In deze zaak gaat het om een hoger beroep waarin de vraag centraal staat of [erflaatster] gehouden is om aan [geïntimeerde] een bedrag van € 17.500,- te betalen. [geïntimeerde] stelt dat hij dit bedrag als geldlening aan [erflaatster] heeft verstrekt en maakt aanspraak op terugbetaling, inclusief rente en incassokosten. [erflaatster] betwist deze claim en stelt dat er slechts een bedrag van € 1.700,- is verstrekt voor een gezamenlijke vakantie, dat niet terugbetaald hoeft te worden. De procedure is gestart door [geïntimeerde] in eerste aanleg, waar de kantonrechter [appellante], als bewindvoerder van [erflaatster], heeft veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. In hoger beroep heeft [appellante] zes grieven aangevoerd, waaronder de nietigheid van de dagvaarding en de vraag of de geldleningsovereenkomst daadwerkelijk tot stand is gekomen. Het hof heeft geoordeeld dat de dagvaarding niet nietig is en dat [geïntimeerde] in zijn vordering ontvankelijk is. Het hof laat [geïntimeerde] toe om bewijs te leveren van de geldleningsovereenkomst en de hoogte van het uitstaande bedrag. De zaak is aangehouden voor het horen van getuigen en het indienen van bewijsstukken.