ECLI:NL:GHSHE:2023:3573

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
200.312.420_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over samenwerkingsovereenkomst en concurrentiebeding tussen [appellant] en [X. Partners B.V.]

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] en [X B.V.] tegen [X. Partners B.V.] naar aanleiding van een samenwerkingsovereenkomst die in 2014 is gesloten. De kern van het geschil betreft de vraag of de samenwerkingsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd en of [appellant] royaltyplichtig is voor werkzaamheden die hij heeft verricht voor ASR en Leaseplan. Het hof oordeelt dat zowel [appellant] als [X B.V.] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst. Het hof stelt vast dat de samenwerkingsovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd door [appellant], maar is geëindigd na het verstrijken van de overeengekomen looptijd. Tevens oordeelt het hof dat [appellant] royaltyplichtig is voor de werkzaamheden die hij voor ASR en Leaseplan heeft verricht. Het concurrentiebeding dat van toepassing is na beëindiging van de overeenkomst wordt ook besproken, waarbij het hof concludeert dat [appellant] geen boetes heeft verbeurd omdat niet is komen vast te staan dat hij het concurrentiebeding heeft overtreden. De rechtbank heeft eerder alle vorderingen van [X. Partners B.V.] in conventie toegewezen en de vorderingen van [appellant] in reconventie afgewezen. Het hof bekrachtigt deze vonnissen en wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.312.420/01
arrest van 31 oktober 2023
in de zaak van

1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,hierna aan te duiden als [appellant] ,

2.
[X B.V.] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna aan te duiden als [X B.V.] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. P.J. Arentshorst te Deventer,
tegen
[X. Partners B.V.] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [X. Partners B.V.] ,
advocaat: mr. T. Mimpen te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 mei 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 23 februari 2022 (hierna: het bestreden vonnis) en het herstelvonnis van 13 april 2022, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellanten] als gedaagden en [X. Partners B.V.] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/351034 / HA ZA 19-652)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord, tevens eiswijziging in incidenteel appel met producties;
  • de memorie van antwoord inzake de eiswijziging in incidenteel appel;
  • de mondelinge behandeling, waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd;
  • de bij H12-formulier, ingekomen ter griffie op 21-07-2023, door [appellanten] toegezonden producties 14 tot en met 18, die [appellanten] bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht;
  • de bij H12-formulier, ingekomen ter griffie op 21-07-2023, door [X. Partners B.V.] toegezonden producties 48 en 49, die [X. Partners B.V.] bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Kern van de zaak en de beslissing
3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende. [appellant] en [X. Partners B.V.] hebben in 2014 een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst hield in dat [appellant] aan [X. Partners B.V.] royalty's moest afdragen voor door hem verrichte werkzaamheden onder de zogenoemde ' [X. Partners B.V.] -formule'. Kort daarna hebben [appellant] , in zijn hoedanigheid van bestuurder van [X B.V.] , en [X. Partners B.V.] een nadere overeenkomst gesloten, waarin aan [X B.V.] het gebruik van de ' [X. Partners B.V.] -formule' wordt toegestaan. In 2018 heeft [appellanten] te kennen gegeven dat hij de samenwerkingsovereenkomst wilde beëindigen. Het daarop gevolgde beëindigingsvoorstel van [X. Partners B.V.] is door [appellanten] niet aanvaard. Partijen twisten in de kern over de volgende vragen:
  • wie aan de zijde van [appellanten] als contractspartij heeft te gelden: enkel [X B.V.] (zoals [appellanten] stelt) of zowel [appellant] in privé als [X B.V.] (zoals [X. Partners B.V.] stelt);
  • of de samenwerkingsovereenkomst door [appellanten] is opgezegd of ontbonden wegens wanprestatie van de zijde van [X. Partners B.V.] of dat de overeenkomst is blijven voortduren totdat deze van rechtswege is geëindigd;
  • of [appellanten] royaltyplichtig is voor de werkzaamheden die hij gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft verricht voor ASR en Leaseplan;
  • of [appellanten] na beëindiging van de overeenkomst het concurrentiebeding heeft overtreden en boetes heeft verbeurd.
3.1.1.
Het hof oordeelt als volgt. Zowel [X B.V.] als [appellant] in privé zijn hoofdelijk aansprakelijk voor nakoming van de verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst. [X. Partners B.V.] heeft voorts haar verplichtingen terecht opgeschort omdat [appellanten] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, zodat de samenwerkingsovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd of ontbonden door [appellanten] , maar is geëindigd na het verstrijken van de overeengekomen looptijd. [appellanten] is daarnaast royaltyplichtig met betrekking tot de door hem voor ASR en Leaseplan verrichte werkzaamheden. Ten slotte is niet komen vast te staan dat de door [appellanten] na beëindiging van de overeenkomst verrichte werkzaamheden concurrerend zijn met de werkzaamheden op het terrein van [X. Partners B.V.] , zodat [appellanten] geen boetes heeft verbeurd.
De feiten
3.2.
In 2.1 tot en met 2.14 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal deze feiten hierna aangevuld weergeven. Voor zover [appellanten] in hoger beroep een bezwaar uit tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, kan dat onbesproken blijven. Het hof onderzoekt de relevante feiten zelf en zal zo nodig - onder de feitenvaststelling of in het kader van de beoordeling - aanvullende feiten vaststellen.
a. [X. Partners B.V.] is een organisatie van zelfstandige adviseurs ("partners") op bedrijfskundig
en bancair gebied. Zij treden onder gemeenschappelijke naam naar buiten. [X. Partners B.V.] adviseert en faciliteert haar partners, maar de partners zijn vrij zelf te beslissen over de wijze waarop zij aan de werkzaamheden van het partnerschap gestalte geven.
[appellant] is zelfstandig interim professional sinds 2013 en werkte daarvoor 30 jaar bij
een grote accountantsorganisatie en een bank. In 2014 is [appellant] met [X. Partners B.V.] in contact
gekomen.
Na drie gesprekken in oktober 2014 heeft [X. Partners B.V.] aan [appellant] op 12 november 2014 een
aanbiedingsbrief gestuurd. Daarin is het voorstel voor de samenwerking uitgewerkt en
aangegeven op welke basis die vorm zou kunnen krijgen. Nadat [appellant] die aanbieding heeft aanvaard en tot ondertekening daarvan is overgegaan is op 19 november 2014 een
conceptovereenkomst aan hem voorgelegd. [appellant] heeft daarmee ingestemd door die overeenkomst op 26 november 2014 te ondertekenen (hierna: de overeenkomst).
In het kader van deze procedure zijn de volgende artikelen van die overeenkomst
relevant:
"Overwegende dat:
(…)
2. [X. Partners B.V.] een specifieke formule heeft ontwikkeld voor onder meer:1. Het formulerenen implementeren van ondernemingsplannen
2. Het formuleren van financieringsrapporten3. Het begeleiden van ondernemers bij bedrijfsovernames (…)
Artikel 4
(…)Partner zal zijn [X. Partners B.V.] -vestiging fulltime dienen te exploiteren. Partner verplicht zich geen betaalde nevenactiviteiten te verrichten naast de [X. Partners B.V.] -formule behoudens schriftelijke toestemming van [X. Partners B.V.] . [X. Partners B.V.] zal deze toestemming niet weigeren zonder opgaaf van redelijke argumenten. De inkomsten uit betaalde nevenactiviteiten (al dan niet in loondienst) waarvoor geen toestemming is verleend zijn derhalve royalty-plichtig.
(…)
Artikel 8
Duur van de overeenkomst-opzegtermijn
1. Deze overeenkomst wordt aangegaan voor een periode van 6 (zes)jaar, ingaande na ondertekening van deze overeenkomsten derhalve eindigende zes jaar later.
Behoudens opzegging per aangetekend schrijven of bij deurwaardersexploot door de partner aan [X. Partners B.V.] , tenminste 6(zes) maanden voor afloop van de overeenkomst, zal deze voor onbepaalde tijd worden verlengd, mits:
a. de partner niet toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van deze overeenkomst en
b. de partner de op dat tijdstip geldende algemene overeenkomst aanvaardt voor deze verlengingsperiode.
2. Na het verstrijken van de eerste contractperiode van 6(zes) jaar is opzegging per aangetekend schrijven of bij deurwaardersexploot door de partner aan [X. Partners B.V.] mogelijk met inachtneming van een opzegtermijn van 12(twaalf) maanden
3. [X. Partners B.V.] is slechts gerechtigd tegen de expiratiedatum de overeenkomst per aangetekend schrijven of per deurwaardersexploot op te zeggen met inachtneming van een termijn van 6 maanden, indien van haar in redelijkheid niet kan worden verlangd de onderhavige overeenkomst te laten voortduren.
Artikel 14
Geheimhouding – Concurrentiebeding - Relatiebeding
1. Partijen verplichten zich jegens elkaar tot volledige geheimhouding van al hetgeen hun ter kennis is gekomen in het kader van de uitoefening van de onderhavige overeenkomst, betreffende de werkzaamheden en relaties van partijen en met hen gelieerde bedrijven.
2. Het is de partner, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van [X. Partners B.V.] , verboden om zowel tijdens deze overeenkomst als binnen 12 maanden na de beëindiging van deze overeenkomst in een straal van 50 km van [X. Partners B.V.] -vestiging(en) waar de partner zijn standplaats heeft gehad, direct of indirect werkzaam te zijn voor zichzelf of voor anderen; dan wel direct of indirect financieel of anderszins betrokken te zijn, bij activiteiten die liggen op het terrein van werkzaamheden van de onderneming van [X. Partners B.V.] en/of met deze gelieerde ondernemingen of die aan de activiteiten op dat terrein concurrerend zijn.
3. Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van [X. Partners B.V.] is het de partner niet toegestaan binnen een termijn van 12 maanden na het einde van de overeenkomst en binnen een straal van 50 km van de [X. Partners B.V.] vestiging(en) waár de partner zijn standplaats(en) heeft gehad, direct of indirect in enigerlei vorm voor zichzelf en voor anderen, werkzaam te zijn voor of betrokken te zijn bij relaties van [X. Partners B.V.] dan wel relaties te bewegen de band met [X. Partners B.V.] te verbreken.
Onder relaties worden verstaan alle (natuurlijke of rechts-)personen die in een periode van twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van de overeenkomst van [X. Partners B.V.] een nota hebben ontvangen; de administratie van [X. Partners B.V.] is hierbij doorslaggevend. Dit verbod geldt uitsluitend voor relaties, die (uitsluitend of mede) verbonden zijn aan de vestiging of vestigingen van [X. Partners B.V.] waar de partner zijn standplaats)en heeft gehad in een periode van 12 maanden, voorafgaand aan de beëindiging van de overeenkomst.
(…)
6. Bij overtreding van de in de vorige leden genoemde bepalingen is de overtredende partij aan de wederpartij verschuldigd een direct opeisbare boete van (. .. )(€2.270,-) voor elke dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van de wederpartij om indien de door hem geleden schade meer dan het totale boetebedrag mocht belopen, volledige schadevergoeding te vorderen.
Artikel 18
Contractvergoedingen
1. Als vergoeding voor de aan partner bij deze overeenkomst toegekende prestaties en toegezegde rechten zal partner aan [X. Partners B.V.] betalen:
a. Ten aanzien van toegezegde prestaties:
een vergoeding van € 50.000,00 ten behoeve van een intensieve opleiding en lesmateriaal. (...)
(…)
Ten aanzien van toegezegde rechten:
c. Een royaltyvergoeding van 15% van de bruto jaaromzet, (zie artikel 29 voor de definitie van bruto-omzet) te voldoen in maandelijkse betalingen achteraf, op basis van de gerealiseerde maandomzet door de partner op te geven uiterlijk 5 dagen na het verstrijken van die betreffende maand. (...)
(…)
Artikel 22
Beëindiging overeenkomst bij nalatigheid
1. Indien één der partijen de bepalingen van deze overeenkomst, de daarvan deel uitmakende instructies of de daaruit voortvloeiende aanwijzingen niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomt, zal de andere partij deze partij bij
aangetekend schrijven of bij deurwaardersexploot aanzeggen, welke maatregelen moeten worden genomen om de exploitatie, respectievelijk te situatie, weer in overeenstemming te brengen met deze overeenkomst, waarbij aan de andere partij een maand wordt gegund om die maatregelen te nemen.
2. Indien blijkt, na ommekomst van de termijn genoemd in lid 1, dat de aangeschreven partij niet aan de verplichtingen zoals vervat in het in lid 1 bedoelde schrijven of exploot heeft voldaan, heeft de andere partij het recht de overeenkomst, met inachtneming van een redelijke termijn, op te zeggen, onverminderd het recht op volledige schadevergoeding van opzegger.
3. Eén en ander laat onverlet de mogelijkheid voor elk der partijen om ontbinding van deze overeenkomst te vorderen door de bevoegde rechter.
4. [X. Partners B.V.] is bevoegd deze overeenkomst op te zeggen bij aangetekend schrijven en met inachtneming van een termijn van zes maanden indien de partner niet de vereisteminimumomzet behaalt.(…)
Artikel 25
Verplichting bij beëindiging contract
1. Indien deze overeenkomst op enigerlei wijze zou eindigen is de partner verplicht onverwijld alle instructieboeken, formulieren, folders, methodes, concepten etc. terug te geven; elk gebruik van enig aan [X. Partners B.V.] toebehorende, handelsnaam, reclame, slagzin, housestyle, methodes, concepten etc. te staken en voortaan alles te vermijden, wat de indruk zou wekken dat dat hij nog tot uitoefening overeenkomst de formule of tot gebruik van zijn naam, beeldmerk en andere kenmerken gerechtigd zou zijn.
(...)
Artikel 27
Zeggenschap
(…)
2. Het is de partner toegestaan om zijn [X. Partners B.V.] -vestiging door middel van een besloten vennootschap teexploiteren. (…)
3. Indien de partner zijn onderneming inbrengt in een besloten vennootschap, waarin hij een meerderheidsbelang en de feitelijke zeggenschap dient te hebben, blijft de partner hoofdelijk aansprakelijk voor de rechten en verplichtingen voortspruitende uit deze overeenkomst, tezamen met de besloten vennootschap.(...)
Artikel 29
Bruto-omzet
Onder de term 'bruto-omzet' wordt begrepen hel totaal van alle declaraties/facturen exclusief omzetbelasting aan klanten van de partner en/of onder hem ressorterende partners en/of medewerkers, die uit hoofde van de verleende adviezen/diensten zijn verstuurd. (…)"
[X. Partners B.V.] heeft verder een – ongedateerde – overeenkomst (hierna: de nadere overeenkomst) gesloten met [X B.V.] . Daarin staat het volgende:
"De ondergetekenden:
1. de besloten vennootschap: [X. Partners B.V.] , (...)
2. [X B.V.] BV
[appellant] (…)
ten deze handelende onder [X. Partners B.V.] ,
hierna ook te noemen: partner;
Verklaren dat:
1. [X. Partners B.V.] gerechtigd is tot het gebruik van de handelsnaam [X. Partners B.V.] en anderen daarvan het gebruik kan toestaan;
2. [X. Partners B.V.] een specifieke formule heeft ontwikkeld voor:
1. Het formuleren en implementeren van ondernemingsplannen
2. Het formuleren van financieringsrapporten
3. Het begeleiden van ondernemers bij bedrijfsovernames
en dat de partner als zelfstandige ondernemer van de formule gebruik wil gaan maken; hierna te noemen de [X. Partners B.V.] formule;
3. [X. Partners B.V.] een ondernemingsplan zal ontwikkelen voor de partner, waardoor de partner gericht en planmatig uitvoering kan geven aan de start en opbouw van zijn eigen vestiging;
4. de samenwerkingsvorm tussen [X. Partners B.V.] en partner wordt geregeld in een uitgebreide overeenkomst;
5. de formule van [X. Partners B.V.] zich kenmerkt door een nauwe samenwerking tussen juridisch en economisch zelfstandige partijen, gesteund op wederzijds vertrouwen en informatie."
In 2018 heeft [appellanten] van januari tot mei interim werkzaamheden verricht bij ASR. Hij heeft over die werkzaamheden geen royalty's afgedragen.
In de tweede helft van 2018 heeft [appellant] te kennen gegeven dat hij de overeenkomst wilde beëindigen. [X. Partners B.V.] heeft daarop een beëindigingsvoorstel aan [appellant] gestuurd, die dat niet heeft aanvaard.
Bij brief van 23 januari 2019 heeft (de advocaat van) [appellanten] zich tot [X. Partners B.V.] gewend. In die brief wordt [X. Partners B.V.] een aantal verwijten gemaakt. Volgens [appellanten] is zij door [X. Partners B.V.] bij het aangaan van de overeenkomst misleid, is [X. Partners B.V.] daardoor toerekenbaar tekort geschoten en heeft [appellanten] minimaal € 250.000,-- schade geleden. [appellanten] schrijft het redelijk te vinden om de overeenkomst per 1 maart 2019 op te zeggen. Subsidiair zegt [appellanten] de overeenkomst per 1 maart 2019 op.
i. In februari 2019 is [appellanten] begonnen met interim werkzaamheden voor Leaseplan. Ook over deze werkzaamheden zijn geen royalty's afgedragen.
[X. Partners B.V.] heeft bij brief van 15 februari 2019 gereageerd. Daarin heeft zij de verwijten aan haar adres weersproken en is [appellanten] verzocht te bevestigen dat zij zich aan de overeenkomst zal houden. Daarop is gereageerd bij brief van 4 maart 2019.
Per 1 maart 2019 heeft [appellant] de door hem (mede) gehuurde kantoorruimte verlaten.
Bij brief van 1 april 2019 is [appellanten] gesommeerd aan de verplichtingen uit de overeenkomst te voldoen en is aangezegd dat [X. Partners B.V.] haar verplichtingen opschort.
De brief luidt, voor zover van belang:
"Vast staat dat uw cliënten[hof: waaronder [appellanten] ]
zich niet aan hun verplichtingen houden; zo heeft [appellant] in het geheel geen BTW aangiftes overgelegd, noch in persoon, noch via zijn B.V. (…)Nu uw cliënten zich aan hun verplichtingen onttrekken (…) schort cliënte[hof: [X. Partners B.V.] ]
de nakoming van haar verplichtingen eveneens op. Dit betreft onder meer de plaatsing van uw cliënten op de [X. Partners B.V.] -website."
[appellanten] heeft daar op 3 april 2019 op gereageerd door zich op het standpunt te stellen dat hij wel aan de contractuele verplichtingen heeft voldaan.
[X. Partners B.V.] heeft vervolgens [appellanten] gedagvaard in kort geding. Bij vonnis van 20 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven (in conventie) overwogen dat [appellanten] niet gerechtigd was de overeenkomst op te zeggen en (in reconventie) dat de vorderingen van [appellanten] om [X. Partners B.V.] te veroordelen mee te werken aan een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst, moeten worden afgewezen.
Bij brief van 19 juni 2019 (hierna: de ingebrekestelling) heeft [appellanten] [X. Partners B.V.] nogmaals formeel aansprakelijk gesteld. Daarbij heeft hij gemeld dat als [X. Partners B.V.] niet binnen één maand aan de in die brief genoemde sommaties voldoet, zij in verzuim zal zijn en dat hij zich het recht voorbehoudt om ontbinding van de overeenkomst te vorderen. Verder heeft [appellanten] aanspraak gemaakt op schadevergoeding.
De tekst luidt, voor zover van belang:
(…)
Mede gezien de overwegingen van de Voorzieningenrechter stellen cliënten [hof: [appellanten] ] u middels dit schrijven voor zover nodig en vereist (nogmaals) in gebreke en verzoeken en zo nodig sommeren zij u middels dit aangetekend schrijven ex artikel 22 lid 1 van de tussen partijen gesloten franchiseovereenkomst om binnen één (1) maand, te rekenen vanaf de datum van dit schrijven de navolgende maatregelen te treffen:
-
cliënten alsnog de toegezegde 10 `warme' leads aan te reiken, dat wil zeggen leads die inhouden een afspraak met prospects die een concrete behoefte hebben aan één van de [X. Partners B.V.] -producten en die het [X. Partners B.V.] -adviestarief willen betalen;
-
cliënten terug te plaatsen op uw website;
-
cliënten toegang te geven tot de vakinhoudelijke kennisbank binnen uw organisatie;
-
cliënten alsnog toegang te geven tot de databank waarin de expertises van alle [X. Partners B.V.] partners staan vermeld;
-
alsnog twee besprekingen per maand (24 per jaar) op de vestiging [vestigingsplaats] worden gehouden met partners uit [vestigingsplaats] teneinde de voortgang van de samenwerking te bespreken;
-
cliënten up-to-date, actuele sjablonen/formats van de modelcorrespondentie aan te reiken;
dit alles teneinde de exploitatie respectievelijk de situatie in overeenstemming te brengen met de tussen partijen gesloten overeenkomst.
Mocht u binnen de gestelde termijn van één (1) maand na heden niet aan bovengenoemde verzoeken c.q. sommaties hebben voldaan, dan verkeert u ter zake in verzuim".
3.3.
Het hof gaat voorts uit van de volgende aanvullende feiten, die zich hebben voorgedaan na de datum van het bestreden vonnis.
In de periode augustus 2021 tot medio oktober 2022 heeft [appellanten] in de functie 'senior financial' werkzaamheden uitgevoerd voor Allinq Group B.V. (hierna: Allinq).
[X. Partners B.V.] heeft op 11 april 2022 ten laste van [appellant] executoriaal derdenbeslag laten leggen onder [X B.V.] . In dit exploot is een boete begroot van € 93.070,-- wegens overtreding van het concurrentiebeding, gebaseerd op 41 (werk)dagen a € 2.270,--.
De vorderingen van [X. Partners B.V.] en de procedure bij de rechtbank
3.4.
In de procedure bij de rechtbank vorderde [X. Partners B.V.] in conventie, samengevat weergegeven:
1. voor recht te verklaren dat [appellant] en [X B.V.] hoofdelijk gehouden zijn tot nakoming van de overeenkomst van 26 november 2014 en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen;
en voorts [appellanten] , op straffe van verbeurte van een hoofdelijke dwangsom, te veroordelen:
2. maandelijks aan [X. Partners B.V.] opgave te doen van de in die maand gerealiseerde omzet, inclusief eventuele omzet door detachering verkregen, vanaf januari 2018 tot de overeenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
3. [X. Partners B.V.] te betalen een bedrag van € 5.708,18 inclusief btw aan royalty's over de bij ASR gerealiseerde omzet en de royalty's zoals die voortvloeien uit de onder 2. gevorderde overzichten;
4. aan [X. Partners B.V.] een kopie te verstrekken van alle:
- btw-aangiftes over 2019
- aangiftes IB en aangiftes over 2018 en 2019 Vpb van [appellant] en/of [X B.V.] , inclusief onderliggende cijfers en documenten;
5. aan [X. Partners B.V.] te verstrekken een exemplaar van het financieel jaarverslag van [appellanten] over 2017, 2018 en daarnaast over 2019 indien het vonnis wordt gewezen na 1 maart 2020;
6. zich bij het rechtsgeldig eindigen van de overeenkomst te houden aan de verplichtingen van artikel 25 lid 1 van de overeenkomst,
en voorts:
7. [appellanten] te veroordelen zich gedurende 12 maanden na de rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst te houden aan het concurrentiebeding in artikel 14 van de overeenkomst en te bepalen dat [appellant] en [X B.V.] hoofdelijk aan [X. Partners B.V.] een boete verschuldigd zijn van € 2.270,-- per dag dat zij zich niet (geheel) houden aan het concurrentiebeding van artikel 14 van de overeenkomst;
8. [appellanten] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.5.
[appellanten] heeft in conventie gemotiveerd verweer gevoerd.
3.6.
[appellanten] heeft een reconventionele vordering ingesteld. In reconventie vorderde [appellanten] , samengevat weergegeven:
te verklaren voor recht dat de tussen [X. Partners B.V.] en [appellanten] gesloten overeenkomst kwalificeert als een franchiseovereenkomst, waarbij [X. Partners B.V.] als franchisegever en [X. Partners B.V.] als franchisenemer moet worden beschouwd;
te verklaren voor recht dat [X B.V.] als [X. Partners B.V.] -partner moet worden beschouwd;
te verklaren voor recht dat [X. Partners B.V.] jegens [appellanten] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen en daarom aansprakelijk is voor alle schade die [appellanten] daardoor heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat;
primair: te verklaren voor recht dat [appellanten] de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd tegen 1 maart 2019, dan wel tegen 1 september 2019, zodat de overeenkomst per de betreffende datum als geëindigd moet worden beschouwd, dan wel
subsidiair: de overeenkomst gerechtelijk te ontbinden wegens het tekortschieten in haar verplichtingen uit de overeenkomst door [X. Partners B.V.] ;
te verklaren voor recht dat [appellanten] onder de overeenkomst niet royaltyplichtig is ten aanzien van de werkzaamheden bij ASR en Leaseplan, omdat deze niet concurrerend zijn en daarom niet onder het concurrentiebeding van artikel 14 van de overeenkomst vallen en artikel 4 van de overeenkomst niet geldt voor non-concurrerende (neven)activiteiten;
[X. Partners B.V.] te veroordelen tot betaling aan [appellanten] van een schadevergoeding van € 50.000,-- excl. btw, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover tot aan de dag van betaling;
[X. Partners B.V.] te veroordelen in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis.
3.7.
[X. Partners B.V.] heeft in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd.
3.8.
Op de stellingen van partijen in eerste aanleg zal hierna, voor zover in hoger beroep van belang, nader worden ingegaan.
3.9.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank geconcludeerd dat zowel [appellant] als [X B.V.] contractspartij is bij de overeenkomst en dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.
De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de overeenkomst door [appellanten] niet rechtsgeldig is opgezegd, nu sprake is van een overeenkomst voor bepaalde tijd en niet is voldaan aan de in de overeenkomst geformuleerde voorwaarden voor opzegging. De rechtbank heeft ook de door [appellanten] gevorderde ontbinding wegens wanprestatie afgewezen, omdat [X. Partners B.V.] haar verplichtingen terecht had opgeschort en daardoor niet in verzuim verkeerde. De rechtbank komt tot de conclusie dat de overeenkomst na ommekomst van de looptijd op 26 november 2020 van rechtswege is geëindigd.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellanten] royaltyplichtig is voor de werkzaamheden die [appellant] voor ASR en Leaseplan heeft verricht en royalty's verschuldigd is over de omzet inclusief reis- en parkeerkosten die [appellanten] bij ASR en Leaseplan heeft gemaakt.
De rechtbank heeft alle vorderingen van [X. Partners B.V.] in conventie toegewezen en de vorderingen van [appellanten] in reconventie afgewezen.
3.10.
In het herstelvonnis heeft de rechtbank de in 5.6 van het dictum van het bestreden vonnis weggevallen termijn waarbinnen [appellanten] aan de veroordeling die ziet op het hiervoor in 3.4 onder 5. weergegeven vordering moet voldoen, aangevuld.
De vorderingen, de gewijzigde eis en de procedure in hoger beroep
3.11.
[appellanten] heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. [appellanten] heeft – samengevat – geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en het herstelvonnis en tot het alsnog integraal afwijzen van de conventionele vorderingen van [X. Partners B.V.] en integraal toewijzen van de reconventionele vorderingen van [appellanten] , met veroordeling van [X. Partners B.V.] in de kosten van beide instanties, vermeerderd met de wettelijke rente en nakosten.
3.12.
[X. Partners B.V.] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellanten] en bekrachtiging van het bestreden vonnis en het herstelvonnis. Bij memorie van antwoord heeft [X. Partners B.V.] haar eis zoals weergegeven in 3.4 onder nr. 7 gewijzigd. Die eiswijziging wordt beschouwd als incidenteel hoger beroep en is toegestaan nu die tijdig is ingesteld. [X. Partners B.V.] vordert in dit incidenteel hoger beroep dat [appellanten] wegens schending van het concurrentiebeding hoofdelijk zal worden veroordeeld om aan [X. Partners B.V.] te betalen een bedrag van € 93.070,-- aan verbeurde boetes, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook heeft [X. Partners B.V.] gevorderd dat [appellanten] zal worden veroordeeld in de proceskosten en de nakosten in hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten.
3.13.
[appellanten] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het in incidenteel hoger beroep gevorderde, met veroordeling van [X. Partners B.V.] in de kosten van het incidenteel hoger beroep, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.14.
Partijen beogen met hun grieven het volledige geschil in conventie en reconventie ter beoordeling aan het hof voor te leggen.
De bespreking van de grieven
De eerste grief
3.15.
Grief I richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [X B.V.] naast [appellant] hoofdelijk aansprakelijk is voor de uit de overeenkomst met [appellant] voortvloeiende verplichtingen en gaat uit van de stelling dat enkel [X B.V.] de contractspartij van [X. Partners B.V.] is. [appellanten] stelt dat [appellant] nooit de intentie had in privé partner van [X. Partners B.V.] te worden. Hij stelt dat [appellant] tijdens het proces van kennismaking met [persoon A] heeft besproken dat hij de activiteiten vanuit [X B.V.] zou verrichten. Toen [appellant] de te ondertekenen overeenkomst ontving en zag dat daarin [appellant] in privé in plaats van [X B.V.] als [X. Partners B.V.] -partner werd genoemd, heeft [appellant] daarover direct een opmerking gemaakt. [X. Partners B.V.] heeft daarop toegezegd dat dit via een nadere overeenkomst zou worden rechtgezet. [appellanten] stelt dat daarbij door [X. Partners B.V.] verzekerd is dat door het tekenen van de nadere overeenkomst alle rechten en plichten voortvloeiende uit de met [X. Partners B.V.] gesloten overeenkomst zouden overgaan van [appellant] op [X B.V.] , met uitsluiting van [appellant] in privé. Hierop heeft [appellant] de overeenkomst in privé ondertekend en korte tijd daarna de nadere overeenkomst, in zijn hoedanigheid van bestuurder van [X B.V.] .
3.16.
[X. Partners B.V.] stelt dat zij al haar overeenkomsten sluit met eenmanszaken. Via artikel 27 van de overeenkomst heeft de partner vervolgens de mogelijkheid om zijn onderneming in een besloten vennootschap in te brengen. In dat geval zijn zowel de partner in privé als de besloten vennootschap hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen uit de overeenkomst, zo staat het ook in artikel 27 lid 4. [X. Partners B.V.] betwist dat [appellant] al voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft aangegeven dat hij de onderneming vanaf het begin enkel wilde exploiteren door middel van [X B.V.] . [X. Partners B.V.] betwist voorts dat zij heeft toegezegd dat de rechten en verplichtingen uit de overeenkomst bij het sluiten van de nadere overeenkomst van [appellant] op [X B.V.] zouden overgaan, met uitsluiting van [appellant] in privé.
3.17.
Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat zowel [appellant] in privé als [X B.V.] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verplichtingen uit de overeenkomst en bij de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Hetgeen daartegen in hoger beroep is aangevoerd, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het hof overweegt daartoe het volgende.
3.18.
[appellanten] heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat van een contractsovername in de zin van artikel 6:159 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geen sprake is, nu [appellant] in privé niet bij de nadere overeenkomst is betrokken, zodat dit in hoger beroep vast staat.
3.19.
[appellanten] stelt dat artikel 27 enkel ziet op de situatie dat een [X. Partners B.V.] -partner de adviespraktijk begint als een eenmanszaak en later besluit dat om te zetten naar een (besloten) vennootschap. [appellanten] stelt dat in zijn geval de adviespraktijk van aanvang af aan is opgezet en geëxploiteerd door [X B.V.] . Nu er geen sprake is van inbreng van een onderneming in een besloten vennootschap is artikel 27 van de overeenkomst naar zijn mening niet van toepassing. Het hof volgt hem daarin niet.
3.20.
De tekst van artikel 27 van de overeenkomst is duidelijk en ondubbelzinnig: de partner kan zijn onderneming exploiteren door middel van een besloten vennootschap (lid 2). Als hij daartoe zijn onderneming inbrengt in een besloten vennootschap, blijft hij hoofdelijk aansprakelijk, tezamen met de besloten vennootschap (lid 3). [appellanten] heeft niet gesteld dat de tekst van artikel 27 van de overeenkomst voor meerdere uitleg vatbaar is of anders moet worden uitgelegd. Hij stelt zich op het standpunt dat hij, op grond van een mededeling van [X. Partners B.V.] , de
nadere overeenkomstzo mocht begrijpen dat door ondertekening daarvan de rechten en verplichtingen, die als gevolg van de overeenkomst op [appellant] in privé rustten, zijn overgegaan op [X B.V.] , met uitsluiting van [appellant] in privé.
3.21.
Uitleg van de overeenkomst dient – zoals de rechtbank heeft vermeld – plaats te vinden aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Het hof ziet in de grieven van [appellanten] geen reden om een andere uitleg te geven dan de rechtbank heeft gedaan en overweegt daartoe het volgende.
Anders dan [appellanten] stelt is er naar het oordeel van het hof geen sprake van onduidelijkheden in de tekst van de nadere overeenkomst. De tekst (zoals hiervoor bij 3.2 onder e weergegeven) biedt geen enkel aanknopingspunt voor de door [appellanten] voorgestane uitleg daarvan. Weliswaar is de nadere overeenkomst enkel door [appellant] als bestuurder van [X B.V.] ondertekend en benoemt de nadere overeenkomst [X B.V.] als partner, er kan uit de tekst nergens worden afgeleid dat [X B.V.] daarbij in de plaats treedt van [appellant] bij de overeenkomst.
Behoudens de door hem gestelde toezegging door [X. Partners B.V.] heeft [appellanten] geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij de nadere overeenkomst desondanks zo mocht begrijpen dat door ondertekening daarvan alle rechten en plichten uit de overeenkomst met [appellant] zouden overgaan op [X B.V.] met uitsluiting van [appellant] als partner in privé. [appellanten] heeft de gestelde toezegging ook niet geconcretiseerd. Gelet op de betwisting door [X. Partners B.V.] had het op zijn weg gelegen te stellen wie deze mededeling heeft gedaan, wanneer en onder welke omstandigheden. Nu hij dat heeft nagelaten, verwerpt het hof zijn stelling als onvoldoende onderbouwd en is bewijslevering niet aan de orde.
[appellanten] verwijst ten slotte nog naar de passage van het ondernemersplan van 30 december 2014 waarin staat
"De rechtsvorm van de onderneming zal vooralsnog zijn: Besloten Vennootschap. (…) De officiële startdatum van de onderneming is gesteld op 15 februari 2015.". Deze passage uit het ondernemersplan is echter – naar eigen stelling van [appellanten] – opgesteld ná ondertekening van de nadere overeenkomst. Daarbij valt niet in te zien waarom hieruit volgt dat [appellanten] mocht begrijpen dat alle rechten en plichten op [X B.V.] waren overgegaan, met uitsluiting van [appellant] in privé.
3.22.
Gelet op dit alles komt het hof, net als de rechtbank, tot het oordeel dat [appellant] door ondertekening van de overeenkomst daaraan in privé gebonden is en dat [X B.V.] , door ondertekening van de nadere overeenkomst in samenhang met artikel 27 van de overeenkomst, naast [appellant] hoofdelijk aansprakelijk is voor de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen. De conclusie is dat grief 1 faalt.
De derde grief
3.23.
Het hof ziet aanleiding eerst grief III te bespreken. Met de derde grief bestrijdt [appellanten] het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] royalty's verschuldigd is over de omzet die hij bij ASR en Leaseplan heeft gemaakt en dat de omzet niet wordt gecorrigeerd met aftrek van reis- en parkeerkosten. De grief gaat uit van de stelling dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd, dat de partner vrij is om zonder toestemming van [X. Partners B.V.] nevenwerkzaamheden te verrichten, zolang deze niet concurrerend zijn met werkzaamheden onder de [X. Partners B.V.] -formule. Volgens [appellanten] zijn de werkzaamheden die hij voor ASR en Leaseplan heeft verricht niet concurrerend, zodat deze werkzaamheden niet onder de overeenkomst vallen en daarmee niet royaltyplichtig zijn. Voor zover [appellanten] wel royalty's verschuldigd zou zijn over de werkzaamheden voor ASR en Leaseplan, stelt
[appellanten] dat van de omzet waarover de royalty's berekend worden, eerst reis- en parkeerkosten moeten worden afgetrokken.
3.24.
[X. Partners B.V.] stelt zich op het standpunt dat uit artikel 4 van de overeenkomst volgt dat de partner verplicht is fulltime werkzaamheden onder de [X. Partners B.V.] -formule te verrichten en het de partner niet is toegestaan om andere werkzaamheden te verrichten. Als hij toch nevenwerkzaamheden wil verrichten, dient hij daarvoor toestemming aan [X. Partners B.V.] te vragen. Doet hij dat niet, moet hij royalty's afdragen over de verrichte nevenwerkzaamheden. [appellanten] heeft geen toestemming gevraagd – en dus ook niet gekregen – voor het verrichten van nevenwerkzaamheden voor ASR en Leaseplan. Als hij dat wel zou hebben gedaan, zou [X. Partners B.V.] daaraan hoogstwaarschijnlijk de voorwaarde verbonden hebben dat ook over deze nevenwerkzaamheden royalty's afgedragen moesten worden.
3.25.
Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] royalty's verschuldigd is over de door hem voor ASR en Leaseplan verrichte werkzaamheden en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Het hof ziet in de grieven van [appellanten] geen reden om een andere uitleg aan de overeenkomst te geven dan de rechtbank heeft gedaan en overweegt daartoe het volgende.
3.26.
Ook voor de uitleg van deze bepaling geldt de Haviltex-maatstaf. De tekst van artikel 4 van de overeenkomst (zoals hiervoor bij 2.3 onder d weergegeven) is naar het oordeel van het hof eenduidig en ondubbelzinnig en biedt geen enkel aanknopingspunt voor de uitleg zoals voorgestaan door [appellanten] , dat slechts royalty's verschuldigd zijn voor werkzaamheden die concurrerend zijn met de [X. Partners B.V.] -formule. Artikel 4 bepaalt dat de partner zijn [X. Partners B.V.] -vestiging fulltime dient te exploiteren. [appellanten] heeft geen feiten en omstandigheden aangedragen waaruit kan volgen dat hij desondanks mocht begrijpen dat slechts toestemming gevraagd zou hoeven te worden voor concurrerende nevenwerkzaamheden en dat slechts over concurrerende werkzaamheden royalty's zouden hoeven te worden afgedragen. Ter mondelinge behandeling heeft [appellant] verklaard dat er voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst niet gesproken is over wat partijen onder 'fulltime' verstaan. Hij heeft verklaard dat hij het kantoor aanvankelijk fulltime onder de [X. Partners B.V.] -formule heeft gerund en dat het niet zijn intentie was om er werk naast te doen. In 2017 kwam hij echter tot de conclusie dat hij onvoldoende inkomen kon genereren met de [X. Partners B.V.] -formule en heeft hij besloten terug te vallen op zijn vorige werkzaamheden vanuit [X B.V.] . Toen lukte het hem wel om inkomen te genereren.
Het hof leidt daaruit af dat ook voor [appellant] duidelijk was dat het de bedoeling was dat hij zich volledig zou inzetten voor zijn [X. Partners B.V.] -vestiging en daarnaast geen andere werkzaamheden zou verrichten.
3.27.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat artikel 4 van de overeenkomst zodanig moet worden uitgelegd, dat de partner zich verbindt al zijn inspanningen (fulltime) in te zetten voor werkzaamheden onder de formule van [X. Partners B.V.] en dus over al zijn inkomsten royalty's af te dragen aan [X. Partners B.V.] . Het is de partner niet toegestaan werkzaamheden te verrichten buiten de [X. Partners B.V.] -formule, tenzij hij daarvoor toestemming heeft gevraagd en verkregen. De partner kan dus zonder toestemming geen werkzaamheden – concurrerend of niet concurrerend – verrichten die niet royaltyplichtig zijn.
Het hof volgt [appellanten] dan ook niet in zijn betoog dat een redelijke contractsuitleg meebrengt dat het een partner toegestaan is nevenactiviteiten te verrichten die niet onder de plicht tot royaltyafdracht vallen, zolang deze niets van doen hebben met de producten van [X. Partners B.V.] . Dit zou immers meebrengen dat een partner zelfstandig de keuze kan maken om geen werkzaamheden meer te verrichten onder de formule van [X. Partners B.V.] en dus in het geheel geen werkzaamheden te verrichten waarover royalty's worden afgedragen. Dit is ook wat [appellanten] feitelijk heeft gedaan: vanaf 2018 is hij eenzijdig ertoe overgegaan enkel werkzaamheden te verrichten buiten de [X. Partners B.V.] -formule om, zonder daarvoor royalty's af te dragen. Dit verdraagt zich niet met de uitleg van de overeenkomst zoals hiervoor weergegeven.
3.28.
Uit het voorgaande volgt dat [appellanten] ingevolge artikel 4 van de overeenkomst royalty's dient af te dragen over de omzet die betrekking heeft op de werkzaamheden die hij gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft verricht voor ASR en Leaseplan.
3.29.
[appellanten] handhaaft in hoger beroep de stelling dat van de bruto-omzet waarover de royalty's berekend worden de reiskosten en parkeerkosten moeten worden afgetrokken. [appellanten] verwijst daarbij naar zijn onderbouwing in eerste aanleg en heeft in hoger beroep geen nadere onderbouwing gegeven. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat geen aanleiding bestaat voor een correctie op de bruto-omzet met reis- en parkeerkosten, nu partijen dat niet zijn overeengekomen.
3.30.
De conclusie is dat de derde grief niet slaagt.
De tweede grief
3.31.
Met grief II bestrijdt [appellanten] het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] in verzuim verkeerde en [X. Partners B.V.] terecht een beroep heeft gedaan op een opschortingsrecht. De grief gaat uit van de volgende stellingen. [appellanten] is zijn verplichtingen uit de overeenkomst deugdelijk nagekomen door op het eerste verzoek van [X. Partners B.V.] een kopie van de btw-aangiftes van de fiscale eenheid over het jaar 2018 aan [X. Partners B.V.] te verstrekken. Er was derhalve volgens [appellanten] geen sprake van een tekortkoming en verzuim aan de zijde van [appellanten] Daarentegen is [X. Partners B.V.] volgens [appellanten] juist haar verplichtingen niet nagekomen. [appellanten] heeft middels zijn brief van 19 juni 2019 voldaan aan de in artikel 22 van de overeenkomst geformuleerde voorwaarden voor opzegging van de overeenkomst. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat de aanzegging van [appellanten] in de brief van 19 juni 2019 zonder rechtsgevolg is gebleven en dat de overeenkomst pas na ommekomst van de overeengekomen termijn is geëindigd.
Het hof is van oordeel dat deze grief niet slaagt. Het volgende is daarvoor redengevend.
3.32.
[appellanten] stelt zich op het standpunt dat [X. Partners B.V.] jegens hem is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. Desgevraagd heeft [appellanten] ter mondelinge behandeling bevestigd dat deze stelling stoelt op de zes opgesomde verwijten, zoals weergegeven in de ingebrekestelling van 19 juni 2019. Daaruit volgt dat [appellanten] [X. Partners B.V.] concreet verwijt dat zij:
heeft nagelaten aan [appellanten] tien 'warme leads' aan te reiken;
[appellanten] van haar website heeft verwijderd;
heeft nagelaten [appellanten] toegang te geven tot de vakinhoudelijke kennisdatabank van [X. Partners B.V.] ;
heeft nagelaten [appellanten] toegang te verlenen tot de databank waarin de expertises van alle [X. Partners B.V.] -partners staan vermeld;
heeft nagelaten om per maand twee, dan wel per jaar 24 besprekingen te houden op de [vestigingsplaats] met partners uit [vestigingsplaats] teneinde de voortgang van de samenwerking te bespreken;
heeft nagelaten [appellanten] up-to-date, actuele sjablonen/formats van de modelcorrespondentie aan te reiken.
3.33.
[X. Partners B.V.] heeft betwist dat de opgesomde verwijten kunnen worden gerelateerd aan contractuele verplichtingen van haar jegens [appellanten] Voor zover er wel een verband zou zijn met verplichtingen uit de overeenkomst, betwist zij dat zij deze niet is nagekomen.
3.34.
Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven of de opgesomde verwijten zien op contractuele verplichtingen en zo ja, of [X. Partners B.V.] deze verplichtingen is nagekomen.
[appellanten] stelt zich op het standpunt dat hij alle omzetgegevens tot maart 2018 aan [X. Partners B.V.] heeft verstrekt. Hij erkent dat hij daarna geen omzetgegevens meer heeft verstrekt, omdat hij geen werkzaamheden meer heeft verricht vanuit de [X. Partners B.V.] -formule, maar enkel activiteiten voor ASR en Leaseplan, die naar zijn mening niet royaltyplichtig waren en waarover hij daarom volgens hem ook de daarop betrekking hebbende omzetgegevens niet hoefde te verstrekken.
3.35.
Nu hiervoor onder 3.25 tot en met 3.29 is geoordeeld dat [appellanten] wel degelijk royaltyplichtig was ten aanzien van de door hem voor ASR en Leaseplan verrichte werkzaamheden en vast staat dat [appellanten] na februari 2018 geen omzetgegevens meer heeft verstrekt, is het hof van oordeel dat [appellanten] vanaf maart 2018 is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst. Reeds daarom heeft [X. Partners B.V.] zich, bij brief van 1 april 2019, terecht beroepen op een opschortingsrecht. Zij heeft vastgesteld dat [appellanten] zich niet aan zijn verplichting tot het verstrekken van btw-gegevens hield en heeft de nakoming van haar verplichtingen – waaronder in ieder geval plaatsing van [appellanten] op de [X. Partners B.V.] -website – vervolgens opgeschort. Het hof sluit zich daarom aan bij het oordeel van de rechtbank dat de aanzegging van [appellanten] in de brief van 19 juni 2019 zonder rechtsgevolg is gebleven en dat de overeenkomst pas na ommekomst van de overeengekomen termijn, te weten per 26 november 2020, is geëindigd.
3.36.
[appellanten] betoogt voor het eerst in hoger beroep dat [X. Partners B.V.] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Volgens vaste rechtspraak is een schuldenaar niet aansprakelijk uit onrechtmatige daad wanneer het aan hem verweten handelen bestaat uit een tekortkoming in de nakoming van zijn verplichtingen uit een overeenkomst tussen hem en degene die hem aansprakelijk houdt (vgl. HR 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:144). Nu [appellanten] zijn stelling dat [X. Partners B.V.] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld enkel baseert op de vermeende tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, gaat het hof hieraan voorbij.
3.37.
De conclusie is dat de tweede grief niet slaagt.
De vierde grief
3.38.
Deze grief heeft geen zelfstandige betekenis. Hetgeen [appellanten] bij grief IV heeft aangevoerd, is hieraan voorafgaand reeds besproken.
De vijfde grief en de grieven in het incidenteel hoger beroep
3.39.
Datzelfde geldt voor de vijfde grief voor zover die de werkzaamheden voor ASR en Leaseplan aan de orde stelt. Voor het overige gaat de vijfde grief, evenals het incidenteel hoger beroep, over de vraag of [appellanten] na beëindiging van de overeenkomst per 26 november 2020 het concurrentiebeding in artikel 14 van de overeenkomst heeft overtreden. Nu de rechtbank daarover niet heeft geoordeeld, komt het hof thans aan beoordeling van het incidenteel hoger beroep toe, waarin [X. Partners B.V.] door middel van haar eiswijziging boetes vordert.
3.40.
[X. Partners B.V.] stelt zich op het standpunt dat [appellanten] boetes heeft verbeurd omdat hij het concurrentiebeding in artikel 14 van de overeenkomst heeft overtreden. Op grond van dit artikel is het, kort gezegd, de partner niet toegestaan om gedurende een periode van twaalf maanden na beëindiging van de overeenkomst binnen een straal van 50 km van zijn standplaats als [X. Partners B.V.] -partner werkzaamheden te verrichten die concurrerend zijn met de activiteiten van [X. Partners B.V.] . De overeenkomst is geëindigd per 26 november 2020, zodat het concurrentiebeding geldt tot en met 26 november 2021. [appellanten] heeft binnen deze periode, van augustus 2021 tot en met 26 november 2021, werkzaamheden verricht voor Allinq. Allinq is gevestigd binnen een straal van 50 km van [vestigingsplaats] , de standplaats van de toenmalige [X. Partners B.V.] -vestiging van [appellanten]
Volgens [X. Partners B.V.] heeft [appellanten] bij Allinq werkzaamheden verricht die liggen op het terrein van [X. Partners B.V.] , dan wel daarmee concurreren. De [X. Partners B.V.] -formule is heel breed en is niet beperkt tot advisering aan DGA's van MKB-ondernemingen, hieronder vallen ook werkzaamheden op het gebied van financiën en administratie, alsook interim-management. Gelet op de formulering in de overeenkomst "de [X. Partners B.V.] -formule bevat
onder meer" vallen ook de werkzaamheden van [appellant] als 'senior financial' bij Allinq onder de omschrijving, zodat [X. Partners B.V.] van mening is dat [appellanten] contractuele boetes heeft verbeurd wegens overtreding van het concurrentiebeding.
3.41.
[appellanten] erkent dat Allinq (nog net) gevestigd is binnen een hemelsbrede afstand (straal) van 50 km van de toenmalige [X. Partners B.V.] -vestiging van [appellanten] Hij betwist echter dat de werkzaamheden die hij voor Allinq heeft verricht, liggen op het terrein van [X. Partners B.V.] of concurrerend zijn met de werkzaamheden onder de [X. Partners B.V.] -formule. Zijn werkzaamheden bij Allinq hielden in het schrijven van een Engelstalig Handboek Financiële Administratie, waarbij de 'Richtlijnen voor de Jaarrekening' naar de praktijk bij Allinq moesten worden vertaald. Het ging om volledig operationele werkzaamheden die uitsluitend administratief-vaktechnisch van aard waren en niets te maken hadden met de activiteiten die [X. Partners B.V.] aanbiedt.
3.42.
[X. Partners B.V.] beroept zich op de rechtsgevolgen van haar stelling dat de werkzaamheden die [appellanten] voor Allinq heeft verricht onder het concurrentiebeding vallen. Zij zal dus moeten stellen en, bij voldoende betwisting door [appellanten] , moeten bewijzen dat de werkzaamheden die [appellanten] voor Allinq heeft verricht kwalificeren als concurrerende werkzaamheden in de zin van artikel 14 van de overeenkomst.
3.43.
Volgens [X. Partners B.V.] omvat de [X. Partners B.V.] -formule het ondersteunen en adviseren van ondernemers, in alle branches en op alle gebieden. Hieronder vallen volgens haar ook alle vormen van interim-activiteiten, in welke branche dan ook, evenals administratieve taken. Desgevraagd heeft zij ter mondelinge behandeling echter verklaard dat accountantswerkzaamheden, zoals het opstellen van jaarrekeningen, het doen van de boekhouding en fiscale aangiftes, zijn uitgezonderd van de [X. Partners B.V.] -formule.
3.44.
[X. Partners B.V.] heeft niet betwist dat [appellanten] zich bij Allinq heeft gericht op het schrijven van een Handboek Financiële Administratie, zodat dit tussen partijen vast staat. Het hof is van oordeel dat het opzetten van een handleiding over het opstellen van jaarrekeningen, zoals door [appellanten] toegelicht, zodanig verwant is aan accountantswerkzaamheden, dat – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – niet valt in te zien dat deze werkzaamheden concurrerend zijn met de activiteiten van [X. Partners B.V.] , gelet op haar eigen stelling dat accountantswerkzaamheden zijn uitgezonderd van de [X. Partners B.V.] -formule. Hoewel zij daartoe ter mondelinge behandeling expliciet in de gelegenheid is gesteld, heeft [X. Partners B.V.] niet onderbouwd waarom het opstellen van een Handleiding Financiële Administratie desondanks onder de [X. Partners B.V.] -formule valt.
3.45.
Daarbij acht het hof van belang dat [X. Partners B.V.] niet heeft toegelicht wat haar belang is om de door [appellanten] voor Allinq verrichte werkzaamheden onder het concurrentiebeding te brengen. Als uitgangspunt geldt dat een concurrentiebeding, dat een inperking inhoudt van het (grond)wettelijk recht op vrije arbeidskeuze, is bedoeld om het bedrijfsdebiet van een onderneming te beschermen. Het hof stelt vast dat [X. Partners B.V.] het begrip 'concurrerende werkzaamheden' zodanig ruim uitlegt, dat daaronder nagenoeg alle soorten werkzaamheden in alle denkbare branches vallen. Gelet op deze (zeer) ruime uitleg had van [X. Partners B.V.] verwacht mogen worden dat zij toelicht dat en op welke wijze de door [appellanten] voor Allinq verrichte werkzaamheden afbreuk hebben gedaan aan haar bedrijfsdebiet. Dit heeft zij echter nagelaten. De door [X. Partners B.V.] aangevoerde omstandigheid dat een andere [X. Partners B.V.] -partner inmiddels vanuit de [X. Partners B.V.] -formule werkzaamheden verricht voor Allinq, doet hieraan niet af, nu [X. Partners B.V.] niet heeft onderbouwd welke werkzaamheden deze partner verricht en hoe die werkzaamheden zich verhouden tot de werkzaamheden die [appellanten] heeft verricht voor Allinq.
3.46.
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat de door [appellanten] voor Allinq verrichte werkzaamheden concurrerend zijn met de werkzaamheden van [X. Partners B.V.] . Daarmee staat niet vast dat [appellanten] het concurrentiebeding heeft overtreden. De door [X. Partners B.V.] in het incidenteel hoger beroep gevorderde boetes zullen dan ook worden afgewezen.
3.47.
Nu het verweer van [appellanten] slaagt, zal de vordering van [X. Partners B.V.] in het incidenteel hoger beroep worden afgewezen. [appellanten] heeft daarom geen belang meer bij verdere beoordeling van grief V in het principaal hoger beroep, die ziet op de (on)juistheid van de veroordeling van [appellanten] tot nakoming van het concurrentiebeding.
De zesde grief
3.48.
Met grief VI betoogt [appellanten] dat zijn reconventionele vorderingen alsnog moeten worden toegewezen. [appellanten] heeft zijn reconventionele vorderingen in hoger beroep niet nader onderbouwd. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat deze grief ten onrechte is voorgesteld.
De zevende grief
3.49.
Grief VII richt zich tegen de proceskostenveroordeling. Nu de grieven in het principaal hoger beroep falen, heeft [appellanten] als de in het ongelijk gestelde partij te gelden en faalt ook deze grief.
Slotsom
3.50.
De slotsom is dat de grieven in het
principaal hoger beroepfalen. Het bestreden vonnis en het herstelvonnis zullen worden bekrachtigd. [appellanten] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten en de nakosten in het principaal hoger beroep worden veroordeeld. Het hof begroot deze aan de zijde van [X. Partners B.V.] op € 2.455,-- (€ 783,-- aan griffierecht en € 1.672,-- aan salaris advocaat (2 punten x € 836,-- per punt)).
3.51.
Het
incidenteel hoger beroepfaalt ook en het gevorderde wordt afgewezen. [X. Partners B.V.] zal, als de in het ongelijk gesteld partij, in de proceskosten in het incidenteel hoger beroep worden veroordeeld. Het hof begroot deze aan de zijde van [appellanten] op € 2.157,-- aan salaris advocaat (2 punten x 1.078,50 per punt)).

4.De uitspraak

Het hof:
In het principaal hoger beroep en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep en wijst het meer of anders gevorderde af;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het principaal hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [X. Partners B.V.] op € 2.455,00, en voor wat betreft de nakosten op € 163,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
veroordeelt [X. Partners B.V.] in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellanten] op € 2.157,00;
en bepaalt dat de genoemde bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening.
verklaart dit arrest voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, F.C. Alink-Steinberg en J.C.J. van Craaikamp en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 oktober 2023.
griffier rolraadsheer