Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende memorie van grieven, een incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring van het bestreden vonnis en een vordering tot het treffen van voorlopige voorzieningen;
- een antwoordconclusie in de incidenten ex art. 223 en 351 Rv;
- de memorie van antwoord;
- de mondelinge behandeling gehouden op 8 april 2022, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd; bij gelegenheid van die mondelinge behandeling zijn nog de volgende stukken in het geding gebracht:
- de bij H16 formulier gevoegde brief van mr. Van den Dungen van 23 maart 2022 met producties 8 tot en met 10 en de producties 1 tot en met 7 bij de inleidende dagvaarding in eerste aanleg;
- de brief van [persoon A] namens mr. Spronken van 30 maart 2022 met als bijlage een akte overlegging nadere producties (producties 16 en 17).
3.De beoordeling
‘Naar aanleiding van het bouwbezoek en bovenstaande constateringen komen wij tot navolgende conclusies:A. De scheuren in de kopgevel en een deel van de achtergevel zijn te relateren aan de aanrijding.B. de binnenmuren vertonen geen schade die te relateren is aan de aanrijding.Uit voorgaande conclusies volgt als reparatieadvies dat de hele kopgevel en een deel van de achtergevel tot en met het deurkozijn vervangen moeten worden. Ook de fundering van dat deel dient vervangen te worden. Tijdens het bouwbezoek waren de heren [persoon B] van a.s.r. en [persoon C] van DEKRA Experts BV het daar mee eens.
in de zaak met nummer 5865163:
- de huurovereenkomst betreffende de woning ontbonden;
- [appellant] veroordeeld tot ontruiming van de woning;
- [appellant] veroordeeld in de proceskosten en nakosten;
en in de zaak met nummer 6139510:
- [appellant] veroordeeld tot ontruiming van het weiland;
- [appellant] veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.
Vervolgens heeft de feitelijke ontruiming plaatsgevonden. [appellant] is bij vonnis van 18 maart 2021 veroordeeld in de ontruimingskosten tot een bedrag van € 12.795,95.
Zo schrijft [persoon D] namens [geïntimeerde] op 29 juli 2016 aan [appellant] :
“Door ons is een architect ingeschakeld.Er is contact bij de Gemeente Haaren voor een aanvraag van een vergunning voor de woning, waarbij een uitbreiding van 20% is voorzien.(…)In het kader van de uitbreiding, is het noodzakelijk dat u uw vijver verwijdert of verplaatst.(…)In de uitbreiding is onder andere meegenomen, dubbele beglazing, badkamer voorzien van toiletruimte, C.V. installatie, warmwater installatie en keuken. Alsmede isolatie en verbetering van de huidige enkel steense muren.De verdieping boven zal bereikbaar worden door een trap en voorzien van een dakkapel.Uw woongerief zal daardoor, persoonlijk meer dan aanzienlijk verruimen.Als de herbouw gerealiseerd is wordt het ook tijd om de huurprijs te herzien, wij denken daarbij aantenminste(onderstreping hof)
€ 1.900,-- per maand voor de woning en het door u in gebruik genomen terrein.”
“(…)Nu de gebreken reeds op 17 april zijn ontstaan en tevens op 17 april aan u bekend waren (…) Stel ik u als verhuurder hierbij formeel in gebreke en geef ik u een termijn van zes weken om alle gebreken aan mijn woonhuis te verhelpen. Mocht herstel na deze zes weken niet voltooid zijn, dan verkeert u in verzuim en zal ik vergoeding van alle schade eisen (…) Conclusie: Het is na zes maanden de hoogste tijd dat verhuurder positieve actie onderneemt om de gebreken aan het door mij gehuurde pand weg te nemen. Verder uitstel is onredelijk en zal leiden tot verdere (gevolg)schade waarvoor verhuurder aansprakelijk is.
(…)“Sedert 17 april 2016 zijn wij doende met het noodzakelijke herstel en renovatie van de woning. (…) Zodra wij de bouwvergunning ontvangen kunnen wij starten met het door ons voorziene herstel en renovatie van de woning.”(…)
Verder zijn door [geïntimeerde] noch in eerste aanleg noch in hoger beroep tekortkomingen aangevoerd die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. [geïntimeerde] heeft nog aangevoerd dat [appellant] de woning heeft laten vervallen. Hij heeft die stelling in het licht van de gemotiveerde betwisting door [appellant] en diens mededeling dat hij juist veel in de woning heeft geïnvesteerd, onvoldoende onderbouwd.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor feitelijk is vastgesteld over hetgeen partijen voor ogen heeft gestaan en het feitelijk gebruik, daaronder begrepen de inrichting van opstallen op het weiland ten dienste van de bedrijfsuitoefening van productie en verkoop van kachelhout, acht het hof de gevolgen voor [appellant] bij splitsing van de huurovereenkomst in die zin dat op het weiland niet de bepalingen van het huurregime voor woonruimte gelden zodanig groot, dat zij een dergelijk beroep van [geïntimeerde] op splitsing afwijst.