2.2[appellante] heeft geen grieven gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten. Ook het hof gaat uit van deze feiten, die niet zijn betwist. Voorts staan nog enkele andere feiten als onbetwist tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten.
( a) [geïntimeerde] drijft een restaurant waaraan twee Michelin-sterren zijn toegekend. Vanaf 2012 had zij een overeenkomst met [appellante] op grond waarvan zij haar linnengoed (tafellakens en servetten) liet wassen door [appellante] . Op grond van een offerte d.d. 24 februari 2017 hebben partijen een nieuwe overeenkomst gesloten die inhield dat [appellante] linnengoed niet alleen zou wassen, maar dat [geïntimeerde] het door haar benodigde linnengoed ook van [appellante] zou gaan huren. [appellante] heeft in verband hiermee een pakket linnengoed aangeschaft.
( b) In de offerte, die door beide partijen is ondertekend, is onder meer het volgende opgenomen (inleidende dagvaarding, productie 3):
“
Bij dezen bevestig ik de gemaakte afspraken m.b.t. het verzorgen van jullie linnenpakket, wasprijzen blijven zoals reeds eerder afgesproken. Bovenop deze wasprijzen zijn per ingezet artikel onderstaande opslag t.b.v. huur eb vervanging van een nieuw in te zetten pakket linnen.
(…)
Leveringsvoorwaarden:
(…)
Voorwaarden zoals op achterzijde vermeld
(…)”
( c) Het vuile linnengoed werd eens per week door [appellante] bij [geïntimeerde] opgehaald, waarbij tegelijkertijd gewassen linnengoed door [appellante] bij [geïntimeerde] werd afgeleverd. Omdat het vuile linnengoed aldus niet dagelijks werd afgehaald om terstond te worden gewassen, kon het zich voordoen dat hierin schimmel ontstond. Bij de standaard wasprocedure die [appellante] voor het linnengoed gebruikte, konden er ten gevolge van de schimmel grijze vlekken in het linnengoed achterblijven. Deze grijze vlekken worden ‘spik’ genoemd. Indien gewassen linnengoed met spik bij [geïntimeerde] werd afgeleverd, dan werd dit door [geïntimeerde] niet gebruikt. Het werd dan direct in de waszak gedaan om opnieuw te worden gewassen. Dit tweede keer wassen van linnengoed met spik wordt door partijen ook wel ‘overwas’ genoemd.
( d) In een e-mail van 17 augustus 2020 (inleidende dagvaarding, productie 4) heeft [geïntimeerde] aan [appellante] geschreven:
“
Eerst en vooral even aandacht over het linnen
We hadden veel lakens met Spik/ schimmel er in (zie retour)
Ik vraag me af hoe dit kan en waarom we deze lakens überhaupt nog krijgen.”
( e) Hierop antwoordt [appellante] in een e-mail van 18 augustus 2020 (inleidende dagvaarding, productie 4):
“
Dank voor Uw bestelling, helaas is Spik bij deze temperaturen een probleem. Omdat tafellakens machinaal gevouwen worden kunnen die er inderdaad doorheen schieten, excuus hiervoor.”
( f) In een e-mail van 24 augustus 2020 schrijft [geïntimeerde] aan [appellante] onder meer het volgende (inleidende dagvaarding, productie 5):
“
De afgelopen maanden zijn wij niet meer tevreden over uw service. Wij hebben meerdere e-mails gestuurd, en kregen hierop geen discrete reactie.
(…)
-
Linnen die geleverd worden, waar spik in zit. U heeft, nadat wij hier contact voor opgenomen hebben, aangegeven dat dit een gekend probleem is. Communiceer dit, zodat wij tot een oplossing kunnen komen.(…)”
( g) In haar e-mail van 25 augustus 2020 reageert [appellante] (inleidende dagvaarding, productie 5) onder meer als volgt:
“(…)
● In een wasserij is een overwas van 5% eigenlijk normaal, als U meer besteld dan grijpt U daar in ieder geval niet mis en linnen dat niet aan jullie verwachting voldoet kan terug gegeven worden met daarop de opmerking "t.a.v. [persoon A] " zodat dit de volgende keer niet meer bij jullie komt(…)”
( h) In een e-mail van 27 augustus 2020 schrijft [geïntimeerde] aan [appellante] (inleidende dagvaarding, productie 5):
“
Gisteren is linnen geleverd en alles is goed maar bij het opdekken voor het diner (11 tafels) hebben we maar liefst 25 lakens (5 middelmaat en 20 kleine lakens) in de overwas moeten doen. Dat is natuurlijk wel erg veel. De lakens met spik van vorige week heb ik deze week gewoon terug gekregen. Dat kan niet de bedoeling zijn denk ik. Maar ik denk dat ik dus nog meer lakens in de overwas moet doen waardoor we voor maandag te weinig hebben om op te dekken.”
( i) Op 18 september 2020 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [persoon B] (statutair bestuurder van [geïntimeerde] , hierna: [persoon B] ) en [persoon C] (statutair bestuurder van [appellante] , hierna: [persoon C] ). Naar aanleiding van die bespreking heeft [appellante] per e-mail van 21 september 2020 het volgende bericht aan [geïntimeerde] (inleidende dagvaarding, productie 6):
“
[persoon C] is afgelopen vrijdag bij U geweest waarbij gevraagd is om een voorstel tot beëindiging van de lopende overeenkomst, hiertoe hebben wij een formele opzegging uwerzijds nodig.
Hoewel het absoluut niet onze voorkeur heeft om een samenwerking van ruim 8 jaar te beëindigen en U daadwerkelijk wenst de overeenkomst op te zeggen dan ontvangen hiervan graag een bevestiging per mail van U.”
( j) Hierop antwoordt [geïntimeerde] in haar e-mail van 21 september 2020:
“
Hierbij willen wij per e-mail de samenwerking tussen restaurant [geïntimeerde] en [X. B.V.] beëindigen. Per 1 oktober 2020 eindigt onze samenwerking. Wij vinden het spijtig dat het zo verlopen is, maar ons besluit staat vast.”
( k) Op 21 september antwoordt [appellante] per e-mail dat ze binnen korte tijd "
conform de overeengekomen voorwaarden, een afrekening" zal sturen en dat ze haar linnengoed zal ophalen op 30 september 2020.
( l) [appellante] stuurt op 21 september 2020 een factuur per e-mail. In deze factuur van 21 september 2020 wordt een bedrag van € 20.391,54 inclusief BTW (€ 16.852,51 exclusief BTW) in rekening gebracht met de volgende omschrijving:
"
Ontvangen vergoeding conform voorwaarden/Uw voortijdige opzegging".
( m) In de door [appellante] gehanteerde algemene voorwaarden is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
"
Artikel 8 - Duur van de overeenkomst
1. Tenzij partijen anders zijn overeengekomen worden overeenkomsten met een jaaromzet voor [X. B.V.] van minder dan EUR 20.000,- (exclusief BTW) geacht te zijn aangegaan voor een periode van minimaal drie jaar.
2. Tenzij partijen anders zijn overeengekomen worden overeenkomsten met een jaaromzet voor [X. B.V.] gelijk aan of hoger dan EUR 20.000,- (exclusief BTW) geacht te zijn aangegaan voor een periode van minimaal vijf jaar.
Artikel 9 - Opzegging, ontbinding en beëindiging van de overeenkomst
1. Voor beëindiging van een overeenkomst is schriftelijke opzegging noodzakelijk. De opzegging dient te geschieden tegen het einde van de overeengekomen contractsduur met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden voor overeenkomsten met een duur van drie jaar en zes maanden voor overeenkomsten met een duur van vijfjaar.
2. Indien schriftelijke opzegging als bedoeld in het vorige lid ontbreekt, wordt aan het einde van de overeengekomen contractsduur de overeenkomst geacht stilzwijgend et zijn verlengd voor eenzelfde termijn.(…)
Artikel 11 - Verplichtingen bij het einde van de overeenkomst
1.(…)
2. Voor zover een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst het gevolg is van omstandigheden die te wijten zijn aan de wederpartij dan wel krachtens wet, rechtshandeling of de in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komen, is de wederpartij aansprakelijk voor alle schade die [X. B.V.] dientengevolge lijdt. Voor zover deze schade bestaat uit gederfde winst wordt de schade begroot op 50% van de gemiddelde jaarsom die de wederpartij gedurende resterende contractsperiode verschuldigd zou zijn bij volledige uitvoering van de overeenkomst.(…)"
2.3.1.In de onderhavige procedure vordert [appellante] om [geïntimeerde] , voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] te voldoen:
1. een bedrag van € 20.391,54 aan hoofdsom te vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2020, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
2. een bedrag van € 1.194,37 aan hoofdsom te vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente vanaf 5 januari 2021, althans de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3. een bedrag van € 978,92 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2020, althans de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
4. de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis - en voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
5. de nakosten ter hoogte van € 131,- dan wel, indien betekening van het in deze te wijzen vonnis plaatsvindt op € 192,-.
2.3.2.Aan deze vorderingen heeft [appellante] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Op 24 februari 2017 zijn partijen een overeenkomst aangegaan op grond waarvan [appellante] linnengoed aan [geïntimeerde] zou verhuren en dat linnengoed zou wassen. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [appellante] van toepassing verklaard. Op grond van artikel 8 lid 1 van de algemene voorwaarden was de overeenkomst aangegaan voor de duur van drie jaar. Op grond van artikel 9 lid 2 van de algemene voorwaarden is de overeenkomst na afloop van de eerste termijn verlengd met een periode van drie jaar, en wel tot 1 maart 2023. [geïntimeerde] heeft de overeenkomst op 21 september 2020 tegen 1 oktober 2020 opgezegd. Op grond van artikel 11 lid 2 van de algemene voorwaarden is [appellante] voor deze tussentijdse beëindiging een schadevergoeding verschuldigd die is vastgesteld op 50% van de gemiddelde jaarsom gedurende de resterende duur van de contractstermijn. De aldus berekende schadevergoeding bedraagt € 20.391,54. Daarnaast heeft [geïntimeerde] de factuur met nummer 202001056 voor een bedrag van € 1.194,37 onbetaald gelaten. Ten aanzien van beide verbintenissen geldt dat [geïntimeerde] in verzuim is.
2.3.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
2.3.4.In het vonnis van 10 november 2021 heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] tot betaling van de factuur van € 1.194,37 toegewezen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 5 januari 2021 tot de dag van volledige betaling, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten, die ten aanzien van het toegewezen onderdeel van de vordering door de kantonrechter zijn begroot op € 179,16. De overige vorderingen zijn afgewezen. [appellante] is in de proceskosten veroordeeld.