ECLI:NL:GHSHE:2023:3628

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
200.312.964_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van het perspectiefbesluit in het kader van de kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot toetsing van een perspectiefbesluit op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek. Het hof komt terug op een eerdere beslissing waarbij de GI ontvankelijk was verklaard in haar verzoek. Na heroverweging, mede naar aanleiding van een uitspraak van de Hoge Raad, concludeert het hof dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang voor de beoordeling van een perspectiefbesluit. Hierdoor verklaart het hof de GI alsnog niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toetsing van het perspectiefbesluit, wat betekent dat de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 april 2021 wordt vernietigd.

De zaak is van belang voor de betrokken minderjarigen en hun moeder, die hoopte op een terugplaatsing van de kinderen. De raad voor de kinderbescherming heeft in zijn rapportage geadviseerd om het hoger beroep van de moeder af te wijzen en het perspectiefbesluit van de GI te steunen. Het hof heeft de belangen van de kinderen en de moeder zorgvuldig afgewogen, maar concludeert dat de juridische basis voor de GI's verzoek ontbreekt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van stabiliteit en duidelijkheid voor de minderjarigen in hun ontwikkeling en toekomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 november 2023
Zaaknummer: 200.312.964/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/379300 / JE RK 22-201
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.A.M. Brugman,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1](hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
en
-
[minderjarige 2](hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de pleegouders van minderjarige 1],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 1] .
Als informanten in deze zaak worden aangemerkt:
[de voormalige pleegouders van minderjarige 2],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de voormalige pleegouders van [minderjarige 2] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
9. De beschikking d.d. 16 maart 2023
Bij die (tussen)beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen met betrekking tot hetgeen in die beschikking onder rechtsoverweging 7.18 is overwogen en voor de pro forma datum van 18 juli 2023 rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten en partijen.
Het hof heeft iedere verdere beslissing pro forma aangehouden tot 18 juli 2023.

10.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

10.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Brugman;
-de GI vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1 van de GI] en [vertegenwoordiger 2 van de GI] ;
-de raad vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de pleegouders van [minderjarige 1] en de voormalige pleegouders van [minderjarige 2] .
10.2.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad d.d. 30 mei 2023;
- de brief van de advocaat van de moeder d.d. 13 juli 2023;
- de brief van de GI d.d. 17 juli 2023;
- het emailbericht van de GI d.d. 14 september 2023 over de aanwezigheid op de mondelinge behandeling van de voormalige pleegouders van [minderjarige 2] .
10.3.
De minderjarige [minderjarige 1] is voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 16 januari 2023 in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. Zij heeft daar geen gebruik van gemaakt. Het hof heeft het in haar belang geacht haar niet nog een keer op te roepen voor een kindgesprek gelet op recente ontwikkeling in de jurisprudentie betreffende het perspectiefbesluit.
10.4.
Als gevolg van een beslissing van de verschoningskamer van het hof van 28 augustus 2023 is de samenstelling van de behandelend kamer in de onderhavige zaak gewijzigd. Partijen zijn hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld en daarbij geïnformeerd over de wijziging in de samenstelling van de behandelend kamer vanaf dat moment.

11.De verdere beoordeling

De feiten
11.1.
Voor de feiten verwijst het hof naar de tussenbeschikkingen van 1 december 2022 en 16 maart 2023.
11.2.
In het raadsrapport van 30 mei 2023 heeft de raad het hof - kort gezegd - geadviseerd om het hoger beroep van moeder af te wijzen en in te stemmen met het perspectiefbesluit van
de GI, te weten de beslissing dat de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer bij hun ouders zullen opgroeien.
11.3.
De raad adviseert voor [minderjarige 1] dat het perspectief niet bij moeder ligt, maar bij het
netwerkpleeggezin, waar zij momenteel verblijft. De raad adviseert ook voor [minderjarige 2] dat het perspectief voor hem niet bij moeder ligt. Aangezien de situatie in het pleeggezin te complex is geworden, wordt er momenteel gezocht naar een passende plek voor [minderjarige 2] , waar hij ook behandeling kan krijgen. Van daaruit zal bekeken moeten worden waar hij verder op kan groeien. De raad vindt tot slot dat de huidige contactregeling tussen de kinderen en de moeder aandacht behoeft.
11.4.
De moeder erkent dat de terugplaatsing van de kinderen nu niet mogelijk is. De moeder wil wel graag dat de kinderen uiteindelijk naar huis komen. Ten aanzien van [minderjarige 1] , voor wie de aanvaardbare termijn nog niet lijkt te zijn verstreken, meent de moeder dat zij nog wel wat langer in een situatie kan verkeren waarin er nog geen definitieve beslissing wordt genomen
.De moeder wil ten aanzien van [minderjarige 2] rust voor hem. Het is haar wens dat er over twee jaar opnieuw wordt gekeken of een terugplaatsing bij haar mogelijk is. Vooral het feit dat hij zo ver weg woont, is niet wenselijk. Voor het verdere herstel van de moeder is het essentieel om te werken naar een terugplaatsing bij haar thuis.
Nu vooruitgang bij de moeder zichtbaar is, is een definitief perspectiefbesluit nog altijd te vroeg. De moeder handhaaft daarom haar verzoeken en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen.
11.5.
De GI benadrukt in de brief van 17 juli 2023 dat de reactie van de moeder (op het raadsrapport) onjuistheden bevat. De GI heeft de omgang aangepast ten aanzien van [minderjarige 1] gelet op hetgeen is opgenomen in het raadsadvies en niet omdat er vooruitgang bij de moeder zichtbaar is. Daarbij komt dat de omgang op 11 juli 2023 niet door is gegaan omdat er bij de GI signalen binnenkwamen dat de moeder gedronken had. Volgens de GI is de situatie van de moeder verre van stabiel. De GI concludeert dat de beslissing omtrent het perspectiefbesluit voor beide kinderen noodzakelijk is om de kinderen houvast te geven zodat zij zich op hun toekomst kunnen richten en zich goed kunnen ontwikkelen zonder onzekerheid en onduidelijkheid.
11.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI haar zorgen geuit over [minderjarige 2] . De recente crisisplaatsing heeft veel impact op hem gehad. De onzekerheid over de eventuele terugkeer naar de moeder kan hij er niet bij hebben. Hij heeft een muur om zich heen opgebouwd en wil er niet over praten. De voor hem ingezette therapie bevindt zich nog in een voorstadium. Voor het slagen van zijn traumaverwerking is het eerst nodig dat er met hem wordt gewerkt aan zijn emotieregulatie. Ten aanzien van [minderjarige 1] benoemt de GI dat zij het op veel fronten goed doet, maar dat er desondanks wel zorgen over haar zijn. Vanuit de GI is daarom een ervaringsdeskundige ingezet om haar te helpen. Ook [minderjarige 1] heeft rust en duidelijkheid nodig. De GI hoopt dat de (door de raad geadviseerde) aanpassingen in de omgang met de moeder helpend zijn voor [minderjarige 1] .
11.7.
De raad benoemt dat het voor de kinderen van groot belang is dat de moeder zich kan neerleggen bij het perspectiefbesluit van de GI. Volgens de raad is dit voor de kinderen de enige manier om rust te vinden en niet langer in onzekerheid (over de plek waar zij zullen opgroeien) te verkeren. De raad benoemt ook te zien dat er aan de kant van de moeder geen sprake is van een gebrek aan motivatie maar dat er, als gevolg van haar verslaving, sprake is van verregaande onmacht.
De moeder is bij uitstek diegene die een belangrijke rol kan spelen in het verwerkingsproces van de kinderen. Wanneer de moeder afziet van de (juridische) procedures die zij nu voert, geeft zij een signaal aan de kinderen dat zij zich, in hun belang, neerlegt bij de situatie. Op die manier zullen de kinderen de erkenning voelen voor wat zij in de afgelopen jaren hebben meegemaakt en toekomen aan hun eigen ontwikkeling.
11.8.
Het hof oordeelt als volgt.
Na de tussenbeschikking van 16 maart 2023, en voor de mondelinge behandeling van 19 september 2023, heeft het hof kennisgenomen van de uitspraak van de Hoge Raad van
1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148). De Hoge Raad overweegt (rov. 3.5.1.) het volgende:
‘Uit het wettelijk stelsel zoals hiervoor in 3.2.1-3.4.5 weergegeven, volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. De tekst van art. 1:262b BW en de toelichting daarbij geven onvoldoende grond voor de rechtsopvatting dat een perspectiefbesluit via de geschillenregeling zelfstandig ter beoordeling, goedkeuring of bekrachtiging aan de kinderrechter kan worden voorgelegd.’
11.9.
De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Het hof is op grond van de genoemde uitspraak van de Hoge Raad tot de conclusie gekomen dat het in de overwegingen van de tussenbeschikking van 16 maart 2023 met toepassing van een onjuiste maatstaf heeft beslist. Het hof ziet daarom aanleiding om terug te komen op de overwegingen 7.11. en 7.14. van die tussenbeschikking.
11.10.
Het hof heeft het voorgaande besproken en toegelicht tijdens de mondelinge behandeling van 19 september 2023, waarop vervolgens partijen en belanghebbenden op hebben kunnen reageren.
11.11.
Nu uit het voorgaande volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd, kan het hof niet anders dan de GI alsnog niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek in eerste aanleg om op grond van de geschillenregeling van artikel 1:262b BW te bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet bij de ouders zullen opgroeien. Dit betekent dat het hof niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling.
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen.

12.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 april 2021;
verklaart de GI alsnog niet-ontvankelijk in haar inleidend verzoek aan de rechtbank om op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek in te stemmen met het opvoedbesluit van de GI dat de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer bij de ouders zullen opgroeien;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, A.J.F. Manders en E.M.D.M. van der Linden en is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.