke beslissing van partijen door [makelaardij] verrichte taxatie, terzijde te stellen. De man heeft bij de mondelinge behandeling uitgelegd dat [makelaardij] hem er tijdens de taxatie op had gewezen dat het taxatierapport alleen hem als opdrachtgever dient te vermelden omdat anders voor de financiering een nieuwe taxatie nodig zou zijn. Die uitleg is niet c.q. onvoldoende weersproken en de vrouw heeft bovendien niet duidelijk gemaakt. tot welk nadeel de vermelding van alleen de man als opdrachtgever voor haar leidt. De vrouw was zelf bij de taxatie aanwezig. Waar de man [makelaardij] zou hebben gewezen op de mankementen van de woning, is zij in de gelegenheid geweest te wijzen op de pluspunten van de woning. Het is aan [makelaardij], als deskundige, een en ander op waarde te beoordelen. Gesteld noch gebleken is dat hij dit op onjuiste wijze heeft gedaan. Dat de man haar niet over de ontvangst en inhoud van het taxatierapport heeft geïnformeerd en niet heeft ingestemd met een nieuw viergesprek, ten slotte, doet geen afbreuk aan de getaxeerde waarde. Dit betekent dat de man overeenkomstig de afspraak van partijen drie maanden na de beschikking van, thans, het hof, de tijd heeft te onderzoeken of hij de woning voor € 280.000,-- aan zich kan laten toedelen.
6.11.
In aanvulling op genoemde afspraken van partijen, zal het hof op de (incidentele) verzoeken van partijen het volgende bepalen.
voor het geval de man (binnen de termijn van drie maanden) financieel in staat blijkt te zijn voornoemde woning aan zich te laten toedelen onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening:
- bepaalt dat de levering van voornoemde woning aan de man dient plaats te vinden binnen twee maanden nadat hij de vrouw (binnen de termijn van drie maanden na de datum van deze beschikking) heeft bericht dat hij de woning kan overnemen, onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening;
- bepaalt dat de kosten van het notariële transport voor rekening van de man komen;
voor het geval de man (binnen de termijn van drie maanden) financieel niet in staat blijkt te zijn voornoemde woning aan zich te laten toedelen onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening:
- bepaalt dat verkoop van voornoemde woning geschiedt binnen vier weken nadat de termijn voor notariële overdracht van de woning aan de man is verstreken door middel van een opdracht aan [makelaardij]; ieder van partijen is gehouden [makelaardij] daartoe opdracht te geven;
- bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, [makelaardij] een door hem vast te stellen bindende marktconforme vraagprijs bepaalt;
- bepaalt dat partijen in overleg met [makelaardij] de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de taxateur/makelaar die naar beste weten en kunnen bindend bepalen;
- bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van voornoemde woning aan derden;
- bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van voornoemde woning;
- bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld, dan wel dat ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen;
- bepaalt dat iedere partij bij overdracht aan een derde gehouden is de helft van de kosten van [makelaardij], de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
Machtiging te gelde maken ex art. 3:174 lid 1 BW
6.12.
Gezien het voorgaande komt het hof niet toe aan het meer subsidiaire verzoek van de vrouw haar te machtigen tot het te gelde maken van de woning overeenkomstig art. 3:174 lid 1 BW. Voor een machtiging te gelde maken is bovendien thans geen enkele aanleiding Het hof zal dit verzoek afwijzen.
Indeplaatsstelling ex art. 3:300 lid 2 BW
6.13.
De
vrouwheeft verzocht te bepalen dat, indien de man niet binnen één week na betekening van de beschikking van het hof de vereiste medewerking aan de verkoop van de woning verleent, deze beschikking overeenkomstig art. 3:300 lid 2 BW in de plaats zal treden van de akte tot levering van de woning. Toegepast op de situatie in geval de woning aan een derde zal worden verkocht, ziet het hof geen aanwijzingen dat de man niet zal meewerken aan de verkoop en levering van de woning. Het hof zal daarom geen toepassing geven aan art. 3:300 lid 2 BW.
De bankrekening in Turkije
6.14.
De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw te bepalen dat het saldo op de bankrekening in Turkije bij helfte tussen partijen wordt verdeeld, afgewezen. Bij de mondelinge behandeling zijn partijen het er over eens geworden dat het saldo op die rekening 79.525,66 Turkse Lira bedraagt en dat de vrouw in Turkije een bankrekening opent, waarnaar de man de helft van dat bedrag (in Turkse Lira) zal overmaken. Het is aan partijen daaraan uitvoering te geven. Het hof zal het dienaangaande verzoek van de vrouw daarom afwijzen.
De zorgtoeslag en het kindgebonden budget
6.15.1.
De rechtbank heeft ook het verzoek van de vrouw de man te veroordelen € 1.823,-- aan haar te betalen, afgewezen. In hoger beroep doet de vrouw haar verzoek opnieuw, stellende dat vanaf 22 november 2021 tot en met maart 2022 de zorgtoeslag (€ 871,--) en het kindgebonden budget (€ 952,--) naar de man zijn overgemaakt, terwijl hij daar geen recht op had. De bedragen komen haar toe omdat zij in die periode alleen voor de kinderen heeft gezorgd.
6.15.2.
De
manbetwist dat hij zorgtoeslag of kindgebonden budget aan de vrouw is verschuldigd en stelt dat hij ter zake van het kindgebonden budget juist een vordering heeft op de vrouw.
6.15.3.
Het
hofoverweegt als volgt. De bedragen in kwestie zijn, zo heeft de man desgevraagd en onweersproken verklaard, ontvangen op de gemeenschappelijke rekening die nog niet is verdeeld. De vrouw heeft niet duidelijk gemaakt wat, mede bezien in het licht van die stelling van de man, de grondslag is van haar verzoek en dit is het hof ook overigens niet duidelijk geworden. Het hof zal haar verzoek daarom afwijzen.

7.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
7.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk vernietigen en beslissen als hierna onder 8 weergegeven.
7.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
Het hof heeft berekeningen van de behoefte en draagkracht van partijen gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 29 juni 2022, voor zover het de kinderalimentatie en de woning betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats], en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats], met ingang van 9 november 2023 € 75,34 per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt de waarde waartegen de man de woning staande en gelegen aan [adres] , [postcode] te [woonplaats] aan zich kan laten toedelen op € 280.000,--;
voor het geval de man (binnen de termijn van drie maanden) financieel in staat blijkt te zijn voornoemde woning aan zich te laten toedelen onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening:
- bepaalt dat de levering van voornoemde woning aan de man dient plaats te vinden binnen twee maanden nadat hij de vrouw (binnen de termijn van drie maanden na de datum van deze beschikking) heeft bericht dat hij de woning kan overnemen;
- bepaalt dat de kosten van het notariële transport voor rekening van de man komen;
voor het geval de man (binnen de termijn van drie maanden) financieel niet in staat blijkt te zijn voornoemde woning aan zich te laten toedelen onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening:
- bepaalt dat verkoop van voornoemde woning geschiedt binnen vier weken nadat de termijn voor notariële overdracht van de woning aan de man is verstreken door middel van een opdracht aan [makelaardij]; ieder van partijen is gehouden [makelaardij] daartoe opdracht te geven;
- bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, [makelaardij] een door hem vast te stellen bindende marktconforme vraagprijs bepaalt;
- bepaalt dat partijen in overleg met [makelaardij] de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de taxateur/makelaar die naar beste weten en kunnen bindend bepalen;
- bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van voornoemde woning aan derden;
- bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van voornoemde woning;
- bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld, dan wel dat ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen;
- bepaalt dat iedere partij bij overdracht aan een derde gehouden is de helft van de kosten van [makelaardij], de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Van Laarhoven, P.P.M. van Reijsen, en H.J. Witkamp en is op 9 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.