ECLI:NL:GHSHE:2023:3450

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
20-003207-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen en valsheid in geschrift met betrekking tot een fictief dienstverband

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1978, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van witwassen en valsheid in geschrift. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verbergen van de herkomst van een aanzienlijk contant geldbedrag van € 94.039,00, dat afkomstig was uit criminele activiteiten. De verdachte had een fictief dienstverband bij een bedrijf, waar hij maandelijks contante betalingen ontving, die niet in verhouding stonden tot zijn legale inkomsten. Het hof heeft de bekennende verklaring van de verdachte en de verklaringen van de medeverdachte in aanmerking genomen, evenals de financiële gegevens die door de belastingdienst en banken zijn verstrekt. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet in staat was om een verifieerbare verklaring te geven voor de herkomst van het geld, en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen en valsheid in geschrift. De straf is vastgesteld op een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een taakstraf van 240 uur, waarbij rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003207-19
Uitspraak : 29 juni 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 oktober 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-820246-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld ter zake van:
  • feit 1: medeplegen van witwassen;
  • feit 2, primair: medeplegen van valsheid in geschrift,
tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Door de verdediging is:
  • verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring van feit 1;
  • verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 2;
  • verweer gevoerd ten aanzien van de straftoemeting.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 17 oktober 2012 tot en met 4 januari 2016, te Tilburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader(s) van een groot contant geldbedrag van (ongeveer) 137.543,00 euro, althans van enig(e) contant(e) geldbedrag(en) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of enig(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze contante geldbedrag(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
2. primair
hij op enig moment in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 9 december 2015, te Tilburg, tezamen en in vereniging met ander of anderen, een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, te weten:
- een arbeidsovereenkomst tussen [medeverdachte 1] , handelend onder de naam [bedrijf] en [verdachte] d.d. 17 oktober 2012;
bestaande die valsheid hierin dat - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid, op bovengenoemde arbeidsovereenkomst is vermeld dat hij verdachte een dienstbetrekking is aangegaan bij [bedrijf] voor de duur van 6 maanden (met stilzwijgende voortzetting) (met een werkweek van 40 uur en een salaris van 1460 euro bruto per maand), zulks met het oogmerk om dit geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
2. subsidiair
[medeverdachte 1] op enig moment in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 9 december 2015, te Tilbug, een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, te weten:
- een arbeidsovereenkomst tussen die [medeverdachte 1] , handelend onder de naam [bedrijf] , en [verdachte] (verdachte) d.d. 17 oktober 2012;
bestaande die valsheid hierin dat - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid, op bovengenoemde arbeidsovereenkomst is vermeld dat hij verdachte ( [verdachte] ) een dienstbetrekking is aangegaan bij [bedrijf] voor de duur van 6 maanden (met stilzwijgende voortzetting) (met een werkweek van 40 uur en een loon van 1460 euro bruto per maand) zulks met het oogmerk om dit geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken; welk strafbaar feit hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 9 december 2015 te Tilburg, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland, door gift(en) en/of door belofte(n) en/of misbruik van gezag/geweld/bedreiging of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, opzettelijk heeft uitgelokt, bestaande deze opzettelijke uitlokking hierin, dat hij, verdachte,
- [medeverdachte 1] , heeft laten benaderen en/of heeft benaderd over de vraag of hij, verdachte, bij [medeverdachte 1] , h.o.d.n. [bedrijf] , op de loonlijst mocht en/of
- [medeverdachte 1] , h.o.d.n. [bedrijf] , heeft bezocht en/of informatie heeft gegeven ten behoeve van het opstellen van een arbeidsovereenkomst en/of
- die [medeverdachte 1] toe te zeggen dat hij elke maand de loonkosten zou komen brengen (zodat [medeverdachte 1] verdachte kon betalen) en/of
- (daarbij) [medeverdachte 1] toe te zeggen dat hij, verdachte, maandelijks ongeveer 100 euro, althans enig geldbedrag extra zou geven aan die [medeverdachte 1] ;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij:
1.
in de periode van 17 oktober 2012 tot en met 4 januari 2016, te Tilburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader van een contant geldbedrag van € 94.039,00, de werkelijke aard en de herkomst verhuld en verworven en/of voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij, verdachte, wist, dat deze contante geldbedragen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf;
2.primair
in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 9 december 2015, te Tilburg, tezamen en in vereniging met ander, een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, te weten:
- een arbeidsovereenkomst tussen [medeverdachte 1] , handelend onder de naam [bedrijf] en [verdachte] d.d. 17 oktober 2012;
bestaande die valsheid hierin dat - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid, op bovengenoemde arbeidsovereenkomst is vermeld dat hij verdachte een dienstbetrekking is aangegaan bij [bedrijf] voor de duur van 6 maanden (met stilzwijgende voortzetting) (met een werkweek van 40 uur en een salaris van 1460 euro bruto per maand), zulks met het oogmerk om dit geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1: [1]
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder bij de bewijsoverwegingen genoemde en in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2:
De verdachte heeft ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring afgelegd en ter zake daarvan is geen vrijspraak bepleit, derhalve zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht het hof dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
1. de bekennende verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 27 september 2019; [2]
2. de verklaring van verdachte [medeverdachte 1] d.d. 2 juni 2016; [3]
3. het schriftelijk stuk inhoudende een ongetekende arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden (met stilzwijgende verlenging) tussen [medeverdachte 1] , handelend onder de naam [bedrijf] en [verdachte] d.d. 17 oktober 2012, waaruit volgt dat [verdachte] op 1 november 2012 in dienst is getreden bij [bedrijf] voor een dienstverband van 40 uur per week en met het minimumloon van € 1.460,- bruto per maand. [4]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde
I
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen zoals die onder II zijn opgenomen, in onderlinge samenhang beschouwd.
II
Toetsingskader witwassen
Het hof zal met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde het toetsingskader hanteren dat wordt toegepast ingeval van een tenlastelegging van witwassen, waarbij geen direct bewijs voor enig brondelict aanwezig is.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de tenlastegelegde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de tenlastegelegde voorwerpen afkomstig zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat die voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Bij toetsing door de rechter dienen daarbij de volgende stappen te worden doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen mede een rol. Indien de door de verdachte gegeven verklaring daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het vermoeden van witwassen
Belastinggegevens
Door de belastingdienst zijn gegevens met betrekking tot de inkomens- en vermogenspositie van [verdachte] en [medeverdachte 2] , sedert 2002 de echtgenote van de verdachte, over de boekjaren 2009 tot en met 2015 verstrekt.
Hieruit blijkt dat [verdachte] in 2009 minder dan het minimumjaarloon heeft genoten. Over de jaren 2010 en 2011 zijn bij de belastingdienst geen inkomensgegevens bekend. [verdachte] heeft sinds 2 december 2011 een bedrijf genaamd 'Handelsonderneming [verdachte] ' met het
Rekeningnummer [rekeningnummer 1] . De omzet van dit bedrijf was in 2013 € 414,- en in 2014 en 2015 is er geen omzet genoten. Vanaf 2012 heeft [verdachte] inkomsten ontvangen van [bedrijf] . Ook heeft [verdachte] in de tenlastegelegde periode huur- en zorgtoeslag ontvangen. [5] Verder blijkt dat [medeverdachte 2] in voornoemde periode niet beschikte over enig inkomen of spaartegoeden. Zij heeft enkel kindertoeslag en kinderbijslag ontvangen. [6]
Bankgegevens
Door de ING en door de ABN-AMRO bank zijn de financiële gegevens van [verdachte] en [medeverdachte 2] over de boekjaren 2013 tot en met 2015 verstrekt. [medeverdachte 2] beschikt over een ING betaalrekening met nummer [rekeningnummer 2] en [verdachte] beschikt over een ABN­ AMRO privébetaalrekening met nummer [rekeningnummer 3] . De ontvangsten en uitgaven van deze betaalrekeningen zijn geanalyseerd en het volgende is geconstateerd.
Vanaf de ABN-AMRO privébetaalrekening is in drie jaar tijd in totaal een contant bedrag van € 620,- opgenomen. Daarnaast is in drie jaar tijd € 913,65 aan levensonderhoud,
€ 1.640,- aan internetaankopen en € 773,- aan pokeren uitgegeven. [7] Verder blijkt dat vanaf de ING betaalrekening in drie jaar tijd in totaal een contant bedrag van € 400,- is opgenomen, € 3.063,47 aan levensonderhoud en € 2.895,29 aan internetaankopen is
uitgegeven. [8] Uit een overzicht van alle transacties van de bankrekeningen volgt dat de totale gezamenlijke inkomsten over drie jaar € 70.485,73 en de totale uitgaven € 70.768,57
betroffen waaronder dus de hierboven specifiek genoemde uitgaven. [9]
Kasopstelling
Uit het dossier blijkt dat uit het overzicht van de uitgaven en ontvangsten van de verdachte de volgende (voorlopige) kasopstelling kan worden opgemaakt. [10]
Beginsaldo contant geld € 1.000,00
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen
ING bank € 400,00
ABN Amro € 620,00 +/+
Eindsaldo contant geld
€ 1.530,00 -/-
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 490,00
Werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen
Contante bankstortingen € 0,00
Contante uitgaven aan [bedrijf] € 76.000,00
Contante uitgaven levensonderhoud
€ 62.033,00 -/-
Verschil € (-) 137.543,00
Het hof overweegt met betrekking tot het negatief kassaldo dat uit het rapport kasopstelling is gebleken dat in de periode van 17 oktober 2012 tot en met 4 januari 2016 een negatief verschil van € 137.543,00 bestond tussen de legale contante inkomsten van verdachte en het saldo op de begindatum van de in de kop genoemde periode enerzijds en de werkelijke contante uitgaven van verdachte en het saldo op de einddatum van die periode anderzijds. Dat de legale inkomsten van verdachte in de tenlastegelegde periode op geen enkele wijze in verhouding stonden tot de werkelijke contante uitgaven van verdachte, rechtvaardigt het aannemen van het vermoeden van witwassen.
De verklaring van de verdachte over het geld / standpunten verdediging
Het hof zal de verschillende verklaringen en verweren ten aanzien van de herkomst van het geld achtereenvolgens bespreken per post van de kasopstelling.

1.Beginsaldo contant geld.

Het hof zal het beginsaldo contant geld meenemen voor een bedrag van
€ 1.000,00.

2.Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen.

ING bank en ABN AmroIn de kasopstelling is een bedrag van € 1.020,00 gehanteerd ten aanzien van de legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen.
Uit het dossier volgt dat in de periode van 2013 tot en met 2015 van de bankrekeningen van [verdachte] en [medeverdachte 2] bedragen via de ING bank (in totaal € 400,00) en de ABN Amro (in totaal € 620,00) contant zijn gemaakt.
Overeenkomstig de kasopstelling zal het hof deze contante opnamen meenemen.
Handelsonderneming [verdachte]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedragen die via de ondernemingsrekening van [verdachte] contant zijn gemaakt, tevens als legale contante ontvangsten moeten gelden.
Uit de kasopstelling blijkt dat [verdachte] een bankrekening heeft bij de ABN-AMRO met nummer [rekeningnummer 1] (vervallen sinds 01-12-2013). Dit betreft een ondernemersdeposito. [11] Op 5 februari 2014 werd bij een geldautomaat een bedrag van € 2920,- euro opgenomen.
Het hof is van oordeel dat het contante geldbedrag, dat is opgenomen van de eenmanszaak van betrokkene [verdachte] , als privé onttrekking van de handelsondernemingsrekening dient te worden meegenomen in de kasopstelling.
Spaarpolis ABN AMRO toekomstplan
Voor zover de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat het onderzoeksteam ten onrechte geen rekening heeft behouden met een beschikbaar budget uit een spaarpolis oordeelt het hof als volgt.
Uit het onderzoek naar de bankrekeningen van [medeverdachte 2] en [verdachte] is uit het financieel jaaroverzicht van de ABN AMRO gebleken dat er een privé product beschikbaar was met de naam “ABN-AMRO ToekomstPlan/StudiePlan. Op 31-12-2014 was giraal een bedrag beschikbaar van € 5.243,24. [12]
Uit het onderzoek is vervolgens gebleken dat een bedrag van € 5.444,56 aan premie ABN AMRO Toekomstplan is overgeboekt op de rekening van [verdachte] , met rekeningnummer [rekeningnummer 3] . [13]
Weliswaar is gebleken dat de waarde van de spaarpolis is uitbetaald op bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] van verdachte [verdachte] , maar niet is gebleken dat het genoemde bedrag vervolgens ook contant is opgenomen. Reeds daarom kan dit bedrag niet in enige kasopstelling worden betrokken.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de verdediging.
Overige contante inkomstenDe verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat door [medeverdachte 2] en [verdachte] verschillende antiquiteiten zijn verkocht. Hierdoor zouden zij ongeveer een bedrag van in totaal € 7.500,00 aan contante gelden hebben gegenereerd. Het hof verwerpt dit verweer van de verdediging, nu dit verweer op geen enkele manier met administratie is onderbouwd, of met een vermelding in de belastingaangifte van [medeverdachte 2] en [verdachte] is opgegeven.
Al het vorengaande leidt tot de vaststelling van een bedrag aan legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen ter hoogte van (€ 400,00 + € 620,00 + € 2.920,00=)
€ 3.940,00.

3.Eindsaldo contant geld

Het hof zal het eindsaldo contant geld vaststellen op een bedrag van
€ 1.530,00overeenkomstig het geldbedrag dat bij de doorzoeking in de woning van betrokkene is aangetroffen op 9 december 2015. [14]

4.Werkelijke contante uitgaven

In de kasopstelling is voor de werkelijke contante uitgaven een bedrag meegenomen ter hoogte van € 138.033,00 (€ 76.000 + € 62.033,00). Dit bedrag bestaat uit contante uitgaven levensonderhoud en contante uitgaven aan [bedrijf] .
Contante uitgaven levensonderhoud
Ter vaststelling van de hoogte van de contante uitgaven is een onderzoek ingesteld naar
de uitgaven die zien op levensonderhoud. In dat kader zijn de bankafschriften over de
boekjaren van 2013 tot en met 2015 geanalyseerd, waarbij een vergelijking is gemaakt met
de Nibud-normen voor een gezin met één kind, zoals destijds bij [verdachte] en [medeverdachte 2] het
geval was. In het onderzoek is vervolgens uitgegaan van het referentiebudget van een maximaal inkomen. Er is vergeleken op de onderdelen: reserveringsuitgaven (uitgaven zonder enige regelmaat, waarvan de hoogte niet op voorhand is vast te stellen, zoals kleding, inventaris, vakantie en onderhoud van het huis) en de huishoudelijke uitgaven (voeding, reiniging en persoonlijke verzorging). [15]
Uit het onderzoek blijkt daarnaast dat in de periode van 2013 tot en met 2015 de betrokkene en zijn partner voor de genoemde onderdelen een totaalbedrag van € 71.388,- zouden hebben uitgegeven bij een referentie budget van een maximaal inkomen.. Volgens de rekeningafschriften hebben zij in deze periode aan voornoemde onderdelen een bedrag van € 9.355,- giraal uitgegeven, hetgeen zou moeten betekenen dat zij daarnaast aan deze onderdelen nog een geldbedrag van € 62.033,- contant hebben uitgegeven. [16]
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de gehanteerde Nibud-normen, nu deze uitgaan
van het referentiebudget van een maximaal inkomen. De verdediging heeft daarbij onder meer gewezen op het feit dat het gezin er geen luxueuze levensstijl op nahield, en dat daarvan ook niet is gebleken.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 2] en [verdachte] uit legale inkomsten zowel contante als girale betalingen hebben gedaan ten behoeve van de reserveringsuitgaven en huishoudelijke kosten.
Het openbaar ministerie heeft daarbij blijkens de kasopstelling, zoals door de politie is vastgesteld, de theoretische maximum NIBUD-uitgaven tot uitganspunt genomen.
Het hof stelt vast dat met het hanteren van de NIBUD-uitgaven een schatting wordt gemaakt waarbij wordt getracht zo dicht mogelijk te komen bij de uitgaven die in werkelijkheid door het gezin zijn gedaan. In onderhavig dossier zijn naar het oordeel van het hof voor deze uitgaven onvoldoende aanknopingspunten te vinden om aansluiting te zoeken bij het hanteren van een maximum inkomen. In het voordeel van [medeverdachte 2] en [verdachte] zal het hof daarom aansluiten bij de NIBUD-uitgaven die zien op het minimum inkomen voor een gezin met één kind. Ten aanzien van 2013 zal het hof aansluiting zoeken bij de Nibud-bedragen zoals in het dossier op pagina 540 staan opgenomen, voor 2014 op pagina 560 en voor 2015 op pagina 586. Het hof zal voorts de girale betalingen ten aanzien van deze uitgaven in mindering brengen.
Voor zover de verdediging zich daarnaast nog op het standpunt heeft gesteld dat het onderzoeksteam heeft geconcludeerd dat van alle legale inkomsten een bedrag van € 262,00 overbleef voor consumptieve uitgaven, en derhalve in mindering dient te worden gebracht op de NIBUD-uitgaven, overweegt het hof als volgt.
Het verweer van de verdediging miskent in dat geval dat het uitgangspunt bij een eenvoudige kasopstelling is dat deze slechts ziet op de daadwerkelijke contant gedane uitgaven. De legale inkomsten die overbleven op de rekening van [medeverdachte 2] en [verdachte] worden daardoor enkel in de kasopstelling meegenomen indien deze gelden contant zijn gemaakt door middel van contante opnames, en derhalve binnen de kasopstelling vallen. Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging.
Het hof verwerpt in diezelfde zin het verweer van de verdediging dat de uitgaven voor benzine kunnen worden verklaard door de beschikbare contante uitgaven. Het verweer miskent dat de onderhavige berekening van de NIBUD-uitgaven mede is gebaseerd op de contante uitgaven ten aanzien van benzinekosten.
Al het vorengaande leidt tot de volgende berekening ten aanzien van de NIBUD-uitgaven:
2013: [17]
(€ 397,00 + € 477,00=) € 874,00 x 12 maanden : € 10.488,00
Reeds gedane girale uitgaven
: € 1.493,00-/-
Totaal 2013 : € 8.995,00
2014: [18]
(€ 345,00 + € 502,00=) € 847,00 x 12 maanden : € 10.164,00
Reeds gedane girale uitgaven
: € 3.598,00-/-
Totaal 2014 : € 6.566,00
2015: [19]
(€ 363,00 + € 483,00=) € 846,00 x 12 maanden : € 10.152,00
Reeds gedane girale uitgaven
: € 4.264,00-/-
Totaal 2015 : € 5.888,00
Totaal (€ 8.995,00 + € 6.566,00 + € 5.888,00 =) : € 21.449,00
Contante uitgaven aan [bedrijf]
Het hof is van oordeel dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in
geschrifte, zoals tenlastegelegd onder feit 2. Dit betekent dat [verdachte] niet werkzaam was bij [medeverdachte 1] , maar dat sprake was van een fictief dienstverband tussen [verdachte] en [bedrijf] , waarbij [verdachte] weliswaar op de loonlijst stond van [bedrijf] maar feitelijk geen werkzaamheden voor [bedrijf] heeft verricht. [verdachte] heeft voor deze schijnconstructie betaald. Hij bracht iedere maand een contant geldbedrag van € 2.000,- naar [bedrijf] , die een bedrag van € 100,- voor zichzelf en de verplichte premies (loonheffing) inhield, en het restant in de vorm van minimumloon uitbetaalde op de rekening van [verdachte] . [20] In de periode van 17 oktober 2012 tot 11 februari 2016 heeft [verdachte] 39 keer salaris op zijn bankrekening ontvangen. Omdat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in de laatste maand wel salaris heeft uitbetaald, maar niet door [verdachte] is betaald, wordt de laatste keer buiten beschouwing gelaten. In voornoemde periode heeft [verdachte] in totaal een contant geldbedrag van € 76.000 (38 x € 2.000) aan [bedrijf] overgedragen. [21]
Deelconclusie werkelijke contante uitgaven
Al het vorengaande leidt tot de vaststelling van een bedrag aan werkelijke contante uitgaven ter hoogte van (€ 76.000,00 + € 21.449,00 =) € 97.449,00.
Tussentijdse balans
Het hof zal gelet op al het vorengaande een tussentijdse balans opmaken, voordat zal worden overgegaan tot de bespreking van de verklaring van de verdachte over de herkomst van de contante gelden.
Met inachtneming van het voorgaande komt de eenvoudige kasopstelling als volgt te luiden:
Beginsaldo contant geld € 1.000,00
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen € 3.940,00 +/+
Eindsaldo contant geld
€ 1.530,00 -/-
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 3.410,00
Werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen
€ 97.449,00 -/-
Verschil € (-) 94.093,00
Het verschil betreft een onverklaarbaar bedrag van € 94.039,00 waarover de verdachte in de periode van 17 oktober 2012 tot en met 4 januari 2016 kennelijk contant heeft beschikt. Bij het ontbreken van een legale inkomstbron acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat voornoemd onverklaarbare vermogen uit enig misdrijf afkomstig is. Van verdachte mag derhalve een verklaring worden verlangd over de herkomst van het contante geld die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
De verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld
Kort samengevat heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte vanaf het begin een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd. De verdachte heeft immers verklaard dat hij zijn geld heeft verdiend met inkomsten uit pokerwedstrijden. De verdediging heeft daartoe gemotiveerd aangevoerd dat in het gehele dossier aanknopingspunten zijn te vinden voor deze verklaring. Hiertoe is onder meer aangevoerd dat via de bankrekeningen van [medeverdachte 2] en [verdachte] uitgaven zijn gedaan voor pokeren en casinobezoeken. Daarnaast heeft [medeverdachte 2] vanaf het begin verklaard dat [verdachte] inkomsten verkrijgt uit het pokeren. Ook blijkt uit openbare bronnen dat [verdachte] bij lokale en internationale pokerwedstrijden aanwezig is geweest. Door middel van de schijnconstructie met [bedrijf] heeft [verdachte] juist getracht alsnog belasting te betalen over het gewonnen geld. Al met al had het gelet op alle aanwijzingen in het dossier, en de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 2] , op de weg van het openbaar ministerie gelegen om nader onderzoek te doen verrichten. Ten slotte heeft de verdediging nog gewezen op een onlangs gewezen arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 maart 2023 (ECLI:NL:GHAMS:2023:645).
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij inkomsten had uit pokerwedstrijden. In die zin heeft de verdachte een tot op zekere hoogte concrete verklaring afgelegd. Het hof begrijpt het verweer aldus dat naast de inkomsten uit illegale pokerwedstrijden, de verdachte tevens inkomsten had uit legale pokerwedstrijden.
Het hof is echter van oordeel dat het op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is dat verdachte uit legale pokerwedstrijden in de periode van 17 oktober 2012 tot en met 4 januari 2016 een bedrag van in totaal € 94.039,00 heeft verdiend. Verdachte heeft immers alleen geconcretiseerd dat hij verdiensten had, maar heeft nagelaten duidelijkheid te geven wat de omvang van de mogelijk legale verdiensten was. Anders dan in het gewezen arrest van het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte geen concrete stukken kunnen overleggen waaruit blijkt hoe, wanneer en waar hij grote bedragen heeft gewonnen, en als professioneel pokerspeler bekend staat. Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte in onderhavige zaak geen of onvoldoende bescheiden heeft kunnen overleggen om zijn verklaring nader te onderbouwen en voldoende concreet te kunnen maken. Daarnaast is het hof van oordeel dat op basis van de verklaring die de verdachte heeft gegeven, het openbaar ministerie niet zonder meer nader onderzoek naar die verklaring had kunnen en moeten verrichten naast het reeds gedane onderzoek naar de financiële positie van de verdachte.
Omdat er wel aanwijzingen zijn dat verdachte pokerwinsten heeft verkregen uit -een beperkt aantal- legale pokerwedstrijden, kan niet worden uitgesloten dat een (zij het klein) gedeelte van het voornoemde bedrag niet uit enig(eigen) misdrijf afkomstig is. Het hof gaat er echter op grond van de door de verdediging verstrekte informatie vanuit dat die verdiensten niet in verhouding staan tot de bedragen verkregen uit misdrijf. Ten aanzien van dat mogelijk niet uit misdrijf verdiende geld oordeelt het hof dan ook dat sprake is van vermenging.
Het hof is al met al dan ook van oordeel dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat de geldbedragen tot de omvang van € 94.039,00 middellijk of onmiddellijk uit enig (eigen) misdrijf afkomstig zijn. Voor zover er sprake zou zijn van het witwassen van contante gelden uit eigen misdrijf, heeft de verdachte deze contante gelden ook omgezet, waardoor door middel van een omzettingshandeling de herkomst van die gelden is verhuld.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte van een hoeveelheid contant geld ter waarde van (in totaal) € 94.039,00de herkomst heeft verhuld, en die contante geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en omgezet, terwijl hij wist dat die geldbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf.
Het hof vindt ook bewezen dat sprake is geweest van het medeplegen van witwassen samen met medeverdachte [medeverdachte 2] . Met het contante geld werden immers onder meer rekeningen betaald ten behoeve van de gezamenlijke huishouding.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde
De raadsman heeft onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 1933, NJ 1933, 918 (Veearts) een beroep gedaan op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid voor het onder 2 primair bewezenverklaarde. De verdachte heeft immers door middel van het plegen van valsheid in geschrift juist belasting kunnen afdragen over zijn genoten pokerwinsten die hij niet op een andere wijze aan de belastingdienst had kunnen opgeven. Door de gepleegde valsheid in geschrift, is derhalve juist wel belasting betaald, waardoor het nadeel voor de belastingdienst is voorkomen. Dit betekent dat de doelstelling achter de overtreding van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, namelijk het voorkomen van nadeel, juist beter wordt nageleefd.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid zal sprake moeten zijn van een situatie waarin door handelen in strijd met de desbetreffende wettelijke bepaling(en) het doel dat met deze bepaling wordt beoogd beter is gediend. Anders dan in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is het hof van oordeel dat het in onderhavige zaak geenszins vast staat dat de doelstelling achter de overtreding van valsheid van geschrift juist beter wordt nageleefd. Het door de verdediging aangevoerde beschermingsmotief laat immers onverlet dat de verdachte door middel van het plegen van valsheid in geschrift bewust zijn kennelijk illegale inkomsten op deze wijze een versluierde legale herkomst heeft trachten te geven waarmee de opzettelijkheid van de betreffende gedraging is komen vast te staan en daarmee ook het doel van de bepaling van valsheid in geschrift onderschrijft. Het hof verwerpt dientengevolge het verweer.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld ter zake van het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
De advocaat-generaal heeft zich achter de strafoplegging van de rechtbank geschaard.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging verzocht aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdediging heeft daartoe gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, als ook aangevoerd dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de positieve ontwikkelingen bij de verdachte zou doorkruizen. Daarnaast heeft de verdediging het hof verzocht om rekening te houden met de schending van de redelijke termijn.
Verdachte heeft zich -kort gezegd- schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Door uit criminele activiteiten verkregen geld in de reguliere economie om te zetten wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Daarnaast is witwassen een ondermijnend feit dat de maatschappij veel schade toebrengt. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift. Door zijn handelwijze heeft verdachte onder meer getracht de illegale herkomst van de contante gelden door middel van een valse arbeidsovereenkomst aan het zicht van justitie onttrokken. Het hof betrekt daarbij dat is gekomen tot een minder hoog bedrag ten aanzien van het bewezenverklaarde witwassen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 april 2023. Daaruit blijkt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt. In het voordeel van de verdachte betrekt het hof voorts de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ook zijn gebleken ter terechtzitting in hoger beroep.
Bij de oplegging van de straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten ten aanzien van fraude. Die oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Bij het hanteren van dit uitgangspunt houdt het hof daarnaast rekening met het lange tijdsverloop sedert het begaan van de feiten.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaren, alsmede de oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uur, passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop het navolgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van haar zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
In het onderhavige geval zal het hof de termijn rekenen vanaf 19 december 2016, op welke datum verdachte is verhoord, waarna de rechtbank op 11 oktober 2019 vonnis heeft gewezen. Daarmee is de redelijke termijn, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, fors overschreden met bijna 10 maanden, welk tijdsverloop niet aan de proceshouding van de verdachte valt te wijten.
Als uitgangspunt heeft tevens in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
De aanvang van de termijn in hoger beroep stelt het hof vast op de datum waarop door de verdachte hoger beroep is ingesteld, te weten op 18 oktober 2019. Het einde van de termijn stelt het hof op 29 juni 2023, de datum waarop het hof arrest zal wijzen. Het procesverloop in hoger beroep bedraagt aldus drie jaar en acht maanden, waarmee arrest wordt gewezen na het verstrijken van voornoemde tweejaarstermijn. Derhalve is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met ongeveer een jaar en acht maanden, welk tijdsverloop niet geheel aan de proceshouding van de verdachte valt te wijten.
Het hof zal volstaan met deze constateringen, nu het hof deze overschrijdingen heeft verdisconteerd in de op te leggen betalingsverplichting aan de Staat in de met deze strafzaak samenhangende ontnemingszaak, terwijl de arresten in de strafzaak en de ontnemingszaak tegen verdachte op dezelfde datum worden uitgesproken.
Met het opleggen van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,
en op 29 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.N. Brouwer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld e pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZBRAA16005
2.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 27 september 2019.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 2 juni 2016, p. 11-23 (persoonsdossier S.W. J. [medeverdachte 1] , map 4).
4.Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. arbeidscontract [verdachte] - [bedrijf] , p. 489-
5.Het proces-verbaal van bevindingen n.a.v. gevorderde gegevens belastingdienst [verdachte] , p. 61-66.
6.Het proces-verbaal van bevindingen n.a.v. gevorderde gegevens belastingdienst [medeverdachte 2] , p. 68-71.
7.Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. ABN-AMRO bankrekeningen, p. 350-352.
8.Het proces-verbaal van bevindingenn.a.v. gevorderde gegevens ING, p. 106-108.
9.Het proces-verbaal van bevindingen inkomsten en uitgaven [verdachte] en [medeverdachte 2] , p. 357-3
10.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, p. 17-18 (map 4).
11.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, p. 6 (map 4).
12.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, p. 6 (map 4).
13.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, p. 7 (map 4).
14.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, p. 17 (map 4), met bijbehorende bijlage de kennisgeving van inbeslagname ZBRAA 15028-186 (onderzoek Renmuis).
15.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, p. 16 (map 4).
16.Idem.
17.Het proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven levensonderhoud 2013, p. 536-540.
18.Het proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven levensonderhoud 2014, p. 556-560.
19.Het proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven levensonderhoud 2015, p. 582-586.
20.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 27 september 2019 en het proces-verbaal
21.Het proces-verbaal van bevindingen gevorderde bankrekeningen [medeverdachte 1] , p. 1226-1230.