ECLI:NL:GHSHE:2023:3571

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
200.307.595_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de verwijdering van overhangende takken van gemeentebomen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gemeente Leudal tegen een vonnis van de kantonrechter, waarin de gemeente werd veroordeeld om takken van bomen die over het perceel van de geïntimeerden hangen, te verwijderen. De geïntimeerden, eigenaren van een woning, hebben de gemeente verzocht om de takken en wortels van de bomen te verwijderen, omdat deze over hun perceel hangen. De gemeente heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot een rechtszaak. De kantonrechter heeft de vordering van de geïntimeerden toegewezen, waarop de gemeente in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de procedure en de eerdere uitspraken in overweging genomen en geconcludeerd dat de gemeente niet kan volhouden dat de takken niet verwijderd hoeven te worden. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de gemeente veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De gemeente heeft geen voldoende onderbouwde grieven aangevoerd die de beslissing van de kantonrechter zouden kunnen ondermijnen. Het hof heeft ook overwogen dat de gemeente onvoldoende heeft aangetoond dat de takken niet verwijderd kunnen worden zonder dat de bomen instabiel worden. De uitspraak benadrukt het belang van het eigendomsrecht en de verantwoordelijkheden van de gemeente ten aanzien van openbaar groen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.307.595/02
arrest van 31 oktober 2023
in de zaak van
Gemeente Leudal,
zetelend en kantoorhoudend te [vestigingsplaats] , gemeente Leudal,
appellante,
hierna aan te duiden als de gemeente,
advocaat: mr. P.J.W.M. Theunissen te Roermond,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,wonende te [woonplaats] , gemeente Leudal,

2.
[geïntimeerde sub 2] ,wonende te Heythuysen, gemeente Leudal,
geïntimeerden,
hierna in enkelvoud aan te duiden als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. W.P.G. Verstappen te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 26 april 2022 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 9200758 \ CV EXPL 21-2302 gewezen vonnis van 15 december 2021.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 26 april 2022 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de comparitie na aanbrengen van 19 september 2022;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg. De gemeente heeft niet meer kunnen reageren op de door [geïntimeerden] bij de memorie van antwoord overgelegde producties. Het hof zal bij de beoordeling niet in het nadeel van de gemeente rekening houden met deze producties (artikel 85 lid 4 Rv).

6.De beoordeling

Inleiding en samenvatting
6.1.
Voor de woning van [geïntimeerden] staan op gemeentegrond twee bomen. De takken van de bomen hangen over het perceel van [geïntimeerden] . [geïntimeerden] wil dat de gemeente die takken verwijdert. De gemeente wil dat niet. Zij heeft daar om meerdere redenen bezwaar tegen. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerden] toegewezen. De gemeente is in hoger beroep gekomen. Zij wil niet gedwongen worden om de takken zo ver terug te snoeien als waartoe zij is veroordeeld. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter in stand laten en hierna motiveren waarom het hoger beroep van de gemeente niet slaagt.
De feiten
6.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
6.2.1.
[geïntimeerden] is vanaf 20 december 1999 eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
6.2.2.
Voor de woning van [geïntimeerden] ligt een trottoir. Tussen het trottoir en de openbare weg bevinden zich parkeervakken. Tussen deze parkeervakken staat ter hoogte van ieder van de hoekpunten van het perceel van [geïntimeerden] binnen een afstand van twee meter tot de perceelsgrens van [geïntimeerden] een boom, een moeraseik.
6.2.3.
Beide bomen zijn aangeplant door de gemeente op haar grond in de periode van aanleg van de betreffende woonwijk.
6.2.4.
Takken van deze bomen hangen boven het perceel van [geïntimeerden] , met name van de boom die zich – gezien vanaf de [adres] in de richting van het perceel van [geïntimeerden] – bevindt ter hoogte van het linkerhoekpunt van het perceel van [geïntimeerden] .
6.2.5.
Wortels van moeraseiken strekken zich ondergronds ongeveer even ver uit als de omtrek van de kroon.
6.2.6.
De gemeente heeft geen gehoor gegeven aan het verzoek van [geïntimeerden] de over zijn perceel hangende takken en de zich onder zijn perceel bevindende wortels van de moeraseiken te verwijderen.
De vorderingen en de omvang van het geschil in hoger beroep
6.3.1.
[geïntimeerden] heeft bij de kantonrechter gevorderd (samengevat weergegeven):
1. de gemeente te veroordelen om alle takken van de bomen die over het perceel van [geïntimeerden] hangen en alle wortels die onder zijn perceel groeien, te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van dwangsommen;
2. de gemeente te veroordelen in de proceskosten;
en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
6.3.2.
De kantonrechter heeft (samengevat weergegeven):
1. de gemeente veroordeeld om binnen drie maanden alle takken van de bomen die over het perceel van [geïntimeerden] hangen te verwijderen en verwijderd te houden;
2. de gemeente veroordeeld in de proceskosten;
3. het meer of anders verzochte afgewezen.
6.3.3.
Het hof constateert dat de kantonrechter:
- de vordering om ook alle wortels te verwijderen heeft afgewezen (rov. 4.14);
- de gevorderde dwangsommen heeft afgewezen (rov. 4.15);
- het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard (rov. 4.16).
Alleen de gemeente is in hoger beroep gekomen. [geïntimeerden] is niet ook in (incidenteel) hoger beroep gekomen. Dat heeft tot gevolg dat deze afgewezen vorderingen geen onderwerp zijn van het hoger beroep en dus afgewezen blijven.
6.3.4.
De gemeente heeft in haar inleiding op de grieven aangevoerd, dat alles wat zij in haar processtukken bij de kantonrechter heeft vermeld, in hoger beroep als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. In haar toelichting op haar grieven heeft de gemeente opgemerkt dat zij wil dat het hof het geschil integraal beoordeelt.
Het hof kan niet (zonder meer) aan deze verzoeken gehoor geven. Deze opmerkingen zijn onvoldoende om alles wat bij de kantonrechter is aangevoerd opnieuw in hoger beroep te beoordelen. Uit de memorie van grieven moet voldoende duidelijk zijn (zowel voor het hof als voor [geïntimeerden] ) tegen welke beslissingen en oordelen van de kantonrechter het hoger beroep is gericht en wat de bedoeling is van het hoger beroep.
6.3.5.
De gemeente heeft in haar inleiding op de grieven vermeld dat de vordering van [geïntimeerden] ‘zou zijn’ verjaard, althans dat hij jarenlang niet heeft gereclameerd en dat [geïntimeerden] om die reden misbruik maakt van zijn bevoegdheid om verwijdering van de takken te vorderen.
Het hof overweegt hierover het volgende. Als grieven worden aangemerkt alle gronden die een appellant aanvoert waarom de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd. Zoals hiervoor al is vermeld, geldt daarvoor de eis dat die gronden voor het hof en voor [geïntimeerden] voldoende kenbaar moeten zijn. Gelet op de plaats van deze opmerkingen en het uitblijven van een duidelijke reactie hierop van [geïntimeerden] , is het hof van oordeel dat voor [geïntimeerden] onvoldoende kenbaar is geweest dat de gemeente deze opmerking heeft bedoeld als grief, dus als grond waarom het bestreden vonnis vernietigd moet worden. Voor het geval dat anders zou zijn, zal het hof hierna (bij de beoordeling van de grieven) daar volledigheidshalve nader op ingaan.
De uitgangspunten bij de beoordeling van de grieven
6.4.1.
De kantonrechter heeft het volgende als uitgangspunt genomen (zie rov. 4.4):
Uit artikel 5:44 BW en de daaruit voortvloeiende jurisprudentie volgt dat [geïntimeerden] de aanwezigheid van die [hof: de over het perceel hangende en onder het perceel van [geïntimeerden] bevindende] takken en wortels niet hoeft te dulden. Uit de parlementaire geschiedenis van dit artikel blijkt dat het enkele overhangen van takken van de desbetreffende bomen op het perceel van [geïntimeerden] in beginsel reeds onrechtmatig is jegens [geïntimeerden] , nu met het overhangen gebruik wordt gemaakt van het perceel van [geïntimeerden] . Aan [geïntimeerden] als eigenaar van de grond is de exclusieve bevoegdheid gegeven tot het gebruik van de ruimte boven zijn oppervlakte, in welk genot hij niet door anderen mag worden gestoord. De vraag of [geïntimeerden] al dan niet hinder heeft van de overhangende takken is voor het inroepen van voormelde bevoegdheid door [geïntimeerden] in beginsel niet van belang. Hetzelfde geldt voor de wortels die zich in zijn grond bevinden.
Anders dan de gemeente stelt kan daarmee dan ook geconcludeerd worden dat [geïntimeerden] belang heeft bij zijn vordering.
Tegen dit oordeel heeft de gemeente geen (voldoende kenbare) grief gericht. Ook voor het hof is dit dus het uitgangspunt bij de beoordeling van de grieven van de gemeente.
6.4.2.
Vervolgens heeft de kantonrechter (in rov. 4.5) overwogen:
Voor die bevoegdheid geldt evenwel een algemene beperking als omschreven in artikel 3:13 BW, te weten misbruik van bevoegdheid, op welke beperking de gemeente een beroep heeft gedaan. Van misbruik van bevoegdheid kan sprake zijn als [geïntimeerden] , in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen zijn belang en het belang van de gemeente dat daardoor zou worden geschaad, in redelijkheid niet tot uitoefening van zijn eigendomsrecht kan komen.
Ook tegen dit oordeel heeft de gemeente geen (voldoende kenbare) grief gericht. [geïntimeerden] heeft evenmin bezwaren tegen deze overweging(en) geuit. Ook dit vormt voor het hof dus het beoordelingskader in hoger beroep.
6.4.3.
Na deze overwegingen is de kantonrechter gaan toetsen of [geïntimeerden] misbruik maakt van zijn bevoegdheid om verwijdering van de takken (en de wortels) te eisen. De grieven zijn gericht tegen (de uitkomst van) die toets.
De beoordeling van de grieven
6.5.
Het hof zal de grieven gezamenlijk beoordelen. Het hof zal eerst nog ingaan op een opmerking van de gemeente over het tijdsverloop.
6.5.1.
Zoals hiervoor al is vermeld, is het hof van oordeel dat het argument van het tijdsverloop een onvoldoende kenbare grief betreft (zie rov. 6.3.5). Het hof is echter van oordeel dat dit argument ook om de volgende redenen niet kan leiden tot vernietiging van het vonnis.
Volgens de gemeente heeft [geïntimeerden] twintig jaar lang niet geklaagd over de aanwezigheid van de moeraseiken. Het is het hof niet duidelijk of de gemeente hiermee een beroep wil doen op verjaring. De gemeente merkt hierover niet op dat de vordering van [geïntimeerden] is verjaard, maar dat deze ‘zou zijn verjaard’. Voor zover de gemeente een beroep heeft willen doen op verjaring, is het hof van oordeel dat de gemeente dit verweer onvoldoende heeft toegelicht. De gemeente heeft immers niet aangevoerd wanneer de verjaringstermijn een aanvang heeft genomen. Voor zover de gemeente heeft bedoeld dat dit de datum van aanplant van de bomen is geweest, verwerpt het hof dat standpunt, aangezien de gemeente niet heeft aangevoerd en ook niet is gebleken dat destijds volwassen bomen zijn aangeplant, dus dat de bomen toen al een zodanige omvang hadden dat de takken over het perceel van [geïntimeerden] hingen.
De gemeente heeft ook nog aangevoerd dat [geïntimeerden] misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid door jarenlang niet te reclameren, waardoor de moeraseiken zich tot moeraseiken van de huidige omvang hebben kunnen ontwikkelen. Ook daarin kan het hof de gemeente niet volgen. Niet valt in te zien dat het
nietklagen moet worden beschouwd als een misbruik van bevoegdheid.
6.5.2.
De kantonrechter heeft in rov. 4.8 overwogen:
Bij het inrichten van de wijk heeft de gemeente deze bomen binnen twee meter van de erfgrens geplaatst [hof: bedoeld zal zijn geplant]. Gelet op de omvang van de bouwpercelen en de te verwachten omvang van de geplante moeraseiken kan het niet anders zijn dan dat ten tijde van de aanplant al voorzienbaar was dat de betreffende bomen op enig moment niet alleen met de takken en wortels boven en onder het aangrenzende perceel zouden komen maar ook dat ze in aanraking zouden komen met de bebouwing op dat perceel. Onder die omstandigheid treft naar het oordeel van de kantonrechter een beroep van de gemeente op misbruik van recht door [geïntimeerden] niet snel doel.
De gemeente heeft de volgende kritiekpunten geuit op deze overweging:
- in haar gemeente geldt niet de wettelijke afstand van twee meter (artikel 5:42 lid 2 BW), maar van een halve meter (op grond van artikel 3.7.3.2. van de Algemene verordening gemeente Leudal);
- de takken komen niet in aanraking met de bebouwing op het perceel van [geïntimeerden] ;
- de gemeente heeft steeds aandacht voor haar bomen, zij heeft een Bomenbeleids- en beheerplan.
Het hof overweegt hierover het volgende.
6.5.3.
Het hof ziet niet in waarom hetgeen de gemeente heeft vermeld over de afstand tussen bomen en erfgrens tot een ander oordeel zou moeten leiden. Het gaat er niet om of de afstand tussen de moeraseiken en het perceel van [geïntimeerden] in strijd is met artikel 5:42 BW. Het gaat erom of [geïntimeerden] misbruik maakt van zijn bevoegdheid om te verlangen dat de takken waarvan vast staat dat die over zijn perceel hangen, worden verwijderd. Het hof begrijpt de betreffende overweging in het bestreden vonnis zo, dat de kantonrechter heeft bedoeld dat de gemeente bij het planten van de moeraseiken kon voorzien dat op enig moment de situatie zou ontstaan zoals die nu aan de orde is.
Het hof is van oordeel dat uit het vonnis niet blijkt dat de kantonrechter ervan uit is gegaan dat de takken de woning van [geïntimeerden] raken. Voor zover de gemeente meent dat de kantonrechter dat heeft overwogen, berust dat op een verkeerde lezing van het vonnis. Het hof begrijpt het vonnis aldus, dat de gemeente op het moment van aanplanten van de moeraseiken, er rekening mee moest houden dat de takken de bebouwing op enig moment zouden kunnen gaan raken. Overigens is goed denkbaar dat dit bij woningen in de buurt van [geïntimeerden] wel het geval is. Het hof weet dat niet, maar de kantonrechter heeft de situatie ter plaatse opgenomen.
De gemeente heeft onder verwijzing naar haar Bomenbeleids- en beheerplan opgemerkt dat zij oog heeft gehad voor de veiligheid middels controle en beheer van de bomen en dat aldus niet voorzienbaar was dat de takken en wortels in aanraking zouden komen met de bebouwing van [geïntimeerden] . Daaraan heeft zij toegevoegd dat, als overlast voorzienbaar was, dat dan ook geldt voor [geïntimeerden] .
Het hof ziet niet in dat deze opmerkingen van de gemeente kunnen leiden tot een ander oordeel. Dat de gemeente kennelijk niet
heeftvoorzien dat de takken van de moeraseiken over het perceel van [geïntimeerden] zouden komen te hangen, wil niet zeggen dat zij dat niet
konvoorzien. Of [geïntimeerden] dat kon voorzien is niet van belang. De moeraseiken staan op de percelen van de gemeente. De gemeente heeft de eigendom van de moeraseiken. Overigens dateert haar Bomenbeleids- en beheerplan van een veel latere datum dan de aanplant van de bomen.
Het hof constateert dat de kantonrechter aan het einde van rov. 4.8 heeft overwogen dat onder die omstandigheden - waarmee de kantonrechter doelt op de voorzienbaarheid ten tijde van de aanplant - het beroep op misbruik van recht niet snel doel treft. Tegen dat oordeel heeft de gemeente geen (voldoende kenbare) grief gericht, zodat dat oordeel ook voor het hof een uitgangspunt vormt (en waarmee het hof het overigens ook eens is).
6.5.4.
In rov. 4.9 van het vonnis is de kantonrechter nog nader ingegaan op de voorzienbaarheid van het probleem. De kantonrechter heeft overwogen dat onduidelijk is gebleven waarom de gemeente er niet voor heeft gekozen de bomen te planten op het grasveld aan de overzijde van de weg, omdat dit verderop in de straat wel zo is gebeurd en dat dit ook mogelijk zou zijn geweest ter hoogte van de woning van [geïntimeerden] .
De gemeente heeft in dit hoger beroep over deze overweging aangevoerd dat de gemeente de handen vrij wil hebben voor wat betreft de toekomstige bestemming van het grasveld en dat de inrichting van de wijk volgens het democratisch proces wordt besloten. Het hof is van oordeel dat deze argumenten niet van belang zijn. De gemeente heeft kennelijk niet begrepen wat de kantonrechter heeft bedoeld. De kantonrechter heeft alleen maar overwogen dat de gemeente destijds, bij de aanplant, een andere mogelijkheid heeft gehad. De kantonrechter heeft niet geoordeeld dat de gemeente nu alsnog de bomen op het grasveld moet planten.
6.5.5.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling of [geïntimeerden] misbruik maakt van zijn bevoegdheid, de belangen van de gemeente betrokken. Daarbij gaat het onder andere om het beleid van de gemeente met betrekking tot openbaar groen. De gemeente heeft daarover bij de kantonrechter aangevoerd dat zij een bomenstructuur heeft van 54 moeraseiken en dat er sprake is van uniformiteit, continuïteit en ritme. De kantonrechter heeft de situatie ter plaatse opgenomen en hem is niet gebleken dat de bomen deel uitmaken van een geheel van bomen dat vanuit esthetisch oogpunt bijzondere bescherming zou rechtvaardigen. De gemeente merkt hierover in hoger beroep op dat er voor de gemeente wel degelijk een relevant esthetisch aspect aan zit. Dat de gemeente dat zo vindt, heeft de kantonrechter echter wel degelijk onderkend. De kantonrechter vond dit esthetische aspect echter onvoldoende waarneembaar. En dat is één van de redenen waarom hij tot het oordeel is gekomen dat [geïntimeerden] geen misbruik maakt van zijn bevoegdheid. Ook hiervoor geldt dus dat de gemeente kennelijk het oordeel van de kantonrechter niet goed heeft begrepen. Dat maakt dat oordeel niet onjuist.
6.5.6.
Bij de beoordeling van de vraag of [geïntimeerden] misbruik maakt van zijn bevoegdheid, heeft de kantonrechter betrokken dat [geïntimeerden] (alleen maar) vraagt om verwijdering van overhangende takken. Hij heeft niet gevraagd om de bomen te kappen (rov. 4.10). De gemeente heeft bij de kantonrechter aangevoerd dat het zo drastisch inkorten van de takken er uiteindelijk toe zal leiden dat de bomen uit oogpunt van veiligheid gekapt zullen moeten worden. Uit het vonnis blijkt dat een en ander ter plaatse is besproken. De kantonrechter heeft niet de overtuiging gekregen dat er niets anders opzit dan de bomen te kappen. De gemeente heeft in hoger beroep haar argumenten op dit punt herhaald en zij heeft twee rapporten overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt. Wat de gemeente niet (althans onvoldoende kenbaar) heeft meegenomen in haar betoog, is dat de situatie in hoger beroep enigszins anders is dan bij de kantonrechter. Bij de kantonrechter speelde ook de vordering om de wortels in te korten. De inkorting van wortels en takken aan één zijde, zou volgens de gemeente leiden tot instabiliteit van de bomen. Om die reden is gesproken over andere opties, zoals kandelaren en kandelaberen van de bomen. Maar inmiddels staat vast dat de wortels niet aangetast zullen worden. Of de bomen alleen door het inkorten van de takken aan één zijde (dus met behoud van de volledige wortelstructuur) instabiel zullen worden, is zeer de vraag. Daarop is de gemeente niet nader ingegaan en dat is ook niet gebeurd in de door haar overgelegde rapporten. Verder heeft de gemeente nog aangevoerd dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat de bomen een snoei van de takken tot de perceelsgrens niet zullen overleven. Het hof is van oordeel dat dit niet valt af te leiden uit het rapport van boomdeskundige E. Mercx en ook niet uit de andere door de gemeente overgelegde documenten.
6.5.7.
De gemeente heeft aangevoerd dat de bomen de straat verfraaien en een verbetering opleveren van het woon- en leefklimaat en dat zij de bomen op een zodanige wijze onderhoudt, dat er zo min mogelijk overlast is voor omwonenden terwijl de bomen zich op een zo natuurlijk mogelijke manier kunnen ontwikkelen. Dat is een openbaar belang. De kantonrechter heeft daarmee rekening gehouden in zijn beoordeling en ook het hof zal dat doen.
6.5.8.
De gemeente heeft een schikkingsvoorstel gedaan aan [geïntimeerden] en zij vraagt het hof om rekening te houden met dat voorstel. Volgens [geïntimeerden] mag het hof daar geen acht op slaan omdat dat in strijd zou zijn met de gedragsregels van de advocatuur. Het hof is van oordeel dat moet worden ingaan op de aangevoerde argumenten, dus ook op de inhoud van het schikkingsvoorstel. De gedragsregels van de advocatuur staan daar niet aan in de weg. Die regels gelden tussen advocaten, niet tussen de rechter en de advocaat.
Het schikkingsvoorstel van de gemeente hield in dat de takken van boom I [het hof begrijpt:] maximaal 20% worden ingekort, met behoud van de natuurlijke vorm van de boom. Boom II zal in dezelfde vorm en omvang als boom I worden gebracht. Beide bomen zullen elke drie jaar in deze stand worden teruggesnoeid.
Het hof is van oordeel dat het schikkingsvoorstel niet zodanig is, dat de verwerping daarvan door [geïntimeerden] leidt tot het oordeel dat hij misbruik maakt van zijn bevoegdheid om verwijdering van de takken te eisen. Daartoe overweegt het hof het volgende, waarbij het hof meeweegt hetgeen hiervoor in 6.5.7 is overwogen.
6.5.9.
Het hof is met [geïntimeerden] van oordeel dat de door de gemeente gehanteerde uitgangspunten van het schikkingsvoorstel niet juist zijn. De door de gemeente als uitgangspunt genomen situatieschets komt namelijk niet overeen met hetgeen de kantonrechter heeft waargenomen en in het vonnis heeft vastgelegd. In de situatieschets van de gemeente wordt er namelijk vanuit gegaan dat slechts bij één boom sprake is van takken die boven het perceel van [geïntimeerden] hangen, terwijl de kantonrechter hierover in rov. 4.2 (waartegen geen voldoende kenbare grief is gericht) het volgende heeft vermeld:
Vast staat, zoals ook tijdens de plaatsopneming door de kantonrechter zelf is geconstateerd, dat van overhangende takken sprake is. Takken van de “linker boom” hangen zelfs in aanzienlijke mate boven de grond van [geïntimeerden] , bij de “rechter boom” is daar in mindere mate sprake van maar ook bij deze boom hangen enkele takken boven de grond van [geïntimeerden] .
Gelet op hetgeen de kantonrechter heeft overwogen is de situatieschets en daarmee het uitgangspunt voor het schikkingsvoorstel dus onjuist.
Maar ook als het hof uitgaat van de situatieschets van de gemeente, is het eindoordeel niet anders om de volgende reden. Uit de situatieschets moet worden afgeleid dat het kennelijk de bedoeling is dat de takken van boom I zullen worden ingekort tot de stippellijn. Daarmee wordt dan slechts in zeer geringe mate tegemoetgekomen aan de bezwaren van [geïntimeerden] . De takken zullen dan nog steeds ruimschoots over het perceel van [geïntimeerden] hangen. Daarbij komt dat de takken steeds in de daarop volgende drie jaren verder zullen reiken, omdat de bomen pas na drie jaar weer tot dat punt zullen worden teruggesnoeid.
Kortom, het feit dat [geïntimeerden] het schikkingsvoorstel van de gemeente niet heeft geaccepteerd, leidt niet tot het oordeel dat hij misbruik maakt van zijn bevoegdheid om verwijdering van de takken te eisen. Ook de andere door de gemeente in hoger beroep aangedragen argumenten leiden niet tot dat oordeel.
De slotsom
6.6.1.
De slotsom is dat de grieven falen. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen en de gemeente veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
6.6.2.
[geïntimeerden] heeft gevraagd om de gemeente te veroordelen in de nakosten. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden, omdat een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel oplevert (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853). Het hof zal de wettelijke rente niet toewijzen vanaf veertien dagen na dit arrest, maar vanaf veertien dagen na de betekening van dit arrest.
6.6.3.
De gemeente heeft in eerste aanleg heel nadrukkelijk gevraagd om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, om te voorkomen dat een onomkeerbare situatie zal ontstaan. Door de bekrachtiging van het vonnis, blijft dat zo. Het hof zal wel de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals door [geïntimeerden] is gevraagd. Om onnodige discussie tussen partijen te voorkomen merkt het hof op dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad enkel en alleen betrekking heeft op de veroordeling van de gemeente tot betaling van de proceskosten van het hoger beroep.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de gemeente in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] op € 338,- aan griffierecht en op € 2.366,- aan salaris advocaat en bepaalt dat de bedragen binnen veertien dagen na betekening van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. van Ham, F.C. Alink-Steinberg en G.J.S. Bouwens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 oktober 2023.
griffier rolraadsheer